Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 14 (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 14
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.22 MB)

Scans (37.09 MB)

XML (1.64 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 14

(1910)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Zuid-Nederland

Zonderlinge gelijkheid.

‘Alle Belgen zijn gelijk voor de wet’, zoo luidt een der eerste artikels van de Belgische grondwet; ‘uitgezonderd de Vlamingen’, had men goed gedaan er bij te voegen, aangezien, in werkelijkheid, de groote meerderheid der Belgen toch steeds behandeld worden alsof zij stiefkinderen waren in een land voor welks onafhankelijkheid zij, evenals hun Waalsche landgenooten, eenmaal ten strijde zijn getrokken en dat hun dezelfde plichten oplegt als aan hun Waalsche broeders.

Doch wanneer gelijke plichten niet overeenkomen met gelijke rechten, dan wordt de grondwettelijke gelijkheidsverklaring slechts een paskwil, niets anders dan een theoretische voldoening, die aan geen werkelijkheid beantwoordt.

Hetgeen voorafgaat is een waarheid als een koe, door iederen bewusten Vlaming erkend, doch waarop nooit voldoende de aandacht kan worden gevestigd. O, indien alle Vlamingen genoegzaam besef hadden van het onrecht dat hun iederen dag, ieder uur, ieder oogenblik wordt aangedaan, zij zouden geen enkel feit laten voorbijgaan zonder op te springen en hun recht te eischen, hun recht als Vlamingen en als menschen.

Want hetgeen zij dag aan dag te verduren hebben treft hen in hun diepste menschelijkheid, vernedert hen in de oogen van de beschaafde wereld.

Sedert eenige weken is het Vlaamsche ‘martelaarsboek’ met een nieuwen naam vermeerderd: het is de naam van een Antwerpschen werkman Gorselé, die eerlijk zijn brood verdiende aan de haven en nooit of nimmer met het gerecht in aanraking was gekomen. Die Gorselé mocht alle menschelijke deugden bezeten hebben, dan nog zou hij in het leelijk parket geraakt zijn waarin hij zou ondervinden wat het zeggen wil Vlaming te zijn. Want dàt groote ongelijk had hij: hij was Vlaming en wat zijn ongelijk nog verzwaarde: hij kende geen Fransch. Een werkman gaat gewoonlijk niet naar een middelbare school, een werkman doet meestal geen hoogere studiën, een werkman beschikt over het algemeen noch over tijd en geld om talen te leeren, zooals het wel kunnen en stellig zouden moeten doen degenen die hem in meer dan een gelegenheid te woord moeten staan, die hem, als rechters, moeten be- of veroordeelen, wanneer hij iets misdreven heeft of beschuldigd is iets misdreven te hebben, die hem in verschillende omstandigheden van het dagelijksch leven inlichtingen moeten geven, met een woord die aangeduid zijn en die bezoldigd worden om hem ter wille te zijn, om hem voor te lichten desnoods, om hem met rechtvaardigheid te behandelen in ieder geval.

Maar in het land waar ‘alle Belgen gelijk voor de wet zijn’ heeft men een andere opvatting van de verhouding die tusschen bestuurder en bestuurde moet bestaan. Daar is het de arme werkman wien men er een verwijt van maakt dat hij geen twee talen leerde spreken en verstaan, terwijl men het zeer natuurlijk vindt dat de veel meer gegoede, meestal ook verstandelijk meer ontwikkelde burger, die nochtans, door den stand alleen waartoe hij behoort, steeds en overal het voorbeeld diende te geven, alleen Fransch kent en het als iets buitengewoons beschouwt wanneer hij er in geslaagd is daarnaast ook Nederlandsch te leeren.

Die arme werkman Gorselé dan had zijn werkboekje verloren en dat werkboekje was door een ander gevonden, die op een goeden dag te Charleroi door de politie werd ingerekend, omdat hij ergens de boel kort en klein had geslagen en daarenboven de politie zelf vrij hardhandig te lijf was gegaan.

En toen het oogenblik was gekomen om de schuld met de helaas blinde Themis te vereffenen, toen werd de Vlaming Gorselé, die geen woord Fransch kent, in het Fransch opgeroepen om te Charleroi voor de rechtbank te verschijnen, ten einde zich te rechtvaardigen over de hem ten laste gelegde feiten, want op den aangehoudene was het werkboekje van Gorselé gevonden en de schuldige kon dus niemand anders dan deze zijn.

En hij ging naar het hartje van het Walenland, naar de mijnstreek, waar nochtans zooveel Vlamingen werken, en voor de Nederlandsch-onkundige rechters wilde hij spreken en hun zeggen dat er een vergissing had plaats gevonden. Maar Fransch kende de arme werkman niet en de ontwikkelde, goed betaalde rechters spraken geen Vlaamsch, men zegt zelfs, dat er geen taalman als tusschenpersoon werd aangesteld, en Gorselé mocht niet spreken, had zich toch niet verstaanbaar kunnen maken en werd tot acht maanden gevangenisstraf veroordeeld.

Reeds had hij eenige dagen in den kerker gezucht, zooals men in den romantischen tijd schreef, toen hij

[pagina 55]
[p. 55]

het geval aan iemand kon meedeelen, met het gevolg dat de zaak op nieuw werd onderzocht, Gorselé in vrijheid werd gesteld en ten slotte in beroep werd vrij gesproken.

De man mocht van geluk spreken. Hij was er ten minste heelhuids afgekomen en zijn hoofd stond nog op zijn romp toen hij de gevangenis verliet. Wel was hij een tijd lang zijn werk kwijt geraakt, wel had daardoor zijn gezin gebrek geleden, maar wat kon dat de Waalsche rechters schelen. Zij waren toch niet betaald om Vlaamsch te verstaan! En waarom kende die Vlaming dan toch ook geen Fransch?

Coucke en Goethals, zaliger gedachtenis, waren er indertijd niet zoo gemakkelijk afgekomen. Zij ook kenden geen Fransch, zij ook verschenen voor Waalsche rechters, zij ook konden geen uitleggingen geven zooals 't behoorde, zij ook werden het slachtoffer van een vergissing, maar het kostte hun het hoofd.

En de moraal van het gebeurde is, dat in 1910 Vlamingen nog even onrechtvaardig kunnen behandeld worden als in 1865, dat zij in Waalsch-België beschouwd worden niet als Belgen, maar als Walen.

Wij zouden daarover zelfs niet klagen, indien het niet was dat elke poging, die wordt aangewend om ook aan de in het Walenland gevestigde Vlamingen, die het Fransch niet machtig zijn, zekere taalrechten te verzekeren, van wege de ‘Wallonisants’ met kracht teruggedreven wordt, en indien niet degenen, welke Vlaamsch-België bewonen en geen Nederlandsch kennen, daar alle mogelijke gemak, al de gewenschte waarborgen vinden, dat hun nooit onrecht kan geschieden, voortspruitende uit hun onkunde van het Vlaamsch.

 

Wanneer wij de laatste volkstelling, die van 1900, nagaan, dan leeren wij dat in dat jaar in de Vlaamsche provincies, het aantal Vlaamsch-onkundige personen als volgt was:

Antwerpen   10.035
West-Vlaanderen   26.982
Oost-Vlaanderen   8.164
Limburg   8.306
  _____
  Totaal 53.487

Terwijl in de Waalsche provincies, het aantal Fransch-onkundige personen als volgt was:

Henegouwen   15.231
Luik   15.772
Luxemburg   167
Namen   524
  _____
  Totaal 31.694

Wij weten dat bij zoo een volkstelling door de overheid al het mogelijke gedaan wordt om het getal der Nederlandsch-sprekenden te verkleinen en bij gevolg dat der Fransch-sprekenden te vergrooten, en wij kunnen dus aannemen dat het eerste cijfer te hoog, het tweede te laag genomen is. Doch wij zullen niet eens zoo ver gaan en veronderstellen dat de getallen nauwkeurig zijn. En dan komen wij tot de gevolgtrekking dat voor de 54.487 uitsluitend Franschsprekenden in Vlaanderen, daar alles, onderwijs, gerecht, bestuur tweetalig is, maar dat de 31.694 uitsluitend Vlaamsch-sprekenden in Wallonië zich slechts aan de eentaligheid van de streek te onderwerpen hebben. En dat is een schreeuwende onrechtvaardigheid, dat is de zonderlinge gelijkheid tusschen de Belgen waarover hooger gesproken werd.

Indien men België als een tweetalig land beschouwt, zooals men toch zoo gaarne doet, wanneer het in het voordeel der Vlaamsch-onkundigen is, dan moet die tweetaligheid overal bestaan, in Vlaamsch-, zoowel als in Waalsch-België; maar het is een misdadige inconsequentie Vlaamsch-België alleen als een tweetalige en Waalsch-België als een eentalige streek te beschouwen, omdat de Vlamingen van zoo een toestand de slachtoffers zijn.

Eentaligheid in Vlaanderen en ook in Wallonië of tweetaligheid door heel het land, daarbuiten kan en mag men niet gaan, al komt ons de eerste oplossing als de meest wenschelijke voor. De ratio loei en niet de ratio personae zou in taalopzicht moeten gelden.

Zoo denken ten minste de Walen er over! Want hebben wij onlangs den Senaat niet de bepaling zien verwerpen, waarbij de Kamer had vastgesteld dat de griffier van de werkrechtersraden door heel het land Nederlandsch en Fransch zou moeten kennen? Daartegen kwamen de Waalsche senatoren op, die het al heel goed vonden dat in Vlaamsch-België de griffier Nederlandsch moest kennen! Zij konden onmogelijk aannemen dat men van Waalsche ambtenaren de kennis van het Nederlandsch eischte. En, zeer terecht trouwens, deden zij opmerken dat, wanneer men het van de griffiers der werkrechtersraden vroeg, men het weldra ook zou verlangen van de arbeidstoezichters, van de vrederechters, van nog andere ambtenaren. En de senator Berryer riep heel pathetisch uit: ‘De helft van België ontsnapt ons reeds, - daarmede werd natuurlijk Vlaamsch-België bedoeld, - omdat wij, Walen, in Vlaanderen Vlaamsch moeten kennen, indien wij er een openbaar ambt willen bekleeden.’

En een andere senator, de heer Dupont, herinnerde, misschien in een aanval van krijgshaftigheid, hoe de Belgen in 1830 in opstand waren gekomen, tengevolge van de taalwetten door Koning Willem I uitgevaardigd. Wilde hij daardoor misschien met een nieuwe omwenteling dreigen of wilde hij de sedert 1830 verongelijkte Vlamingen aanzetten om het voorbeeld van hun voorvaderen na te volgen?

Maar stellig is het dat, indien aan een Waal moest gebeurd zijn wat aan den Vlaming Gorselé overkomen is, heel Waalsch-België in rep en roer zou hebben gestaan.

De Vlamingen hebben echter geduldig leeren zijn en zij zijn zoo toegevend geworden, dat onrechtvaardigheden als die, welke in dit maandoverzicht gewraakt worden, hen vrijwel onverschillig laten, slechts even de oppervlakte van hun opperhuid raken, maar nauwelijks tot hun diepste binnenste doordringen. Want als het zoo niet was, dan zouden zij zich zeker niet zoo lang met die zonderlinge gelijkheid tevreden gesteld en reeds veel verder in hun strijd voor hun ontvoogding gestaan hebben.

Doch wij hebben het hier al meermalen gezegd: de ware vijand van de Vlamingen huist in het hart van de Vlamingen zelf.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken