Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 8 (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 8
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.77 MB)

Scans (11.15 MB)

XML (1.24 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 8

(1904)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 117]
[p. 117]

[September 1904]

Onderwijs - Taal - Zang.

Het is verfrisschend in de Zuid-Afrikaansche bladen te lezen, hoe het nationale onderwijs en daarmede het Hollandsch de Afrikaanders tegenwoordig ter harte gaat. Op het congres van Boeren te Pretoria in Mei, op synoden en andere kerkelijke vergaderingen was dat onderwijs en was de moedertaal het onderwerp, dat eerst recht de tongen los maakte. Houden de voormannen ergens een toespraak, het is de zorg voor de jeugd, voor het opkomende geslacht, dat dit in liefde tot het eigen volk en de eigen taal worde opgeleid, die zij hun hoorders als hoogste plicht inprenten. De kranten doen daar trouw verslag van. En er verschijnt haast geen nummer van de bladen of de een of andere inzender komt het oude volk nog eens voorhouden, dat het nationale onderwijs voor alles behartigd moet worden.

Het is goed daarvan te lezen. Alleen, de gedachte rijst op, dat er bij velen aan het rechte begrip van het belang der zaak of aan de noodige toewijding en offervaardigheid nog iets ontbreekt, als de voormannen zoo dikwijls en met zooveel nadruk hun volk het gewicht van nationaal onderwijs en taalbehoud onder het oog brengen. En dat is, vreezen wij, ook inderdaad het geval.

Dat zoovele Boeren nog hun kinderen naar de staatsschool zenden is hun ten deele niet kwalijk te nemen. De Engelschen bieden hun onderwijs kosteloos aan. Op de vrije scholen moeten de ouders schoolgeld betalen. Althans wordt dat van hen gevergd, zoodra men meent, dat zij er wel iets voor kuunen afstaan. En waar de armoede nog zoo groot is, de meesten in de schuld steken en het moeite kost rond te komen, is de verleiding wel groot om de kinderen te zenden naar een school, die ze graag om niet wil hebben.

En dan, waar armoede is gaat veelal de belangstelling in geestelijke zaken verloren. Onlangs trachtte de Vriend, het Bloemfonteinsche blad, de voormannen der Vrijstaters te bewegen om, naar het voorbeeld van de Transvalers, de oude burgers te vereenigen, om daarna met gezag bij de regeering voor hun belangen te kunnen opkomen. En er

[pagina 118]
[p. 118]

was haast bij dat het gebeurde, schreef het blad. Een groot deel der oude bevolking raakte snel verarmd, en deed de regeering er niets aan, het land zou weldra met hopelooze proletariërs vol zitten. Zoolang dat gevaar niet is gekeerd, zoolang deze menschen in nood zitten is het onbegonnen werk ze voor geestelijke belangen, voor onderwijs en taal warm te maken.

Men kan, als de toestand zoo erg is, de Vriend moeilijk ongelijk geven. Met een leege maag dweept men kwalijk met eigen taal, en een schooier raakt over nationaal onderwijs niet licht in geestdrift.

Maar de armoede en geldzorgen verklaren toch niet alleen, dat de voormannen der Boeren 't blijkbaar noodig vinden, bij elke gelegenheid hun volk het dringende belang der zaak uit te leggen. Er is onverschilligheid ook, en dit is niet zoo makkelijk te begrijpen.

Men zou zeggen, na al wat de Boeren van de Engelschen ondervonden hebben, moet hun al wat Engelsch is dwars zitten. Niet dan waar 't noodig is, in den handel of in het onvermijdelijke verkeer met Engelschen, zullen zij Engelsch spreken. De taal van het land, dat hun een eeuw van onrecht heeft aangedaan en het nu op de uitwissching van hun volksbestaan toelegt, moet hun in de keel blijven steken. De rechten van het Hollandsch zullen zij naijverig bewaken. Als 't maar eenigszins kan, zullen zij hun kinderen houden buiten de staatsschool en de stelselmatige verengelsching die er gedreven wordt.

Zoo zou men denken, en zoo doen er zeker velen, maar algemeen is 't niet. Tegenover de menschen, die na den oorlog het Engelsch als omgangstaal aflegden, zijn er anderen die 't met smaak blijven doen of in hun Afrikaansch de Engelsche woorden en uitdrukkingen bij de vleet inhalen. Wanneer, zooals onlangs bij een proces, een Afrikaander van zijn recht gebruik maakt om zijn getuigenis in het Hollandsch af te leggen, al zou hij 't ook in 't Engelsch kunnen, dan gaat het de geheele Afrikaansche pers door als een buitengewoon geval van flinkheid. In die bladen kan men ook herhaaldelijk de klacht lezen, dat Boeren die best het schoolgeld van de vrije school op hun dorp konden betalen, hun kinderen op de Engelsche school laten. Waarlijk, de voormannen grijpen niet voor niets elke gelegenheid aan om op dit stuk hun volk wakker te schudden.

Want velen slapen nog; dat is het goede woord. Het besef van een eigen volk te zijn met een gemeenschappelijk verleden, een gemeenschappelijken aard, een gemeenschappelijke taal en een toekomst is er bij velen nog niet. De geschiedenis van het volk als volk is daartoe nog te kort. In Jorissen's Herinneringen staat een treffende bladzijde over het ontwaken van de vaderlandsliefde in het Transvaalsche volk; en dat gebeurde nog niet zoo lang geleden.

Aan de Engelschen, aan mannen als Chamberlain, Milner, aan den oorlog is het te danken, dat die vaderlandsliefde over het stadige volk der Afrikaanders vaardig wordt. En het onderwijs zal het verdere doen. In den laatsten oorlog is gebleken, dat over het geheel de ontwikkelde Boeren het meest voor de goede zaak voelden en er het meest voor over hadden. De Takharen en Veldschoendragers waren in het algemeen een teleurstelling.

Volken, die een langer geschiedenis hebben en onder wie de ontwikkeling van ouder dagteekening is, hebben een krachtiger nationaal bewustzijn. Een welwillende, tegemoetkomende, ja blij-inhalende houding, die vele Boeren aannemen tegenover de Engelschen en al wat Engelsch is, zou men zich bv. van Polen tegenover Russen of Pruisen of van Denen tegenover Pruisen niet kunnen voorstellen. Die Polen of Denen zouden er te trotsch voor wezen.

Maar aan dien trots, die fierheid ontbreekt het vele Boeren. Generaal Beijers, die onder de voormannen der Transvaalsche Boeren een hooge plaats inneemt, heeft het niet lang geleden openlijk gezegd. Het was hem in den oorlog opgevallen, zeide hij, dat de Boer niet fier is. En nu moest de school het jonge geslacht tot fierheid opvoeden. Er was dadelijk een andere voorman, Wolmarans, die Beijers tegensprak: maar wij houden het met Beijers. Wij herinneren ons ook een artikel in Ons Land, blijkbaar van een man van gezag afkomstig, waarin met nadruk gezegd werd, dat de Afrikaander gevoel van eigenwaarde moest krijgen. Nu is 't wel bekend, dat over het geheel de Afrikaander zich niet weggooit, maar dit kan samengaan met gemis aan fierheid. Het nationale onderwijs moet die mannelijke deugd aankweeken.

Moesten wij dus opmerken, dat er aan de liefde voor eigen onderwijs en taal bij de Boeren nog wat ontbreekt, onmiskenbaar zijn de teekenen, dat het besef van de groote waarde daarvan toeneemt. En waar het Nederlandsche volk daartoe bijdragen kan, zal het dat zeker met toewijding blijven doen. Het geld, dat men daaraan geeft, wordt goed besteed.

Maar wij kunnen - 't is meer gezegd - misschien niet minder doen door de mannen en vrouwen die wij uitzenden. Een jonge man of een jonge vrouw die van hier uit gaat om zich ginds aan het onderwijs te geven, kan een edel werk doen en veel uitrichten. Wel moeten zij zich daarbij op teleurstellingen voorbereiden, zich van onmiddellijke waardeering kunnen spenen, er zich op toeleggen om den aard der Boeren te verstaan en er zich naar te gedragen.

Vervolgens, zouden wij meenen, is 't ook een vereischte, dat de Nederlandsche onderwijzer der Boerenjeugd niet al te hoog in zijn Hollandsch is. Hij hoeft geen Kollewijniaan te zijn; misschien gaat die vereenvoudiging de meeste Boeren te ver. Hij kan ook afwachten wat de Zuid-Afrikaansche taalvereenvoudiging, waaraan men bezig is, zal opleveren. Maar hij neme zich voor, de Boerenjeugd zoo min mogelijk te vermoeien en af te schrikken met de vernuftigheden van onze vaderlandsche spraakkunst.

Dan is er nog iets. Zou men hier te lande bij de keuze van onderwijskrachten voor Zuid-Afrika niet kunnen letten op de muzikaliteit? Ons dunkt, dat is van groot belang. Ieder weet wat het lied vermag. De Engelsche zing-zang heeft zich al goed bij de Afrikaanders ingewerkt. Hoe het welluidende, frissche vaderlandsche lied in zijn rijkdom er daar in te krijgen? Ons dunkt, de school is bij uitstek daar de plaats voor.

Er zijn in onze taal kinderliederen zonder tal. Er zijn er zangerig van wijs, makkelijk te leeren, dadelijk tot het kind sprekend, schalksche en opgewekte en teer-liefelijke wijzen, met woorden zoetvloeiend, krachtig, geestig. Wie ze hoort wordt er onweerstaanbaar door gevangen. Zendt mannen en vrouwen uit met een goed gehoor, een goede stem en een duchtigen voorraad van zulke liedjes, en zie dan eens wat die mettertijd uitgericht hebben.

Men hoort telkens: verspreid het Nederlandsch lied! En men zendt liedeboeken uit, stelt die te koop en deelt ze uit. Voortreffelijk; er wordt onder Afrikaanders al menig Nederlandsch lied gezongen. Maar er is nog een ander middel ter verspreiding tot nog toe niet toegepast, en wij bevelen dat aan. Kies een zanger of zangeres, of een zanger en een zangeres, en een vaardig pianist om hen te begeleiden; van de beste die gij krijgen kunt, al moet dat veel geld kosten. Laten zij een uitgebreide verzameling liederen instudeeren, van allerlei soort. En stuur ze dan naar Zuid-Afrika om overal op te treden.

De zaak moet goed voorbereid worden. Met mannen in Zuid-Afrika dient overleg gepleegd te worden, opdat men in zooveel plaatsen als mogelijk uitvoeringen kan geven, en op dorpen, waar de opvoering het meeste kan uitwerken. Laten er ook uitvoeringen buiten op boereplaatsen gegeven worden. Uit den omtrek komt men er wel voor over. Misschien is 't aan te bevelen, dat een spreker meegaat, die een deel van den avond of middag voor zijn rekening neemt en iets van het lied vertelt (vooral geen doorwrochte verhandeling), een die er los over spreken kan, een driekwartier op zijn hoogst. Men houdt er in Zuid-Afrika niet van naar lange redevoeringen te luisteren.

Dan zou het gezelschap ook een flinke bezending muziek moeten meenemen, om de menschen, die, versch onder den indruk, koopen willen, dadelijk te bedienen. In de hoofdplaatsen kon bovendien een groote voorraad opgeslagen

[pagina 119]
[p. 119]

worden. Zou een dergelijke kunstreis niet veel invloed hebben? Maar, nog eens, vooral waar 't de eerste maal zou wezen: de zangers moeten van de allerbeste wezen. Misschien zou er zelfs een kwartet zijn samen te stellen. Wordt de zaak goed geregeld dan hoeft zij niet eens veel geld te kosten, vermoeden wij. Op verschillende plaatsen zal men de uitgaven uit de toegangsbewijzen kunnen goedmaken.

Nog een middel ter verspreiding van het Nederlandsche lied: er worden tegenwoordig een aantal Afrikaansche jongelui in Europa voor de muziek opgeleid, veelal in Duitschland, maar ook in Engeland en elders. Maak het in Zuid-Afrika bekend, dat heden ten dage ons land in de muzikale wereld genoemd mag worden; dat onze zangers en zangeressen in het buitenland gezocht zijn, onze instrument-bespelers in de orkesten der geheele wereld zitten; dat wij uitnemende muziekscholen in een aantal steden hebben. Tracht aldus ook die Afrikaansche studenten naar ons land te lokken, bied ook hun een beurs aan.

Ziehier eenige denkbeelden die wij in overweging geven aan de mannen die iets kunnen doen.

 

Naschrift. In de bladen lezen wij nu van een Zuid-Afrikaansch muziekconservatorium dat te Stellenbosch opgericht is. De eerevoorzitter en de onder-eerevoorzitter zijn twee Hollandsch-Afrikaansche hoogleeraren van het Victoria-College; onder de beschermheeren nog ettelijke Afrikaanders van naam en invloed. Het onderwijzend personeel bestaat uit de professoren F.W. Jannasch, Armin Schniter en Hans Endler, mej. Naney de Villiers en mevrouw von Wiellich, met helpers en helpsters, van wie er eene mej. Thies heet. Verder vernemen wij, dat de groote meerderheid van het personeel zijn opleiding in Duitschland genoten heeft. De kleine minderheid in Engeland? Ons land schijnt in deze hoogeschool den muziek in de geestelijke hoofdstad van de Hollandsche Afrikaanders niet vertegenwoordigd te zijn. Wij hopen dat mej. N. de Villiers zich over de Nederlandsche muziek zal ontfermen, - niet om die muziek zelf, wel te verstaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken