Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 5 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 5
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.21 MB)

Scans (50.31 MB)

XML (1.00 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 5

(1901)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 125]
[p. 125]

Nederlandsche tolken in de Levant.
Een behoorlijke consulaire rechtspleging.
(Brief aan de N.R. Ct. uit Konstantinopel.)

De ernstige bezwaren, welke, volgens het Voorloopig Verslag over Hoofdstuk III der Staatsbegrooting, bij vele leden bleken te bestaan tegen 's ministers plannen ten aanzien van het opleiden van leerling-tolken voor 's lands dienst, hebben de Nederlanders alhier zeer verrast en te leur gesteld. Zij meenden, dat, wanneer er één voorstel van de regeering was dat geen bestrijding zou vinden, het deze zoo hoogst noodige en zoo bizonder nationaleregeling zou wezen.

Inderdaad, men kon het niet gelooven in de kolonie alhier dat in den tegenwoordigen tijd, nu het voor kleine naties hoe langer hoe moeilijker wordt zich tegen den aandrang van groote, gulzige buurlui staande te houden, nu de oogen van de geheele wereld gevestigd zijn op den heldhaftigen worstelstrijd van onze stamverwanten in Zuid-Afrika voor hun recht van bestaan als een klein, maar vrij volk met eigen taal, en onder het bestuur van zijn eigen overheden, nu daardoor de naam Holland en Hollanders in aller mond is, en overal de belangstelling is opgewekt, niet slechts voor wat de Boeren, maar ook voor wat Nederland en de Nederlanders betreft, nu men dus allerwege de oogen op ons gevestigd heeft, dat onder die omstandigheden velen der gekozenen des volks op het Binnenhof bezwaar maken tegen de nationaliseering, de verhollandsching van een deel van het ambtenaarspersoneel, dat bij onze gezantschappen en consulaten in sommige gevallen is aangewezen om de Koningin en Nederland te vertegenwoordigen, als het ware te verpersoonlijken, en alsdan de eer van Vorstin, vlag en staat moet ophouden, en door zijn persoonlijkheid, zijn kennis en wijze van optreden, den inboorling zoowel als den vreemde een gunstig en waar denkbeeld moet geven van wat Nederland en de Nederlanders zijn.

Want daar komt het in werkelijkheid op aan. Het geldt hier niet voor de Staten-Generaal een 1500 à 2000 gulden toe te staan voor de opleiding van den een of anderen nieuwen ambtenaar, neen, het geldt hier te kiezen tusschen het laten voortduren van het verouderde en voor de hedendaagsche behoeften geheel onvoldoende stelsel, van tot tolk bij onze gezantschappen en consulaten in de Levant door-

[pagina 126]
[p. 126]

gaans vreemden aan te stellen, die niet veel anders zijn en kunnen wezen dan ‘vertalers’ en ‘wegwijzers’ van hun chefs, en wier kennis en blik niet verder gaat dan het land, ja, doorgaans zelfs niet verder dan de stad en hare omgeving waar ze geboren en getogen zijn, of het tot die functiën benoemen van mannen, die voor de veelzijdige werkzaamheden, welke tegenwoordig den dragoman worden opgedragen en door hem moeten kunnen worden uitgevoerd, behoorlijk zijn onderlegd, Nederlanders zijn en onze taal kennen.

Het geldt hier openlijk voor de geheele wereld te betuigen of Nederland in staat en bereid is de behandeling van zijne diplomatieke, dikwijls zeer vertrouwelijke aangelegenheden door oprechte vaderlanders, door daarvoor waardige en bekwame personen te laten geschieden, dan of het voort wil blijven gaan daarvoor te gebruiken, hetzij vreemdelingen, hetzij personen, wien, hoewel ze Nederlandsche onderdanen zijn, toch al wat Nederland betreft, of Nederlandsch is, volslagen vreemd is.

We kunnen het niet gelooven, dat tusschen die twee stelsels de keuze voor een enkelen onzer volksvertegenwoordigers moeilijk kan wezen; en we zijn overtuigd, dat, wanneer zij den waren toestand aan onze gezantschappen en aan eenige onzer consulaten in de Levant bij ondervinding kenden, zij niet alleen geen oogenblik zouden aarzelen den minister de gevraagde 1500 gulden toe te staan, maar dat zij veeleer een hooger bedrag te zijner beschikking zouden stellen, om dadelijk, zoo mogelijk, meerdere jongelieden in de gelegenheid te stellen zich voor de betrekking van tolk te bekwamen.

In het vorig artikel over deze aangelegenheid, in het Tweede Blad B. van de N.R. Ct. van 11 October, is er al reeds op gewezen hoe gebrekkig de Nederlandsche consulaire rechtspraak hier in het Oosten is, uithoofde der samenstelling der consulaire rechtbanken en het Hof van Appel; en dat ingrijpende veranderingen in dit opzicht dringend noodig zijn.

Behalve dat de in die colleges als rechters optredende personen, als het maar eenigszins mogelijk is, Nederlanders moeten worden, en bovendien Nederlanders die de Nederlandsche taal machtig zijn, zoo is het eveneens zeer wenschelijk, dat ze worden voorgezeten door een Nederlandsch rechtsgeleerde, of iemand die minstens eenige rechtsgeleerde studiën heeft gemaakt. Het is immers duidelijk dat iemand, die in het vaderland niet bekwaam en niet bevoegd wordt geacht om een kantongerecht te presideeren, niet opeens de hoedanigheden, vereischt voor den president ven een rechtbank kan verkrijgen, zoodra hij de grenzen van het Ottomanische rijk of van Perzië heeft overschreden.

Is de graad van meester in de rechten een bepaalde vereischte voor het bekleeden van rechterlijke functiën in het vaderland, niet minder moet hij dat dan wezen voor den voorzitter van het Hof van Appel en de consulaire rechtbanken, voor welke voorzeker somwijlen niet minder ingewikkelde en niet minder netelige zaken voorkomen dan voor de gerechten en hoven in Nederland. Integendeel, wegens de plaatselijke toestanden in het vreemde land en het betrokken zijn van vreemde onderdanen in de zich voordoende rechtsgedingen, kan het dikwijls zeer lastig zijn die te ontwarren en goed te berechten.

Hoe is nu op het oogenblik te dien opzichte de werkelijke toestand?

Het hof van appel en de consnlaire rechtbanken te Konstantinopel en te Smirna worden, indien de gezant en de consul aldaar aanwezig zijn, werkelijk tegenwoordig door meesters in de rechten voorgezeten, doch dat komt omdat die ambtenaren toevallig den doctoralen graad bezitten. Zij werden niet deswege tot die functiën benoemd. De Nederlandsche consulaire rechtbanken te Saloniki, te Beiroet en te Tripolis in Barbarije, alwaar we nog geen beroepsconsuls hebben, worden evenwel gepresideerd, in de eerst- en de laatstgenoemde plaats door de Italiaansche cargadoors en scheepsagenten, die daar consul der Nederlanden zijn, en te Beiroet door den als Nederlandsch consul-generaal aangestelden Oostenrijkschen koopman. Dit is voorwaar een geheel onvoldoende toestand, welke alleen vergoelijkt kan worden door het gebrek aan geschikte rechtsgeleerde Nederlandsche titularissen voor die posten.

Maar er is meer. De rechters in de consulaire rechtbanken in de Levant, en natuurlijk in de eerste plaats de voorzitter, moeten, om voor hunne gewichtige en verantwoordelijke taak berekend te wezen, nog andere eigenschappen en kennis bezitten dan rechters in Nederland. Zij moeten ook op de hoogte wezen van de landsgebruiken en van de wetten van het land hunner inwoning, en zij moeten de toestanden aldaar en de algemeene karaktereigenschappen der menschen, die voor hen zullen kunnen verschijnen, uit eigen ondervinding hebben leeren kennen. En om zich dat alles eigen te maken, moet men minstens eenige jaren in het land hebben gewoond en daar hebben gewerkt. Den knapsten, vlugsten en handigsten beroepsconsul zullen, wanneer hij nimmer te voren in de Levant is werkzaam geweest, de eerste maanden na zijn aankomst in het Oosten, de handen vrijwel verkeerd staan. Ook hij heeft eenigen tijd noodig om zich te oriënteeren, kennis op te doen van het land en vooral van de menschen, die in de Levant zoo heel anders zijn dan elders, zoodat bijvoorbeeld wat ‘eerlijk’ heet in het Westen, hier in het Oosten veelal voor ‘dom’, ‘onbeholpen’ of ‘kleingeestig’ wordt uitgekreten, en wat ‘beslist oneerlijk’ is volgens onze Westersche begrippen, den Levantijnen, evenzoo goed als den inboorlingen, ‘handig’, ‘flink’ en ‘uitgeslapen’ voorkomt.

Deswege behoeven de ambtenaren, die zullen optreden als onze consuls-rechters in de groote plaatsen in de Levant, bepaald een passende opleiding tot die gewichtige functiën; een opleiding in het vaderland, om Nederland, de Nederlanders, de Nederlandsche (en Ned.-Indische) wetten en staatsinstellingen te bestudeeren, en zich de beginselen van de Turksche en (of) de Perzische, en voor Turkije zoo mogelijk ook van de Nieuw-Grieksche taal eigen te maken, en daarna praktisch hier te lande of in Perzië, ten einde zich verder in die talen te bekwamen, en het land, de volkeren, de wetten en de gebruiken in de Levant te leeren kennen en te beoordeelen. Eerst dan zullen zij de geschiktheid en de vereischte eigenschappen kunnen bezitten voor het behoorlijk vervullen der belangrijke en dikwijls moeilijke functiën van consul-rechter.

Nu zal een ieder, die deze landen, de menschen, en de toestanden alhier uit langjarige ondervinding kent, moeten erkennen dat, hetgeen de minister van buitenlandsche zaken met betrekking tot de opleiding van leerling-tolken voorstelt, kan leiden tot het verkrijgen van dusdanige ambtenaren, zonder dat zulks den staat veel geld zal kosten. Wenschelijk zou het misschien wezen, wanneer het consulaire korps en

[pagina 127]
[p. 127]

het tolkenpersoneel geheel van elkaar gescheiden konden blijven; edoch, bij de meeste andere landen, en o.a. bij alle groote mogendheden, welke voor buitenlandsche zendingen en consulaten over heel wat hoogere kredieten kunnen beschikken, dan Nederland, zijn die twee korpsen ineengesmolten: wordt de in de Levant en in het Verre Oosten dienende tolk consul en omgekeerd, en in sommige gevallen zelfs gezant. Dat is dan ook voorzeker de goedkoopste en de eenvoudigste regeling om een voor al de veelzijdige werkzaamheden van een tolk en een consul-rechter in de Levant (en in Oost-Azië) geheel berekend personeel te vormen en te bezitten.

De tolken, waarover de gezantschappen en consulaten in de Levant op het oogenblik beschikken, bezitten geen van allen die eigenschappen. Daarenboven vereischt de bezetting van het dragomanaat bij de gezantschappen in Turkije en in Perzië dringend voorziening.

Te Teheran is al sinds meer dan een jaar noch gezant, noch tolk! De tolk alhier is voortdurend lijdend en kan bijna niet meer mee, zoodat den Gezant als eenige hulp voor de dragomanswerkzaamheden aangewezen is een jongmensch van het land - natuurlijk geen Nederlander, niettegenstaande er een veel geschikter jeugdige Nederlandsche Levantijn van denzelfden leeftijd beschikbaar is -, die als volontair op het dragomanaat werkt en om verscheidene redenen, waarvan eene o.a. is zijn nauwe bloedverwantschap met den tegenwoordigen raad van legatie en meestal zaakgelastigde van Turkije in den Haag, in geenen deele een geschikt persoon is om tegenover de Turksche autoriteiten, aan de Porte, of ten Paleize uit naam van den vertegenwoordiger van onze Koningin en van Nederland, of van de Nederlanders op te treden.

Een behoorlijke tijdelijke, in afwachting der definitieve vervanging van den zieken, onbekwamen Levantijnschen dragoman alhier, wordt dus met recht door de regeering, en ook door alle Nederlanders, die hier te lande belangen hebben, zoo spoedig mogelijk gewenscht; en ook uit dien hoofde ken en mag er geen dag meer worden gewacht om alles te doen ten einde in de dringende behoefte te voorzien. Immers zal het, wanneer de door den minister voorgestelde regeling - met of zonder wijziging van sommige details - door de Staten-Generaal wordt goedgekeurd, toch nog eenige jaren duren, voor en aleer een dienovereenkomstig te benoemen behoorlijk onderlegde leerling-tolk met vrucht als dragoman alhier zal kunnen optreden.

Daaraan is nu niets meer te veranderen: alleen is de opmerking zeer zeker gewettigd dat de voorziening in den tolkendienst, welke eerst nu wordt voorgesteld, al reeds jaren geleden had behooren te geschieden; en is het dan ook, in verband met het geheel ontbreken van aanvullingspersoneel voor dien dienst, alleszins aanbevelenswaard dadelijk zonder verder dralen, indien geschikte jongelieden daarvoor te vinden zijn, over te gaan tot het in opleiding nemen van meerdere personen. Het gezantschap alhier behoeft bijv. ten spoedigste minstens twee tolken (een voor het consulaat), en ook het tolkenpersoneel aan onze groote consulaten laat te wenschen over; al ware het alleen reeds omdat de consulaatsdragomans bijna allen Ottomansche onderdanen zijn; een groot beletsel voor hen om zelfbewust en met vertrouwen tegenover de lands- (d.w.z. dus eigenlijk hunne eigene) autoriteiten te kunnen optreden; zooals o.a. reeds uitvoerig is verklaard in het Eerste Blad A van de N.R. Ct. van 9 Aug. l.l.

De veronderstelling aan het einde van het Voorloopig Verslag geuit, dat er nog wel hier te lande personen te vinden zouden wezen, uit gezinnen van Nederlanders afkomstig, waarin de Nederlandsche tradities nog zijn blijven voortleven, die voor de opleiding tot tolk in aanmerking kunnen komen, is een hersenschim. Het is treurig, maar waar; onder al de Levantijnsche families, van Nederlanders afkomstig, zijn er in geheel Turkije slechts twee waar den kinderen de Nederlandsche taal is geleerd, en wier kroost wel eens in het vaderland is geweest. De oudste zonen van die flinke vaderlanders zijn evenwel pas veertien á vijftien jaar, dus nog veel te jong om desgewenscht voor leerling-tolk in opleiding te kunnen komen. Bij alle overige families zijn, voornamelijk door de opvolgende huwelijken met vreemde vrouwen, de nationale taal geheel, en ook de Nederlandsche traditiën zoo goed als volkomen verloren gegaan. De eenige jonge Nederlandsche Levantijn, die, wat leeftijd en opgedane schoolkennis betreft, voor de opleiding tot tolk in aanmerking zou kunnen komen, ziet zich genoodzaakt eerst van meet af aan Nederlandsch te gaan leeren, alvorens naar eene Nederlandsche landsbetrekking te kunnen solliciteeren. Van de zijde der Nederlanders, in de Levant geboren, is er dus, ten minste gedurende de eerste jaren, niets voor het verkrijgen van een wetenschappelijk gevormd tolkenpersoneel te verwachten.

De vorming van dat personeel kan echter geen oogenblik meer worden uitgesteld. De Kamer zoude eene zware verantwoording op zich laden, en een groot nadeel toebrengen, niet alleen aan onze nationale eer en aan ons aandien in het Oosten, maar ook aan de belangen van Nederland en aan die van de Nederlanders, die in de Levant leven, er mede handel drijven of zaken doen, of op andere wijze er mede in verbinding staan, indien ze door eene verwerping, zonder meer, van de voorstellen voor de behoorlijke voorziening in den tolkendienst, welke het ministerie van buitenlandsche zaken eindelijk heeft ingediend, die voorziening wederom een belangrijke vertraging en uitstel deed lijden.

* * *

Bovenstaand artikel, van den vermaarden correspondent der Nieuwe Rott. Ct. te Konstantinopel, werd overgenomen uit het nummer van 12 dezer. Tweede Blad A. In afwijking van zijn gewoonte neemt Neerlandia het geheel over, omdat het te belangrijk is voor een vluchtige verschijning, en uitstekend den weg baant voor andere besprekingen, die door de eerlang te verwachten aansluiting van Levantynsche Koloniën aan het Alg. Ned. Verbond, wenschelijk zijn geworden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken