Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 7 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 7
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.61 MB)

Scans (41.41 MB)

XML (1.17 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 7

(1903)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 81]
[p. 81]

[Zuid-Afrika.]

Onlangs heeft er in Ons Land, het groote orgaan van den Afrikaander Bond, of misschien is het nu juister te zeggen: het Hollandsche orgaan van de nieuwe Zuid-Afrikaansche partij, een beoordeeling gestaan van het boek van dr. N. Mansvelt over ‘de betrekkingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika.’ Het lijkt ons van eenig belang van die beoordeeling kennis te nemen, vooral omdat zij niet alleen gezag ontleent aan het blad, waarin zij verschijnt, maar gesteld is op den toon van iemand, die wel een voorman van de Afrikaanders kon wezen. Na een korte kenschetsing van den inhoud van prof. Mansvelt's boek vervolgt de schrijver:

Na doorlezing van hetzelve zijn we tot het besluit gekomen, dat de inhoud meer bepaald bedoeld is, om te wijzen op de feilen en fouten van Nederland en de Nederlandsche financiers vooral, tengevolge waarvan de Kaapkolonie en verder Zuid-Afrika voor Nederland is verloren gegaan Of de schrijver zich daarbij heeft geplaatst op het standpunt waarop de geschiedschrijver zich moet plaatsen, boven de partijen, en de feiten gevende zonder aanzien des persoons, is een vraag, de beantwoording waarvan wij aan de lezers van het boek moeten laten.
Over het geheel heeft de schrijver zich o.i. te veel laten leiden door den geest van Prof. Kalff. den schrijver van ‘een woord vooraf’ in dit werk, die zich zooals destijds Simon v.d. Stel, die geloofde, dat alles wat Hollandsch was, noodzakelijker wijze beter moest zijn, dan hetgeen dit niet was, ook thans die gedachte heeft doen voorzitten.

Na dan lof gebracht te hebben aan de degelijkheid van het boek, vervolgt de beoordeelaar:

Wij meenen echter, dat bij de samenstelling de schrijver alleen rekening heeft gehouden met de Nederlandsche lezers van zijn werk, en niet met de Afrikaansche. Ook het woord vooraf in dit werk van Prof. Kalff is minder gericht op het nationaal zelfrespekt van ons Afrikaanders. Deze schrijver bedenke, dat wij een Hollandsch-sprekend, doch geen Hollandsch Zuid-Afrika begeeren De leus van den dag en de Nederlandsche volksgeest, die zich uiten in de woorden ‘Groot-Nederland’ waarmede deze schrijver begint, doen ons denken aan ‘Great and Greater Britain.’ Zij verspreiden een jingoistische lucht. Ook wij gunnen Nederland volgaarne verruiming van horizon, gelegenheid tot ontwikkeling van handel en nijverheid, van sluimerende geestkracht en ondernemingsgeest enz. Doch wij zullen toch daarom het als een plicht beschouwen, niet alleen thans, maar steeds en onder alle omstandigheden ‘preferen-

[pagina 82]
[p. 82]

tie’ te veroordeelen. Niet van Zuid-Afrika hangt het af, wat dit voor Nederland zal kunnen worden, doch van de Nederlandsche financiers en ondernemingen.
De vraag: Wat Zuid-Afrika niet voor het Nederlandsche volk had kunnen worden, moge voor Nederlanders van belang zijn; in tijden van verdrukking, rampen en tegenspoed, zooals wij, Afrikaanders, die helaas hebben leeren kennen, kunnen wij ons over het antwoord op die vraag noch warm noch koud maken.
De woorden van Prof. Kalff kunnen ons Afrikaanders geen ander goed doen, dan het opwekken van een idee, dat alles wat de Nederlander voor zijne stamverwanten in Zuid-Afrika doet, in het belang van Nederland, zijn handel, nijverheid enz., dus ‘rentegevend’ zou moeten zijn En die gedachte zetten wij liever verre van ons Wij beamen ten volle de woorden van den Ed. J.H. Hofmeyr, aangehaald op bladz. 53, dat wij Afrikaanders behoefte hebben aan nationaal zelfrespekt. Prof. Kalff ontneme ons dit niet, door te spreken van een verzuimd Zuid-Afrika, dat het Nederlandsche volk zich heeft laten ontglippen.

De beoordeelaar van Ons Land heeft blijkbaar nog meer bezwaar tegen den geest van het woord vooraf dan dien van het boek zelf. Nu voelen wij ons niet geroepen dat stukje van prof. Kalff in bescherming te nemen, maar laten het in zijn waarde. Alleen komt het ons voor, dat de schrijver in Ons Land dat woord vooraf kwalijk begrepen heeft. En zoowel wat hij hierover als wat hij over het boek zelf te zeggen heeft lijkt ons allerminst getuigenis af te leggen van de onpartijdigheid die een criticus evenzeer past als den geschiedschrijver. Ligt het niet in de rede, dat een Nederlander, over de betrekkingen van zijn land met Zuid-Afrika schrijvende, zijn spijt uitdrukt over de fouten en de onverschilligheid van zijn volk, waardoor dit van het volk van Zuid-Afrika vervreemd is? Hoe kan het voor de Afrikaanders krenkend wezen, dat een Nederlander het losser worden van den band tusschen de stamgenooten hier en ginds betreurt? Vooral wanneer de schuld daarvan aan het Nederlandsche volk gegeven wordt! Het ware immers ook in het belang van een Hollandsch sprekend Zuid-Afrika, dat de Afrikaanders, volgens den schrijver in Ons Land, begeeren, als het verkeer tusschen Nederland en Zuid-Afrika inniger was onderhouden.

En waar wij hier in Nederland het ‘verzuimd Zuid-Afrika’ betreuren en ons best doen het verzuimde eenigszins goed te maken, daar denken wij - Ons Land stelle zich gerust! - niet aan een Nederlandsch Zuid-Afrika, niet aan een Zuid-Afrika dat met andere dan geestelijke banden aan het oude stamland verbonden is. De vraag wat Zuid-Afrika voor het Nederlandsche volk had kunnen worden moge de Afrikaanders koud laten - ofschoon de schrijver in Ons Land had kunnen bedenken, dat deze ‘tijden van verdrukking, rampen en tegenspoeden’ de Afrikaanders allicht bespaard waren gebleven, indien het tusschen hier en ginds anders geloopen ware - ons laat 't niet koud, en wij mogen dat wel zeggen, zouden wij meenen. Hoe aan de Afrikaanders het ‘nationaal zelfrespekt’ ontnomen wordt ‘door te spreken van een verzuimd Zuid-Afrika, dat het Nederlandsche volk zich heeft laten ontglippen’, begrijpen wij niet recht. Eer doet dit tekort aan het ‘nationaal zelfrespekt’ van het Nederlandsche volk; wij weten nu immers, dat de afstand van de Kaapkolonie aan Engeland, slechts in schijn een vrijwillige koop, werkelijk het zwakke Nederland van een eeuw geleden afgedwongen is. Maar zeker, ook na dien afstand heeft ons volk keer op keer in Zuid-Afrika zijn kans verzuimd. Is het voor Afrikaanders grievend dit te hooren? En misschien eervol, dat Engeland zijn kans waargenomen heeft?

Maar hoe dit zij, als men hier te lande nu van een Groot Nederland spreekt, dan gaat men nog niet om met jingo-plannen, zoomin tegenover Zuid-Afrika als b.v. tegenover de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, waar duizenden wonen die tot onzen stam behooren en die wij er gaarne niet verloren voor zagen gaan. Het is een ruimer en verstandiger beginsel, dat er aan ten grondslag ligt. En de gedachte, ‘dat alles wat de Nederlander voor zijne stamverwanten in Zuid-Afrika doet... rentegevend zou moeten zijn’, had onuitgesproken kunnen blijven. Er is ook in het woord van prof. Kalff geen reden toe gegeven. Als de Afrikaanders, naar het oordeel van J.H. Hofmeyr en den schrijver in Ons Land, meer gevoel van eigenwaarde als volk noodig hebben, dan is er voor dit stijgende zelfbewustzijn, naar het ons voorkomt, geen aanleiding om zich te uiten in een zekere hooghartigheid die Afrikaanders wel eens tegenover het Nederlandsche volk laten blijken. Er zijn veeleer Afrikaanders die er bij zouden winnen als zij hun gevoel van eigenwaarde wat meer naar een andere zijde toonden.

 

* * *

 

Wat langer geleden bevatte Ons Land ook een stuk, waarin een Afrikaander zich tegen Nederlanders keerde, maar dit geval is toch geheel anders. Het was in een vers van Janni. De dichter hield daarin, gelijk hij al zoovele malen gedaan heeft, een pleidooi voor zijn taal, voor het Afrikaansch. Hij klaagt over de verwaarloozing van die taal, over de minachting van vriend zoowel als vijand. Op de school wordt zij verbannen. En zij is nog zwak, in haar kindsheid; zij heeft geen letterkunde en is nog maar alleen spreektaal; volgens den Engelschman niet eens waard om gesproken te worden, ‘di eindom netmar van 'n agteruite kliek.’ En dan volgt (het Afrikaansch wordt sprekende ingevoerd):

 
Di Hollander, van wie s'n taal
 
Ek is 'n vorse kind,
 
Is nooit met liefde en respek
 
An mij gewees verbind;
 
Hij noem mij ‘slegte Hollans’ en
 
‘'n Dialek!’ - d' is al! -
 
As ek mij ni verbeter ni,
 
Dan kan ek ook mar val!
 
 
 
Hij eis mij as 'n lidmaat net,
 
Ni as volwasse kind!
 
Hij wil mij oplig uit de klei(!)
 
Waarin ek mij bevind!
 
So wil di man uit Nederland
 
Vir mij geen hulp verleen,
 
Om ek hou vas: ek 's Afrikaans -
 
En op mijn eie been.

Dit is, dunkt ons niet billijk van Janni. Er mogen er hier zijn die oordeelen als hij weergeeft - vooral geweest zijn - zoo in 't algemeen is zijn grief onwaar. Er zijn er velen hier te lande die het Afrikaansch als een taal erkennen, die er het gemak en welluidende van als spreektaal, zijn kernige uitdrukkingen en beeldend vermogen erkennen. Zij gaan in een opzicht zelfs verder dan Janni en ontzeggen het Afrikaansch geen letterkunde, hoewel nog in haar opkomst en beperkt van omvang en inhoud. Las Janni Nederlandsche bladen hij zou er herhaaldelijk met welbehagen Afrikaansche verzen in overgenomen zien. Janni is voor het Nederlandsche publiek geen vreemdeling. De bundel van Reitz wordt hier gretig gelezen. Er is in Nederland wel degelijk ‘liefde en respek’ voor het Afrikaansch. Er zijn er ook, die het een tongval en niet fraai vinden. Maar dit is niet het oordeel van ‘di, Hollander.’

Wat voor de toekomst van het Nederlandsch - de taal in haar ruimsten zin genomen - in Zuid-Afrika beter zou zijn: behoud van het Hollandsch als beschaafde taal, als voertuig der beschaving, of het Afrikaansch daartoe verheven; wat in het eerste geval de rol van het Afrikaansch zal wezen, en welk Afrikaansch men in het tweede geval wil, de taal zooals zij met betrekkelijk gering onderscheid van de Kaap tot de Zambesi gesproken wordt, of een Afrikaansch op Hollandsche leest geschoeid, - dat zijn vragen waarover men zich in Nederland geen beslissing aanmatigt. Dat is de zaak van het Afrikaansche volk, van de spraakmakende gemeente in Zuid-Afrika zelf. Het zou niets baten of men in Nederland het Afrikaansch niet als taal wilde erkennen, maar men heeft hier ook hoe langer hoe minder neiging om daarover te oordeelen.

Intusschen is men het onder Afrikaanders zelf nog lang niet over de aanspraken en de toekomst van het Afrikaansch eens. En vooralsnog heeft die taal 't meest van de geringschatting en het onvoldoende ‘nationaal zelfrespekt’ van den Afrikaander zelf te lijden. Hoor het Afrikaansch bij Janni klagen:

[pagina 83]
[p. 83]
 
Daar's minnig boer, wat mij gebruik,
 
En tog naar Engels smag;
 
Daar's minnig Afrikaner flink,
 
Wat mij, sijn taal, verag,
 
Hij ken gin spraak so goed as mij,
 
Hij is an mij gewend,
 
Maar ‘Praat toch liever Engels’! sal
 
Hij in zijn kinders prent.

En gingen de leiders maar beter voor!

 
Selfs in di Parlement word ek,
 
Waar doenlik is, vermij;
 
Hul almal daar, behalve 'n paar,
 
Laat mij teenwoorig blij.
 
Di kromste Engels hoor jij daar,
 
Di Hollans gee jou pret, -
 
‘I has’ en ‘ek die heef’ vir hul
 
Klink beter dan ‘ek het’!

De behoefte aan ‘nationaal zelfrespekt,’ waarover J.H. Hofmeyr het heeft, schijnt niet tot de onderste lagen van de Afrikaanders bepaald te blijven.

Ten slotte nog een paar regels ter verheerlijking van het Afrikaansch uit Janni's vers aangehaald:

 
Kijk of ek ni uit adelteel
 
Steeds suiwer het geblij!
 
Kijk of jij in Europa ooit
 
'n Reiner spraak sal krij!
 
 
 
Kijk of daar is 'n ander spraak
 
Eenvoudig soas ek!
 
Soek eene, wat nog mooier klink
 
En meer jou hart kan wek!

Als de Afrikaner zijn taal beter leert kennen, dan zal hij zich aan haar hechten, meent Janni, en haar toekomst is verzekerd. Dan zal, zegt het Afrikaansch,

 
Dan sal ek ook al sterker groei,
 
En breed mijn takke stuur;
 
Dan klou mijn wortels stijver vas..

* * *

 

De Afrikaander partij in de Kaapkolonie is, gelijk men weet, vooral onder den invloed van J.H. Hofmeyr, veranderd in een Zuid-Afrikaansche partij, die geen Hollandsch of Engelsch kent, maar een partij wil zijn van allen, welke taal zij spreken en uit welk volk zij stammen, die Zuid-Afrika als hun vaderland beschouwen. Deze hervorming van de eens Hollandsch-Afrikaansche partij in een nationale Zuid-Afrikaansche heeft op het laatste congres van den Afrikaander Bond, kort geleden, haar beslag gekregen, maar daarheen heeft men het al sedert jaren geleid. Ons Land bepleitte de nieuwe partijgroepeering al voor den oorlog. Dit samengaan van alle nationaliteiten of, waar 't ten slotte op aankomt, van Hollandsche en Engelsche Zuid-Afrikaners, wortelt dus dieper dan in de politieke noodzakelijkheid voor de Afrikaanders om tegen de Rhodes-progressieven hulp te zoeken bij de Engelschen die Zuid-Afrika voor zijn eigen bewoners opeischen, zij 't dan onder Engelsche vlag.

Moest men in Ons Land de tolk van geheel het Afrikaander volk van de Kaapkolonie zien en in mannen als Hofmeyr (Onze Jan), Theron en de Waal, voorzitter en secretaris van den Bond, niet alleen zijn leiders, maar ook de dragers van zijn streven, dan zou er geen twijfel aan zijn of de Hollandsche Afrikaanders wenschen niets liever dan, met behoud van eigen taal, met de Engelsche Zuid-Afrikaners samen te smelten.

Tot de Afrikaanders, die dat willen, behoort ook Nico Hofmeyr. Midden in den oorlog zijn boek schrijvende over wat hij er in het leger van de Boeren van meemaakte, bepleitte hij reeds op roerenden toon verzoening met de Engelschen. En onlangs bevatte het Zuid Westen, het Oudtshoornsche blad waarvan hij hoofdredacteur is, een vertaling van The Settler, het schoone vers van Kipling, dat men waardeeren kan als men vergeet wie het dichtte en dat hij het deed naar aanleiding van Chamberlain's verzoeningsgebral in Zuid-Afrika. Verzoeningslied, zoo is de titel die Nico Hofmeyr voor zijn vertaling koos. Ziehier een koeplet:

 
Hier, in een ruim en zonnig land,
 
Waar we spoedig onrecht vergeten,
 
Leg ik mijn' hand in mijns broeders hand
 
En, bij de kraalmuur gezeten,
 
Willen wij samen te rade gaan,
 
Om verzoening te doen voor de zonden
 
En dwaasheid door beide partijen begaan,
 
En te heelen de diepe wonden.

‘Waar we spoedig onrecht vergeten’, zoo ongeveer kon Kipling wel zeggen. De Engelschen vergeten spoedig onrecht dat zij anderen aandoen, maar als het voor hem niet slechts woorden zijn, kent Nico Hofmeyr zijn volk zoo slecht? Zullen de Afrikaanders zoo spoedig het onrecht vergeten? Een eeuw onthouden zij het, en langer. ‘De zonden en dwaasheid door beide partijen begaan’! Het is al fraai dat Kipling de zonden en dwaasheid, die zijn volk de Boeren aandeed, op gelijke lijn stelt met wat de Engelschen de Boeren verwijten. Maar alweer, gaat er niet een vervaarlijke verzoening door het Afrikaander kamp, dat die Engelsche hoon klakkeloos in het Hollandsch overgebracht wordt?

Er zijn in Zuid-Afrika stellig Engelschen, en hun aantal moet niet gering wezen, die ook verbroedering en samensmelting van Zuid-Afrikanen van allerlei landaard wenschen. De South African News bepleit het in de Kaapkolonie, de Friend doet het in den Vrijstaat, beide bladen vierkant tegenover de politiek van Chamberlain en Milner staande. Wil men in een Kaapsch blad de oorlogspolitiek van Engeland en zijn politiek na den oorlog scherp veroordeeld vinden, dan is men beter bij de South African News terecht dan bij Ons Land. En de Friend spreekt ook met geen onvast geluid.

Bij de Engelschen, wier gevoelens in S.A.N. en Friend uitgesproken worden, openbaart zich het verlangen om in Zuid-Afrika één groot eigen volk te hebben. De Friend herdrukt een vers van Charles Cowen, een ouden inwoner van de Kaapkolonie. Het is al van 1898, maar de dichter vond het in deze dagen zoo toepasselijk dat hij 't nog eens onder de oogen van het publiek wilde hebben. Hij bezingt de schoonheid en rijkdom van Zuid-Afrika's land, de eerbiedwaardigheid zijner inzettingen, de schoonheid en kracht van zijn blanke bevolking, en het refrein zegt telkens: Wij zijn Zuid-Afrikanen; wij zijn Engelschen, Franschen noch Schotten; tweedracht belemmert ons streven; ook zijn wij geen Duitschers, Ieren, Hollanders, maar echte Zuid-Afrikanen.

 
We are South Africans,
 
South Africans are we;
 
We're neither English, French nor Scotch,
 
Division mars our plans -
 
Nor are we Germans, Irish, Dutch -
 
But true South Africans!

Intusschen vergeet Charles Cowen niet ‘den troon’ noch ‘het rijk, welks vlag de zeeën beheerscht.’ Dat komt dus overeen uit met J.H. Hofmeyr en de zijnen. Wie zal zeggen wat de toekomst brengt?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken