Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 12 (1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 12
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.13 MB)

Scans (35.44 MB)

XML (1.58 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 12

(1908)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bladvulling.

Uit een tuinbouwkrant:

Inderdaad is het een feit, dat de Preisselbeeren Compôte een zeer gezond voedsel is voor niet al te chronische jonge kinderen.

* * *

 
Als ik het wel considereer,
 
Vind ik 't Hollandsch détestabel;
 
't Klinkt dégoutant, abominabel...
 
‘Ja zeker... in uw mond, mijnheer!’
 
 
 
Witsen Geijsbeek.
[pagina 127]
[p. 127]


illustratie
Koloniaal Museum - Haarlem.




illustratie
Coolsingel - Rotterdam.




illustratie
Molengracht - Zwartsluis.


[pagina 128]
[p. 128]

Iets over het reizen in de 17e eeuw.

De kinderen der negentiende eeuw kunnen zich nauwelijks een denkbeeld vormen van de moeilijkheden, waarmede het reizen in vroeger eeuwen gepaard ging. Zelfs in de tweede helft der zeventiende eeuw scheen de veiligheid der landwegen nog veel te wenschen over te laten en opmerkelijk is het, dat in het in 1679 te Amsterdam bij Jan ten Hoorn verschenen

‘Naeuw-keurig Reys-boek’ nog wenken gegeven moesten worden om den reiziger voor overvallen en andere onaangenaamheden op zijn tocht te sparen. Deze handleiding, een soort Baedeker uit dien tijd en het oudst-bekende reisboek van ons land, begint met een achttal ‘gebeden en gesangen, voor reysende lieden,’

illustratie
Gevelsteen in het posthuis van het Haagsche Wagenveer te Amsterdam.


waarin o.m. den ‘Hemelschen Vader’ wordt gesmeekt: ‘geleydt, en voert my vorder op dese reyse door de beschermingh uwer lieve Engelen, dat ik seecker sy voor Moordenaers, en Rovers, voor vergiftige lucht, en quade sieckte voor strijdt, en alle ongeval’. Niettegenstaande de gevaren en bezwaren erkende men toch in die dagen reeds het groote nut van reizen en in de ‘Reys-Lesse’, die eveneens in dezen ouden reisgids is opgenomen, leest men dan ook:

illustratie
De oud-vaderlandsche trekschuit.


 
Stelt u dit voor een vaste wet,
 
Dat ghy op alle dingen let,
 
Dat ghy gestaegh u voordeel doet,
 
Met al wat yewers u ontmoet.
 
De werelt is een wonder boeck,
 
Het maeckt sijn Leser wonder kloeck,
 
Maer wie het sonder oordeel leest,
 
Die blijft gelijck hy is geweest.

Het merkwaardige boek bewees inmiddels door zijne verschijning, dat de omstandigheden de behoefte aan eene dergelijke handleiding hadden doen gevoelen en dat het reizen, 't zij voor zaken of voor pleizier, toen reeds vele beoefenaars vond. De trekschuit en de reiswagen hadden een gemak gebracht, dat wij ons moeilijk meer kunnen voorstellen, doch door de tijdgenooten ten volle werd gewaardeerd; Tijssens zong immers:

O, schrandre Vinding, die ons zooveel vonden geeft,

Wie kan de Vinding van de Trekschuit ooit waardeeren.

Men reist, als zat men thuis, geen schokken draayen, keeren

Ontrust het lichaam, 't zij men vaart bij dag of nacht,

Men vindt al slapende zig op de plaats gebracht.

Geen land kon in dien tijd in verkeerswegen, vooral te water, met Holland wedijveren en de vreemdeling was er altijd vol van, dat nergens een zoo veilig, gemakkelijk, geregeld en snel middel van vervoer als de jaagschuit bestond. De trekschuit was het Nederlandsche vervoermiddel bij uitnemendheid geworden.

Het personenvervoer was vrij druk en in 1648 voeren er 144.350 van Amsterdam naar Haarlem en 143.513 in omgekeerde richting; vier jaren later werden 120.295 en 121.862 passagiers overgebracht met deze schuit, die dagelijks van af het opengaan der stadspoorten tot 's avonds 8 uur elk uur voer. De postwagen deed dit aantal later verminderen, doch in 1727 reisden nog 103.133 personen van Amsterdam en 95.481 van Haarlem af.

Het eerste wagenveer kwam in ons land in 1660 tot stand, toen octrooi werd verleend voor een geregelde dienst van Amsterdam op 's Gravenhage, die op gezette tijden afreed van een huis op het Singel bij de

[pagina 129]
[p. 129]

Korsjespoortsteeg, waar het ‘post-comptoir’ gevestigd was en de hierbij afgebeelde steen in den gevel was geplaatst.

De eerste postwagens waren, evenals de trekschuiten, aan de zijden open, welke openingen zoo noodig met leeren kleppen werden afgesloten. Dat het rijden soms verrassingen kon opleveren, leeren we uit de strafbepaling, dat de voerman, die zijn wagen ‘omwerpt of laat vallen’ 25 guldens verbeurde en in vier weken niet mocht rijden en waarvan de oorzaak vermoedelijk in de vele pleisterplaatsen gezocht moet worden. De manier van reizen maakte vele herbergen noodzakelijk, stations waar de dorstige zich kon verkwikken, de hongerige de leege maag vullen en de vermoeide een goede legerplaats vinden. Dat voor den vreemdeling daarbij de kans bestond in verkeerd gezelschap te geraken, behoeft geen betoog en verklaarbaar is het, dat in genoemde reisles daartegen werd gewaarschuwd, waar een vader de volgende wenken aan zijn zoon geeft:

 
Kijft niet in 't bed' of aen den haert,
 
En twist oock niet met uwen Waert,
 
Maer is hy uils, of niet te pluys,
 
Betaelt, en soeckt een ander huys.
 
En twist niet met u reys-gesel:
 
Spreekt yemand qualijck, antwoordt wel;
 
‘Schoon spreken is van groote kracht,
 
Het maeckt oock harde koppen sacht’.
 
Bewaert u oogh, u mondt, u beurs,
 
En hoedt u voor een vrouwe keurs,
 
En mijdt u voor een mede-maet,
 
Die op de gladde wegen gaet,
 
Oock wacht u voor den dobbelsteen,
 
Want dit zijn kanckers in het been.

(Uit het Reisboek 1908, uitgave Morks & Geuze, Dordrecht).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken