Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 15 (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 15
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.07 MB)

Scans (40.49 MB)

ebook (6.63 MB)

XML (1.80 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 15

(1911)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Ons nationaal bewustzijn.

Naar aanleiding der beschouwingen van den Nederlandschen briefschrijver der Frankfurter Zeitung over het bezoek van President Fallières aan Amsterdam, gaat de heer Frits Lapidoth in de Nieuwe Courant van Den Haag eens na waarom de Nederlanders in de laatste jaren zooveel minder Fransche woorden gebruiken dan vroeger.

Hoe komt het dat wij ons zoo gebeterd hebben, zoo vraagt hij, en hij antwoordt dan:

 

‘Voornamelijk doordat wij meer nationale fierheid hebben gekregen, meer zelfbewustzijn en zelfvertrouwen en dan ook, doordat op onze Beschaving andere buitenlandsche invloeden werken dan de Fransche en in niet minder sterke mate.

De meerdere nationale fierheid danken wij aan de voormannen van Nederland, die onzen naam als wetenschappelijk en kunstzinnig volk zoo alom in den vreemde hebben doen erkennen.

[pagina 171]
[p. 171]

Vroeger wist een minzaam buitenlander op zijn best, nadat hij zijn kennis van ons roemrijk verleden had tentoongespreid, te praten over onze Nederlandsche ingenieurs, speciaal over onze waterbouwkundigen. Nu is er geen gebied van wetenschap, waarop wij niet een eminent man uit den modernen tijd aan te wijzen hebben. Op elk wetenschappelijk congres vindt men Nederlanders onder de meest gevierden.

Dan hebben wij een echt nationale kunst, een moderne Nederlandsche Schilderschool met een wereldnaam.

Men weet dit, men voelt dit, hier; onzen kinderen wordt het geleerd op school. Is het dan wonder dat wij ons al minder en minder schatplichtig gevoelen aan een vreemd volk, al is de invloed daarvan op onze beschaving ook groot geweest; dat ons nationaal zelfbewustzijn groeit, jaar op jaar?

Er is, echter, iets van nog veel meer beteekenis.

Hoe langer hoe meer, komen op den voorgrond van ons openbaar leven menschen, die nooit door familie-tradities aan Französelei hebben gedaan en wier ouders en grootouders er al evenmin aan hebben hooren doen. Onze Democratie - over 't geheele land genomen - is vrijwel onbesmet gebleven, al mocht zij dan ook een enkel ‘stadhuiswoord’ voor de mooiïgheid bezigen. Onze Democratie voelt zich en gaat niet gebukt door den last der erkentelijkheid voor werkelijke of vermeende zegeningen van elders ontvangen. Onze Democratie moge, voor een deel, de Fransche Revolutie voor een zegen houden, dat is nog heelemaal geen reden om Fransche sympathieën te hebben: integendeel. Het eigenaardige is juist dat in de Aristocratie die sympathieën zeer levendig zijn, dat - ook in Duitschland - in de omgeving van vorsten en hoven Französelei bedreven werd.

Juist omdat die Fransche sympathieën grootendeels op familie-tradities van eeuwen her berusten en een klasse-eigenaardigheid waren geworden, konden zij door geen guillotine worden gedood en zouden zij zelfs de gruwelen van den Franschen tijd in het vernederde land nog lang overleven.

Het snel zich ontwikkelende en zeer zelfbewuste deel van het volk, dat met geen familie-tradities - ook niet met erfelijke gallomanie - te kampen heeft, wordt in zijn hoog gevoel van waardigheid als Nederlanders ook gesteund door de talentvolle scheppers van de Nieuwste Nederlandsche Literatuur, die volgens den schrijver van dit artikel een nagenoeg zuiver-nationaal karakter draagt.

Nu is de literatuur de afspiegeling van nationale karaktertrekken, niet de kweekster daarvan en het zelfbewustzijn onzer auteurs behoeft dus niet dat van hun lezers te versterken. Maar, toch, altijd is er wisselwerking en ik, voor mij, schat den invloed ten goede hier lang niet gering.

Ook de geest der meerderheid van de onderwijzers is in deze van het allergrootste belang. Voelt de onderwijzer dat de Fransche Beschaving allen tot voorbeeld wezen moet, dan zal deze meening, hoewel niet uitdrukkelijk verkondigd, toch al zeer licht post vatten in het bewustzijn der leerlingen.

En van de meerderheid der Nederlandsche onderwijzers zal wel niemand willen beweren dat zij met erfelijke gallomanie zijn besmet.

Wordt door dit alles beweerd dat het met den invloed der Fransche Beschaving op de onze gedaan is? Allerminst; maar 't is uit met de Französelei, een oppervlakkig gedoe, dat geen grondige sympathie, enkel vooringenomenheid bewijst, waaraan de Franschen zelf geen waarde konden hechten en dat zij, waar zij 't opmerken, in de eerste plaats zelf belachelijk vonden.

Maar in waarachtige waardeering voor het vele goede, waarmee de Franschen nog immer voortgaan Wetenschap en Kunst te verrijken, in waardeering voor hun geestdrift en hun dapperheid... staat de moderne Nederlander waarlijk bij de vroegere generaties niet achter.’

 

De heer Lapidoth eindigt zijn zeer lezenswaardig artikel aldus:

 

‘We zien niet als onredzame machteloozen angstig naar Frankrijk, noch naar Duitschland. Ook niet waar het geldt onze Nederlandsche Kunst. We zijn niet overdreven trotsch van aard. We vijzelen ons land en ons volk niet bij elke gelegenheid op en we droomen niet van onbestaanbare dingen. Maar wij weten zeer goed wat wij, volk van een klein land, kunnen praesteeren op elk gebied, dat niet met de wapenen in de hand moet worden veroverd. De tijd ligt achter ons, waarin een hoogleeraar in het openbaar kon vertellen dat wij alles in 't klein hadden, wat de Franschen in 't groot bezaten, zooals een kind speelt met een miniatuurspoortje en een legertje van blikken soldaatjes...’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken