Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 14 (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 14
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.22 MB)

Scans (37.09 MB)

XML (1.64 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 14

(1910)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Noord-Nederland

Zangavonden voor volwassenen.

De Rotterdamsche lezers weten al wat dit opschrift beduidt, want daar bestaan ze al vele jaren, die avonden. Maar de overige lezers van Neerlandia? Zij hebben er wel zoo iets van gehoord, of gelezen vroeger in hun orgaan; doch het rechte, het echte weten zij er toch niet van, en daarom zijn wij op een goeden avond - want een avond, waarop onze redactie iets belangwekkends hoort, is goed - er op uit getogen, naar Rotterdam, en daar hebben wij de opgewekte leidster dezer avonden, juffrouw Cato Scholten een lang verhoor afgenomen, wat zij zich allerwelwillendst liet gebeuren en waarvoor wij haar hier nog even openlijk danken.

Een portret van juffrouw Scholten? Is het nog noodig? De bezoekers der Taal- en Letterkundige Congressen en der Verbondsvergaderingen kennen zeker de rijzige figuur met het zilvergrijze haar en het frissche gezicht. Maar zij kennen dan alleen het uiterlijke; wat zij is en hoe zij is, dat komt eerst aan den dag, wanneer zij zoo kalm met je zit te praten, zooals dien goeden avond.

Het was al dadelijk een prettig binnenkomen bij haar, de piano opgetast met muziek, en op de tafel en een paar stoelen nog meer muziek. Heel veel Hollandsche. Dit hadden wij met één oogopslag vastgesteld en ook niet anders verwacht. Overal portretten van leerlingen, enkele in tooneeldracht. De lamp brandde helder en het kacheltje snorde huiselijk.

Wij kregen plaats in een diepen leunstoel tegenover onze gastvrouw, die al heel gauw zoo rustig zat te vertellen in den gouden schijn van het licht.

't Ging haar alles zoo eenvoudig af, zoo zonder omhaal of praal van woorden. Nu en dan bukte ze even het hoofd, als om gemakkelijker haar gedachten te kunnen samentrekken en dan bogen de vingers van de eene hand over de tafel als speelden zij piano.

Hoe warm was zij gestemd voor het onderwerp.

Van wanneer het plan van deze zangavonden dagteekende, vroegen wij.

Van het Taal- en Letterkundig Congres te Deventer, waar Prof. Paul Fredericq van de Vlaamsche avonden had verteld. Juffrouw Baelde wilde die dadelijk ook te Rotterdam beginnen. Zij ging eerst eens in Gent luisteren en de inrichting bestudeeren en toen kwam zij bij mij?

Waarom juist bij U?

Omdat zij een oud-leerlinge van me is. Ik was dadelijk bereid. Maar nu moesten we voor de Woensdagavonden, den uitgangsavond der Hollandsche dienstmeisjes, een zaal hebben, en dat is moeilijk, dat ondervonden wij dadelijk. Maar er was nog meer: zij moest niet te duur, niet te groot, fatsoenlijk en niet te ver uit de buurt zijn... en met een piano. U ziet, we hadden heel wat noten op onzen zang.

Toen begon juffrouw Scholten een verhaal van al den tegenspoed in het begin. Dat zat de prettige vertelster tegenover ons blijkbaar hoog, ook al omdat zij die moeilijkheden zoo schitterend te boven was gekomen.

De eerste zangbijeenkomst was in een gebouw aan den Goudschen Weg, een volksbuurt. Aanvankelijk ging het goed, maar dat duurde niet lang. Als de pachter de zaal voor een bruiloft of een andere partij kon verhuren, en dat gebeurde nog al eens gelukkig voor hem, maar ongelukkig voor ons, dan moesten wij verhuizen naar een groote, kille tooneelzaal, vóór aan de straat. Dat kon zoo niet langer. Wij namen een kloek besluit: verhuizen, ook al wisten we hoeveel moeite 't zou kosten bij onze bekende vele eischen. Toen kwamen we terecht in een café naast den achteruitgang van Casino. De buurt was wel goed en het koffiehuis ook; maar de gelegenheid bleek toch niet mee te vallen. In de benedenzaal aan de straat mochten wij niet zingen. Politieverordening: de menschen zouden buiten blijven staan en het verkeer stremmen. Maar boven was het vrijwel onmogelijk! Daar waren twee zalen naast elkaar, alleen door een houten wand gescheiden. Nu gebeurde het dat in de andere zaal tegelijk met ons door een zangkoor geoefend werd. Dat ging natuurlijk niet. Dus wij weer op zoek naar een ander, rustiger tehuis. Waar we toen zijn terecht gekomen! Weer op een bovenzaal. Daar werden we verjaagd. Wat toch was 't geval? Onder de piano was in den vloer een groot gat gezaagd. Boven werd er nu muziek gemaakt en op die muziek dansten ze beneden. Maar daar had de politie geen toestemming voor gegeven. Dus mocht er geen piano meer worden gespeeld. Toen naar ‘Voor de Kunst’. Maar dat bleek al even ongeschikt. Het zaaltje was te klein voor ons en er begonnen zich kliekjes te vormen. Er werd gegiegeld en gelachen. Dat deugde niet. We moesten dus weer naar iets anders uitzien. Nu zijn we in Diligentia. De zaal is wel groot en hol, maar dan gaan we in een hoek staan.

Ik heb er heelemaal geen moeite om orde te houden. Ik schrijf dat toe aan de zaal en als zij lastig zijn, worden ze er uit gezet. Dat weten ze. Er komen er ook telkens meer bij, nu we in een groote zaal zijn. We adverteeren in het Rotterdamsch Nieuwsblad en dat helpt. Geen week gaat er om zonder dat wij aanvragen krijgen om mee te doen.

Ons doel is de menschen eenstemmige liederen te leeren, die zij thuis kunnen zingen en waarvan ze de woorden kennen. Want dit is eigenaardig: de wijs kennen ze dadelijk, maar de woorden in 't geheel niet of slecht, en dan zingen zij ‘la-la-la-la’, tot in den treure. Daarom leeren wij ze eerst de woorden, en wanneer ze die goed kennen en den zin goed begrijpen, de wijs. Maar dat vinden ze kinderachtig, en dat nu is het groote bezwaar. Op school hebben ze al meerstemmig leeren zingen en van noten, en later zijn ze bij een zangkoor gekomen. Maar daar hebben ze thuis niets aan. Ze kunnen thuis toch niet alleen een tweede partij zingen of, als ze een sopraan hebben, de eerste, die zonder steun van de andere stemmen niet klinkt? Kort geleden nog heb ik het in de Mariniers-Kazerne bijgewoond, want daar heb ik ze op slag geholpen met hun zangavonden. Zoodra ik zei: Zie zoo, nu zullen we eerst de woorden leeren, hoorde ik het al; ze mopperden, de Jan-

[pagina 30]
[p. 30]

tjes. Dat vinden jelui kinderachtig? Ja klonk 't. Toen heb ik hun uitgelegd, waarom het was en dat begrepen ze.

Eens op een avond had een van mijn zangers in Diligentia zijn cither meegebracht. Juffrouw, mag ik wat voorspelen, vroeg hij. Goed, zei ik, en toen begon hij een liedje dat hij in Casino gehoord had. Ze zongen dadelijk allemaal mee en toen 't uit was, zei ik: Heel aardig, maar ik heb geen woorden gehoord. Die kennen we ook niet, riep er een uit de zaal. Dat was koren op mijn molen.

En hoe leert U hun dan de wijs?

Die zingen we voor. Dat doet gemeenlijk een van mijn leerlingen en juffrouw D. Gramsbergen begeleidt op de piano. Ze is dol op muziek, en toch offert ze voor die zangavonden heel wat concerten en opera-uitvoeringen op. Dat mag wel eens vermeld. Maar 't is een dankbaar werk, dat moet ik zeggen. Er zijn er bij van de eerste avonden af. Beneden de veertien jaar nemen wij ze niet aan. Ik herinner me nog goed, hoe een der eerste avonden een meisje, een kind niet ouder dan een jaar of dertien, met haar moeder mee kwam. Na een paar avonden komt ze alleen. Ja, ziet U, juffrouw, mijn moeder is ziek, of zij nu toch mocht blijven; want ziet U, moeder wilde de nieuwe liedjes van mij leeren. Een jonge man is er ook van het begin af bij. Als ze nu heel goed hun best doen, mogen ze eens alleen een liedje zingen. Dat is een onderscheiding. Die jonge man nu had nog nooit eens alleen gezongen. De meisjes plaagden hem er altijd mee; hij durft niet, zeiden ze. Maar onlangs heeft hij toch zijn eerste lied voorgedragen.

En was 't goed?

Ze klapten in de zaal in de handen, en nu durft hij wèl. In het begin kwamen er ook oudere vrouwtjes bij. Maar die zijn al gauw weg gebleven; jammer genoeg. Ze konden niet tegen 't jonge goedje op. Aardig is ook het geval van den vader, die vaart, en telkens aan zijn zoon vraagt, als hij weer thuis is: Laat me eens hooren, wat je voor nieuws op de zangavonden geleerd hebt.

Thuis zingen ze onze liedjes, dat merk ik wel; maar op straat hoor je ze nog niet veel. Alleen in de buitenwijken, schijnt het. In de binnenstad durven de meisjes niet. Dan loopen dadelijk jongens mee. Maar dat komt ook wel, verzekerde juffrouw Scholten met onverwelkbaar optimisme.

Den tekst der liederen krijgen ze niet in handen. Alleen als het seizoen geëindigd is - het loopt van begin October tot einde Mei - geven we allen deelneemsters en deelnemers tot aandenken een net boekje met den tekst der liederen, aangeleerd op de zangavonden.

Het is verbazingwekkend, hoe gauw ze die liederen leeren. Ik moet maar zorgen, dat ik elke week wat nieuws heb, want anders vervelen ze zich. Laatst had ik een moeilijk liedje: Minneliedje, van Leo Bouchery, muziek van Julius J.B. Schrey. Ik zeg: Jongens, dat is lastig! Ik weet niet of het wel zal gaan. Met roept er een achter uit de zaal: Wie niet waagt, die niet wint. Juist, zoo denk ik er ook over, antwoord ik, en daarom zullen we 't eens probeeren. En 't ging best. 't Is heelemaal niet moeilijk, meende er een. Dat komt, omdat jelui zoo knap bent, zei ik.

Met de Heije-feesten hebben we meegewerkt aan den feestavond in de Doelenzaal. Men was bij mij gekomen of ik de heele zaal aan het zingen zou kunnen krijgen? Natuurlijk, had ik geantwoord. En òf ze gezongen hebben, eerst 't refrein van Moet je varen, van Verhulst, en toen In 't Voorhout; ons koor eerst en daarna de heele zaal. Na afloop zeiden de menschen, dat ze nog nooit zoo'n prettigen avond hadden gehad. Dat nooit bij wijze van spreken natuurlijk.

En wat zingen ze nu 't liefste?

Ja, dat is moeilijk zoo in eens te zeggen. In 't Voorhout en Moet je varen vallen altijd in den smaak en Het Lied van den smid, van Fr. Andelhoff ook. En de liedjes van Hullebroeck en Wierts niet te vergeten. Maar er zijn er zoo veel. Mooi vinden ze tegenwoordig Hollands Vlag, van Wierts.

Juffrouw Scholten heeft aan den toondichter toestemming gevraagd om dit lied in Neerlandia te mogen opnemen. Nu kunnen onze lezers oordeelen of zij den smaak van de Rotterdamsche zangeressen en zangers deelen. Wij twijfelen niet.

De overige coupletten luiden als volgt:

 
Zijn er reiner, blijer kleuren?
 
Of je vaart in Noord of Zuid,
 
Heel de lucht schijnt op te fleuren,
 
Strijkt ze er op haar frischheid uit.
 
En je Hollandsch hart wordt wee,
 
Wappert met haar dundoek mee.
 
 
 
Als je haar in vreemde baaien,
 
Mijlen ver van eigen strand,
 
Zwierig van den mast ziet waaien
 
Als een groet van 't vaderland,
 
Voel je een vreemd' verheugenis,
 
Voel je eerst recht, hoe mooi zij is.
 
 
 
Tot slot het eerste couplet.

* * *

 

Ten slotte hebben wij zoo'n zangavond bijgewoond. Wat heerschte daar een prettige toon. Nu en dan een rake kwinkslag; maar altijd aandacht bij het werk. We hebben dapper meegezongen. Dat kon ook niet anders: je moet meedoen of je wilt of niet. Van Marleentje. Er ging een blij ha! op, toen mejuffrouw Scholten het aankondigde. En Holland's Vlag. Juffrouw, mogen we opstaan? vroegen ze. Het mocht, en opgewekt ging het, uit volle borst. Sarlotteken, van Wierts, werd eveneens met instemming ontvangen. Toen hebben wij het Minneliedje, van Schrey, ingestudeerd. 'n Echt concertstuk, zei er een in onze buurt. Onze redactie zingt 't nog. Bewijs, dat het ingeslagen heeft. Tot slot nog de Huiselijke Haard, van Hendr. van Tusschenbroek. Jongens, dat was moeilijk met zijn overgang van mineur in majeur. Maar zuiver ging het, zonder zakken.

Met het gezellig gevoel van een prettig besteden avond zijn we huiswaarts gespoord en we hebben telkens gedacht: wat 'n mooie taak voor onze Afdeelingen in Noord-Nederland. Men heeft zoo dikwijls gezegd, dat de Nederlander niet van zingen houdt. Dat is onwaar. De Rotterdamsche avonden hebben dit bewezen. Maar op de leiding en de liefde voor de taak komt het aan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken