Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 11 (1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 11
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.72 MB)

Scans (28.72 MB)

XML (1.41 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 11

(1907)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Zuid-Nederland.

Nederlandsch in Vlaamsche Athenaea.

Vier en twintig jaar scheiden ons reeds van het oogenblik, dat de taalwet van 1883 door de Kamers werd aangenomen, de taalwet, waarbij - meer dan een halve eeuw eindelijk na de omwenteling van 1830 - bepaald werd, dat ook ten slotte aan de Vlamingen, die in het Vlaamsche land uitgebreid middelbaar onderwijs genieten, zekere, niet alle, vakken door middel van het Nederlandsch zouden worden aangeleerd. Ieder, die eenigszins van de Vlaamsche toestanden op de hoogte is, weet, wat die wet is, weet ook, dat zij, ondanks de verbetering, die zij invoerde, toch nog alles behalve de Vlamingen op denzelfden voet plaatste als hun niet-Vlaamsche medeleerlingen, weet eveneens hoeveel verzet zij van den beginne af van wege de tegenstanders van het Vlaamsch uitlokte en is niet onkundig, dat in meer dan één Athenaeum van het Vlaamsche land de wet geheel of gedeeltelijk een doode letter is gebleven.

En toch is zij zoo uiterst gematigd. Een integraal middelbaar onderwijs wordt den Vlaamschen jongens nog alles behalve in het Nederl. verstrekt: enkele leergangen slechts en van de andere verlangt de wet, dat de leeraar alleen de vaktermen in het Nederl. geve. Ja, de wet verlangt het, maar als de leeraars niet willen en als het hoofd der school er niet op let of de parlementaire voorschriften worden uitgevoerd, en als er geen leerlingen gevonden worden, die Vlaamschgezind genoeg zijn om de leeraars op de vingers te zien - deze uitdrukking is wel niet heel nauwkeurig in dit geval - dan komt de toepassing van de wet erg in het gedrang.

En hoeveel schoolhoofden betreuren er zich om? O, zij zijn zóó zeldzaam, dat wanneer er zoo al eens één wordt gevonden, hij wijd en zijd geloofd wordt. Zij zitten wel allen te paard of een bestuurlijk reglement nauwkeurig met punten en komma's wordt nageleefd, en wee dengene, die er zich tegen moest vergrijpen; maar of een wet, die een onberekenbare paedagogische draagkracht heeft, die door Kamer en Senaat langdurig werd besproken, met de koninklijke handteekening werd bekrachtigd, die den Vlamingen slechts een gedeelte geeft van hetgeen waarop zij recht hebben, al dan niet wordt toegepast, dat komt er voor de meesten niet op aan.

Hoe dikwijls is er in de laatste twintig jaar op Studentenlanddagen niet over die slechte toepassing geklaagd? Hoeveel ‘grieven-comiteiten’ hebben er zich niet mede onledig gehouden? Hoeveel artikelen heeft de Vlaamsche pers er al niet aan gewijd? En nog is de toestand slecht, door slecht. En wanneer een leerling het waagt dien in het openbaar aan te klagen, dan wordt hem het leven op het Athenaeum ondragelijk gemaakt en ziet hij zich zedelijk verplicht het te verlaten.

[pagina 84]
[p. 84]

Dit is gebeurd, nu een paar maanden geleden; in geen andere stad dan Antwerpen, zoo dikwijls de hoofdstad van Vlaanderen genoemd! Het was in het Januari-nummer van het Studentenblad De Goedendag, dat een kranige jongen, J. d'Hoedt, schuilnaam voor E. de Bock, een bijdrage plaatste ‘Onze taal en het Fransch aan het Antwerpsch Athenaeum (Vlaamsche afdeeling)’, en daarin klaagde dat de leeraar in Fransche taal in een Vlaamsche stad geen Nederl., de taal van zijn leerlingen kende, dat hij niet in staat was, ten gevolge van dit feit, vergelijkingen tusschen de beide talen te maken, dat hij niet bij machte was met de Vlamingen mee te voelen, hun mentaliteit, hun wijze van denken niet begreep, niets van Vlaamsche muziek, van Vlaamsche letterkunde af wist, en daardoor als een vreemdeling tegenover hem stond; hij klaagde verder over de tweeledigheid van het onderwijs, over de veronachtzaming waarmee het Nederl. behandeld werd, over de slechte taal, die de leeraar in geschiedenis sprak, over de slechte wijze, waarop het Nederl. in vergelijking met het Fransch werd onderwezen en over de miskenning van de wet, waar de leeraars in wiskunde o.a. niet de vakwoorden in de beide talen gaven.

Het artikel verwekte begrijpelijkerwijze opschudding onder de bedoelde leeraars. Een van de leeraars in de wiskunde verklaarde, dat, zoo hij bedoeld ware geweest, hij den schrijver van het artikel een pak slaag zou hebben toegediend, een ander verzocht onzen jongen Vlaming hem niet meer te groeten, een derde verwittigde zijn leerlingen, dat zij een verklikker in hun midden hadden en een vierde beweerde, dat het artikel leugenachtig was en door persoonlijke haat was ingegeven. Kortom, het werd den jongen Bock zoo onhoudbaar gemaakt, dat hij zedelijk verplicht werd de school te verlaten.

De zaak verwekte opschudding. De Vlaamsche pers hield er zich mee bezig; er werd zelfs door de Vlaamsche studenten van de Hoogere Handelsschool een straatbetooging ingericht en den bewusten leeraars een bezoek met ketelmuziek gebracht. Of zoo iets wel een geschikt middel was, zullen wij in het midden laten, maar het feit, dat zoo iets moest geschieden, bewijst, hoeveel wantoestanden er nog in Vlaanderen heerschen, waar het de toepassing van een verkregen recht betreft.

Een natuurlijk recht! Zoo zei het de Antwerpsche burgervader, de heer Hertogs, die nochtans niet is wat men een ‘flamingant’ noemt, toen hij, ter gelegenheid van de prijs-uitdeeling aan de Antwerpsche bekroonden in den algemeenen prijskamp tusschen de Athenaeums van het land, een redevoering uitsprak, waarin hij o.a. op de weldaden van de wet van 1883 wees. Hij zeide daarin het volgende: ‘Die uitslagen bewijzen, dat het gebruik van het Nederlandsch als voertaal bij de lessen in enkele vakken weldoende heeft ingewerkt op heel het onderwijs. We mogen het wel bekennen: in vroeger tijd stond ons Athenaeum op verre na zoo hoog niet als thans en maakten we in den palmarès van den algemeenen wedstrijd een heel schamele figuur. Het is slechts na de toepassing der wet van 1883, dat de toestand van lieverlede verbeterde, tot we eindelijk heelemaal aan de spits kwamen van al de gestichten van middelbaar onderwijs in het land‐. En in verband daarmede toonde hij aan hoe die verbetering geenszins ten nadeele van het onderwijs der Fransche taal geschiedde en hoe de leerlingen van het Vlaamsch regime hun makkers van het Waalsch regime verre de loef afstaken.

Waar iemand als de burgemeester van de grootste Vlaamsche stad zoo iets bekent, waar de cijfers het zoo duidelijk bewijzen, waar alles aantoont hoe zeer het Nederl. regime in het belang der Vlaamsche leerlingen is, daar kan er niet genoeg op worden aangedrongen, dat men voortdurend wake, dat de wet van 1883 in heel haar omvang worde toegepast.

En het zijn de leerlingen zelf, die, als eerste belanghebbende, ook het eerst in de bres moeten staan. Een flinke daad, zooals die welke de heer De Bock pleegde, mag niet alleen staan, maar moet navolging vinden in al de Athenaeums van het Vlaamsche land. Door eensgezind op te treden kunnen de leerlingen meer doen dan al de Vlaamsche bladen, al de grieven-comiteiten, al de ondervragingen door volksvertegenwoordigers in de Kamer tot den Minister gericht te zamen.

En waarom zouden zij het nalaten, zij, die nog de geestdrift van de jeugd, het onverzwakte gevoel voor recht en rechtvaardigheid en dat onberedeneerde durven bezitten, waarmee soms zooveel te verkrijgen is’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken