Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 10 (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 10
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.42 MB)

Scans (35.74 MB)

XML (2.07 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 10

(1906)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 110]
[p. 110]

Briefwisseling met Groep Ned. Antillen.

Curaçao, 29 Maart 1906.

Aan het Hoofdbestuur van het Alg. Nederl. Verbond te Dordrecht.

Mijne Heeren,

Ingevolge het besluit, genomen in de Algemeene vergadering op Woensdag 28 Maart j.l., op welke vergadering 109 leden tegenwoordig waren, hebben wij de eer U mede te deelen, dat de opneming van het artikel ‘Het verval van Curaçao’ in het Februari-nummer ons zeer gegriefd heeft en ons geheel en al onbegrijpelijk voorkomt.

Het motto ‘Hoor ook de wederpartij’ schijnt er op te wijzen, dat de schrijver van het stuk tot eene bepaalde partij behoort (welke partij?), terwijl hij veronderstelt, dat het Curaçao-nummer geschreven is door zijne tegenpartij.

Door een dergelijk stuk op te nemen schijnt ook het Hoofdbestuur van hetzelfde gevoelen te zijn.

Het Curaçao-nummer werd evenwel samengesteld door schrijvers van de meest uiteenloopende richtingen en kan dus onmogelijk beschouwd worden de uiting te zijn van eene bepaalde partij in de Kolonie.

Tot welke tegenpartij de schrijver van het artikel behoort, kunnen we ons derhalve niet verklaren of het moet zijn eene partij tegen Curaçao zelf, eene partij, door welke Curaçao gehaat en veracht wordt.

Dat het Hoofdbestuur tot de plaatsing besloten heeft, kunnen we ons alleen hierdoor verklaren, dat aan het oordeel van den schrijver, wiens naam aan het Hoofdbestuur bekend moet zijn, zeer groote waarde wordt gehecht.

Wanneer het dus iemand is van zulk een grooten invloed, dan kunnen wij niet begrijpen waarom hij zijn naam niet noemen kan.

Wij vertrouwen er op dat het Hoofdbestuur er bij den schrijver alsnog op aan zal dringen zijn naam te noemen, omdat enkele personen in deze Kolonie worden aangezien voor den schrijver, waardoor zij bij hunne medeburgers in achting gedaald zijn. De schrijver is dus als man van eer verplicht, ter wille van den goeden naam dier personen, zich bekend te maken. Wanneer de schrijver hiertoe overgaat, zijn wij onmiddellijk bereid met hem in het strijdperk te treden.

Diep heeft het ons gegriefd, dat de redaktie afgeweken is van haar beginsel om ongeteekende stukken te weigeren en wanneer zij meende in dezen van dien gulden regel te moeten afwijken, dan had zij niet alleen moeten vertrouwen op den raad van onzen vertegenwoordiger, den heer Van den Brandhof, doch dan was het haar plicht geweest het Groepsbestuur daarover te raadplegen, aangezien het artikel gericht is tegen het Curaçao-nummer, samengesteld door het Groepsbestuur.

Het Groepsbestuur had na de wijze, waarop het tot nog toe gewerkt heeft, meer vertrouwen van de zijde van het Hoofdbestuur mogen verwachten.

Het artikel is een grove beleediging voor het geheele Curaçaosche volk en het Hoofdbestuur heeft zich door de opneming van dat stuk mede schuldig gemaakt aan die beleediging.

Medeschuldige van het Hoofdbestuur is de heer Van den Brandhof, onze vertegenwoordiger, die moest weten, welke gevolgen de opneming van het artikel zou hebben en de macht bezat te beletten dat ‘Neerlandia’ voor deze lage daad misbruikt werd.

Daarom hebben wij op de, den 23en Maart gehouden bestuursvergadering den heer Van den Brandhof met algemeene stemmen ontzet uit zijne betrekking als vertegenwoordiger onzer Groep in het Hoofdbestuur, met welk besluit wij U den volgenden morgen telegrafisch in kennis stelden.

Niet alleen de Groep ‘Ned. Antillen’ doch het geheele Curaçaosche Volk verwacht van het Hoofdbestuur, dat, nu het Neerlandia voor deze lage daad beschikbaar stelde, voor die beleediging genoegdoening zal verschaffen.

Wij verwachten dat het eerste middel daartoe zal zijn het woordelijk opnemen in Neerlandia van het verslag dezer vergadering en alles wat de Curaçaosche pers over deze zaak geschreven heeft of nog zal schrijven.

Mocht het Hoofdbestuur niet genegen zijn te voldoen aan onzen wensch om onze grieven te herstellen dan zal de Groep ‘Nederlandsche Antillen’ na haar kort doch eervol verleden niet langer kunnen blijven bestaan.

 

Hoogachtend,

Het Groepsbestuur,

(w.g.) Ed. Lansberg Jr.

J.A. Snijders.

J.C. Wahleen.

M.C. Henriquez.

H.J.T. Boomgaert.

J. Möller.

L.v.d.V. Zeppenfeldt.

Moses S.L. Maduro.

Dordrecht, 1 Mei 1906.

Aan het Bestuur der Groep Nederlandsche Antillen te Willemstad.

 

Mijne Heeren,

 

In antwoord op Uwen brief van 29 Maart l.l heeft het Hoofdbestuur, vergaderd te Dordrecht den 28en April, de eer U het volgende te antwoorden:

De beteekenis van het motto ‘Hoor ook de wederpartij’ sluit geenszins in het bestaan van partijen, dat is van geordende groepen van tegenstanders. Het is de vertaling der meest eenvoudige en door elkeen als onafwijsbaar beschouwde rechtsregel ‘Audi et alteram partem,’ waarbij het hoor en wederhoor wordt verzekerd. In het dagelijksch leven heeft het dan ook geen andere beteekenis dan dat men, om goed over een zaak te kunnen oor-

[pagina 111]
[p. 111]

deelen, het voor en tegen dient aan te hooren. Waar van Curaçaoschen kant het eiland en zijne bewoners waren geschetst, daar mocht men verwachten dat er buiten Curaçao waren die een anderen kijk op de dingen hadden. Indien Neerlandia aan dezulken het recht van spreken in zijne kolommen had geweigerd, dan zou het dien rechtsregel, dien ook gij onvoorwaardelijk zult huldigen, hebben overtreden.

Daarmede vervalt zelfs de schijn, door U geopperd, als zoude het Hoofdbestuur in dezen ‘partijen’ erkennen; het heeft daaraan nooit gedacht en zal daaraan nooit denken. Het A.N.V. erkent partijschap noch op kerkelijk, noch op staatkundig, noch op maatschappelijk gebied; het wil slechts bevestiging en versterking van het Nederlanderschap. En het Hoofdbestuur is vast overtuigd dat ook de schrijver van het artikel ‘Het Verval van Curaçao’ enkel met het oog op nationaal belang zijne zienswijze heeft neergeschreven, en niet om eene partij te dienen, welke ook.

De Groep Ned. Antillen kan in dezen volkomen gerust zijn. Zij erkent dat zelf in andere bewoordingen, door er op te wijzen dat het Curaçao-nummer niet is geweest een partijnummer, maar een waaraan mannen van uiteenloopende richting hebben medegewerkt. Eene partij die tegen Curaçao zelf gericht zou zijn, zooals Uw brief veronderstellend uit, is, gij zult de eersten zijn om dat te erkennen, geheel ondenkbaar, althans in den kring van het Verbond. Het Hoofdbestuur stelt er prijs op uitdrukkelijk te verzekeren dat juist het tegendeel waar is en Curaçao dank ook zij het A.N.V., nooit zooveel oprechte belangstelling bij het overige Nederland heeft ondervonden, als juist in den laatsten tijd.

Ofschoon het Hoofdbestuur natuurlijk niet geneigd is omtrent den schrijver van het gewraakte stuk eenig spoor te verraden, verklaart het met de meeste beslistheid dat elke ‘groote invloed’, waarop uw schrijven doelt, in dezen hersenschimmig is. Nooit zou het Hoofdbestuur door ‘grooten invloed’ zich laten verleiden; het kent geen andere overwegingen dan die des Verbonds. De groote waarde, waarvan gij schrijft, aan het oordeel van den schrijver gehecht, is slechts die welke elk eerlijk man hecht aan het oordeel van een ernstig en eveneens eerlijk man. Hiermede vervalt uwe bevreemding waarom de naam van iemand van zoo ‘grooten invloed’ niet mag worden genoemd. Tevens vervalt uit het reeds gezegde, elke verdenking tegen iemand wien ook van het eiland zelf; dat de schrijver gegronde redenen heeft, door het Hoofdbestuur volkomen gebillijkt, om zijn naam te verzwijgen, is reeds in het artikel ‘Storm’ uit het Aprilnummer van Neerlandia gebleken. Die redenen zijn van zeer gewonen, persoonlijken aard.

Dat het artikel ongeteekend in Neerlandia is geplaatst, kan rechtmatige verwondering verwekken. Inderdaad staat men hier voor de grens, waar het vertrouwen begint. En het Hoofdbestuur heeft gemeend dat vertrouwen te mogen veronderstellen; het zoekt met volkomen gemoedsrust naar de eerste daad waardoor zij dat vertrouwen zou hebben kunnen verliezen. Geteekend of ongeteekend, de inhoud van het stuk bleef dezelfde; niet dan ook de vraag van al- of niet-onderteekening was de zwaarste, maar die van al- of niet-plaatsing. En toen deze eindelijk was beslist, toen wist het Hoofdbestuur zeer goed dat er groote beweging zou zijn, maar niet kon het vermoeden dat kritiek als een smet zou worden opgevat, waardoor een geheele groep zoodanig in rep en roer zou komen. Het zoekt ook thans nog te vergeefs naar het evenwicht tusschen oorzaak en gevolg en schrijft het toe aan de ongewoonheid voor Curaçao om van buitenaf te worden besproken, dat deze eerste kritiek zooveel ontroering heeft gewekt. Kritiek immers is niet bewijs; kritiek is eene persoonlijke meening en waar van weerskanten met eerlijke overtuiging wordt gestreden, heeft kritiek niets verontrustends.

Het Hoofdbestuur heeft dan ook de vaste overtuiging dat na de eerste uitbarsting een tijd van kalmer overdenken bij U is gekomen, en gij de gepaste middelen zult vinden tot wederlegging der kritiek. Het Hoofdbestuur is verder overtuigd, dat door het artikel slechts in uw eigen oog de waarde van Curaçao en zijn bewoners is aangetast, niet in dat van anderen. Die anderen weten dat beweren geen bewijzen is, en door de plaatsing heeft het Hoofdbestuur in geen enkel opzicht voor of tegen het Curaçao-nummer willen zijn.

Naar zijne meening moet een ander het recht hebben op eene overtuiging, indruischende zelfs tegen de samenstellers van dat hoogst gewaardeerde werk, en in de allerlaatste plaats zou het Hoofdbestuur die samenstellers als beoordeelaars hebben geroepen van wat als kritiek daarop gepast of niet gepast zou zijn. Deed het dat wel, dan zou het den ook door u erkenden regel hebben geschonden dat niemand richten mag in eigen zaak. Dat neemt niet weg dat het Hoofdbestuur volkomen vertrouwen heeft gesteld in het Groepbestuur van Curaçao, maar dat daarmede niet gezegd is dat het niet de mogelijkheid aanvaardt dat ook anderen volkomen vertrouwen kunnen verdienen, die het niet in alles met dat Groepbestuur eens zijn. Schuld in beleediging van het geheele Curaçaosche volk wijst het Hoofdbestuur dan ook met verontwaardiging van zich; het kan het alleen beteuren dat het door zijn volkomen eerlijk en goed bedoelde daad een schijn van schuld heeft verwekt. Had het geweten dat het bedoelde stuk zooveel ontstemming zou hebben veroorzaakt, het zou ter terwille van den vrede in niet-plaatsing hebben berust.

En wie stelden vertrouwen in Curaçao, dat het niet zoodanig vervaard zou zijn door de eerste de beste scherpe kritiek? Wie waren het die, onbekend met de plaatselijke toestanden, niet konden gelooven in zooveel hartstochtelijkheid bij een aanval met vrij verweer? Dat waren de mannen, die met den Heer Van den Brandhof in dezen het Hoofdbestuur vertegenwoordigden, maar met wie het geheele Hoofdbestuur zich in dezen één verklaart, en niet de Heer Van den Brandhof zelf. Die heeft van den beginne af ontraden, om geen enkele

[pagina 112]
[p. 112]

andere reden evenwel dan dat het een onevenredig gevolg zou hebben. Slechts voor de gronden van de anderen is hij bezweken, dat verschil van meening over Nederlandsche toestanden, mits eerlijk bedoeld, niet mag worden gesmoord, en dat dit een algemeene waarheid is, waarop Curaçao geen uitzondering mag maken; dat strijd staalt en dat een ongerechtvaardigde aanval niet den aangevallene deert maar den aanvaller zelf. In deze geheele zaak is, zooals Uwe groep reeds is medegedeeld, de houding van den Heer Van den Brandhof onberispelijk geweest. Zijn ijver en toewijding, ondanks zijne nog wankele gezondheid, zijn eerlijkheid en rechtschapenheid in de behartiging van Curaçao's belangen, zich verre uitstrekkend buiten Neerlandia, zijn oorzaak dat het Hoofdbestuur het voor Uwe Groep ten hoogste betreurt, dat zij door overijlde ontheffing van zijn vertegenwoordigerschap, een schijn van smaad op hem heeft geworpen. Herhaaldelijk is aan het Hoofdbestuur gebleken hoe Curaçao in hem een uitnemenden vertegenwoordiger bezat, wiens evenwaardige vervanging hoogst moeilijk zal zijn. Het Hoofdbestuur is er van overtuigd dat herstel van eer, waar die mocht schijnen te zijn aangetast, niet zal uitblijven, waar kalm en bezadigd nadenken bij u de plaats zal hebben ingenomen van aanvankelijke opgewondenheid.

Bezadigd nadenken zal U eveneens doen inzien dat uw eisch om alles wat de Curaçaosche pers over deze zaak geschreven heeft of nog zal schrijven, in Neerlandia op te nemen, een onmogelijke eisch is. Gaarne evenwel zal de Redactie het officieele verslag Uwer Vergadering daarvoor ontvangen. Door den Heer Euwens onmiddellijk voor het eerste zijner reeks artikelen de eereplaats te geven in het volgende nummer, heeft de redactie genoeg bewezen, wat geen bewijs behoefde: dat zij inderdaad onpartijdig is. Zij, evenals alle leden van het Verbond, zien toe, zonder hartstocht, zonder voorliefde bovenal, of het moest zijn de voorliefde voor Uwe Groep, die waarlijk niet hun minste toegenegenheid bezit, al mocht Neerlandia den schijn van het tegendeel hebben gegeven.

Indien gij het noodig oordeelt na de artikelen van den Heer Euwens, dan staat Neerlandia voor een verweer natuurlijk tot uw dienst; de redactie zou niet gaarne den onbekenden schrijver weder aan het woord laten. Zij zal zelf optreden, als dat noodig mocht blijken, maar gunt u als het kan, gaarne het laatste woord.

 

Ziehier mijne Heeren, de zakelijke overwegingen van het Hoofdbestuur, met Uw schrijven tot richtsnoer. Laat deze brief niet verkeerd door U worden begrepen; verschil van inzicht is mogelijk bij eerlijk bedoelen van weerszij. Het Hoofdbestuur waardeert het zeer, dat waar een orkaan bij u heeft gewoed, Uwe Groep vast is blijven staan. Dat is een bewijs van haar hechtheid. Die hechtheid kan niet anders zijn verkregen dan door de overtuiging dat Curaçao door en met het A.N.V. een betere toekomst kan tegemoet gaan, door de overtuiging bovenal dat wij Nederlanders samen hebben te arbeiden aan eenzelfde taak. Beter verweer tegen het artikel van X. hadt gij waarlijk niet in een boekdeel kunnen geven. Curaçao staat vast! Laat het zoo blijven, ook als gij den man mocht missen, die de ziel is uwer Groep. Het zal blijken dat deze schok heeft getoond wie dan de leider zal kunnen zijn.

Moge de band tusschen Groepsbestuur en Hoofdbestuur onverzwakt blijven; gij vraagt vertrouwen voor u, het Hoofdbestuur voor zich. Dat eert ons beiden en zal U allengs tot de overtuiging brengen dat gij tot uw leedwezen onrecht hebt gedaan aan waarlijk niet den minste uit zijn midden.

 

Hoogachtend,

 

Namens het Hoofdbestuur,

(w.g.) H.J. Kiewiet de Jonge,

Waarn. Algemeen Voorzitter.

 

(w.g.) De Kanter,

Algemeen Secretaris.

Adres.

Dordrecht, 2 Mei 1906.

Aan Zijne Excellentie den Heer Minister van Koloniën, 's-Gravenhage.

 

Excellentie,

 

Het zij ons vergund de aandacht van Uwe Excellentie te vestigen op de wijze van verzending van postpaketten van Nederland naar de Bovenwindsche eilanden St. Eustatius, St. Martin en Saba.

Zooals ons wordt medegedeeld, gaan deze pakketten eerst naar Curaçao met de schepen van den Koninklijken West-Indischen Maildienst. Hierdoor blijven de paketten voor die eilanden veelal buitengewoon lang onderweg. Immers voor het vervoer van hier naar Curaçao is ééne maand noodig; de doorzending van postpaketten van Curaçao naar bedoelde eilanden geschiedt éens per maand, waardoor het meermalen gebeurt dat een pakket op Curaçao aankomt juist als de boot, die de gemeenschap tusschen dat eiland en de Bovenwindsche eilanden onderhoudt, weg is, en derhalve het pakket in 't geheel 2 maanden onderweg is.

Men zou het nu op de Bovenwindsche eilanden op hoogen prijs stellen als het daarheen kon worden geleid, dat de postpaketten, evenals de brieven en drukwerken, in gesloten zakken over Engeland werden verzonden.

Wij veroorloven ons dit denkbeeld aan Uwe Excellentie in welwillende overweging te geven.

Met verschuldigden eerbied,

Namens het Hoofdbestuur van het A.N.V. van Uwe Excellentie de dienstwillige dienaren,

(w.g.) H.J. Kiewiet de Jonge,

waarn. Algemeen Voorzitter,

P.J. de Kanter,

Algemeen Secretaris.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.A. Snijders jr.

  • H.J. Kiewiet de Jonge

  • P.J. de Kanter

  • Ed. Lansberg Jr.

  • C. Henriquez

  • H.J.T. Boomgaert

  • J. Möller

  • L. van der Veen Zeppenfeldt

  • Moses S.L. Madüro


datums

  • 29 maart 1906

  • 1 mei 1906

  • 2 mei 1906