Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 16 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 16
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.95 MB)

Scans (36.97 MB)

XML (1.88 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 16

(1912)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 265]
[p. 265]

Valsche Schaamte?

‘Toen de gezamenlijke aanwezigheid in Nederland van eenige Afrikaansche mannen en vrouwen, hoog in eere bij heel den Nederlandschen stam, een uitgezochte aanleiding bood tot eene door de bedoeling gewijde samenkomst van dezen, met een aantal Nederlandsche mannen en vrouwen van lang beproefde, trouwe vriendschap voor het Afrikaner land en volk, heeft het Hoofdbestuur der Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging een maaltijd voorbereid, welke den 26sten van de maand October 1912, te twee ure is gehouden geworden in de Koningszaal van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam. De Afrikaansche gasten van het Hoofdbestuur waren: Generaal C.F. Beyers, Kommandant-Generaal van de burgerwacht der Unie van Zuid-Afrika en mevr. Beyers; de HoogEdele heer Oud-President F.W. Reitz, voorzitter van den Senaat der Unie, Eerelid der Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging en mevr. Reitz; Doctor H.D.J. Bodenstein, nieuw benoemd Hoogleeraar in het Romeinsch-Hollandsch Recht aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam en mevr. Bodenstein; de WelEerwaarde heer H.D. van Broekhuizen, Predikant der Nederduitsch-Hervormde of Gereformeerde Kerk te Pretoria en mevr. Van Broekhuizen. Met groote ingenomenheid heeft het Hoofdbestuur voornoemd de gelegenheid aangegrepen om tevens bij dezen maaltijd uiting te geven aan zijne gevoelens van hoogachting en erkentelijkheid aan de verder in Nederland vertoevende Eereleden der Vereeniging en hunne vrouwen. Eereleden-gasten dan waren de heer Doctor W.J. Leyds, Oud-Gezant der voormalige ZuidAfrikaansche Republiek en de heer B.H. de Waal, Oud-Consul-Generaal der Nederlanden te Kaapstad. Als Eeregast was nog tegenwoordtg de heer F.M. Knobel, Consul-Generaal der Nederlanden te Pretoria.’

Zoo luidde het voorblad der op geschept oud-Hollandsch, voornaam, met echt oude letters en vignet gedrukte dischkaart. Deftig als deze was, verliep het geheele feest; eene deftigheid die aan den hartelijken toon en levendige opgewektheid een groote bekoring gaf. Muziek was niet aan tafel; van tijd tot tijd klonk een lied; het eerst:

 
O Land gekocht door bloed,
 
Door vrome heldemoed,
 
Gij zijt mij dier;

een Zuid-Afrikaansch Volkslied, maar niet het Volkslied; dit is nog altijd hetzelfde als in den oorlogstijd en aan geen Nederlander onbekend; waarin staat van ‘Dat vrije volk zijn wij!’, woorden die na de onderwerping in den aanvang schrijnden, maar die nu enkel historische beteekenis hebben gekregen, zooals ons Wilhelmus. Liederen blijven; geslachten schrijden voort, begeleid door hun levenwekkende klanken, die geen woorden behoeven.

En daarna een luchtig, snaaksch dingetje:

 
Ali Brand, di liefste van mijn land,
 
Kom laat ons onse skapies in één klompie ja',

waarin de Afrikaners aan tafel ergen schik hadden; zij kenden het niet. En toch staat het in den Bundel van Mansvelt! Zouden de Afrikaners ook in zoover weer van ons bloed blijken, dat ook zij hun eigen liederen niet kennen? Engelsche songs gaan nog voor, zooals bij ons het vreemde lied voorging en soms nog voorgaat. Wij Nederlanders, worstelen hierin tegen een oud-historisch verschijnsel; de Afrikaners zijn nog banje jong en moet oppas. Zalig toch die zijn juk draagt in zijn jeugd!

Van Ali Brand is de oorspong onbekend; 't is als met onze mooiste oude liederen; zij begeleiden de gaande en komende geslachten, maar laten in nevelen wie ze het eerst zongen. Klanken uit duister naar licht. Zoo ook was het met het lied dat toen kwam: Gertji, een beurtzang.

 
Wanneer kom ons troudag, Gertji?
 
Hoe 's dit dan so stil met jou?
 
Ons is so lank verloof al, Gertji!
 
Dit is tijd dat ons gaat trou.
[pagina 266]
[p. 266]

En als die vrijer later in het vers eieren voor zijn geld vraagt en zingt:

 
Nonni, lich jou sluier,
 
Kom en geef 'n soen ver mij,

dan antwoordt de vrijster, te praktisch om onnut werk te doen:

 
Janni, al di soentjes help ni,
 
Kijk ver Pieter en ver Griet;
 
Vandaag wil hul mekaar ni hè ni:
 
Al di soentjes is ver niet.

Ook dit schalksche zangstukje is in Holland beter bekend dan in Afrika. Een deel der Afrikaansche letterkunde gaat over Holland naar het eigen land, zooals dat het geval was met een deel der Vlaamsche.

Tot slot werd gezongen: Overtuiging, woorden en muziek van Henri Vink.

 
Scheemring hangt droef over t dierbaar Vaderland;
 
't Licht is omneveld en het duister waart rond.

Scheemring, dat was het. Want dit gedicht was een muziek geworden stemming; beklemdheid en zorg gedurende den oorlog om het land dat in worsteling lag met overmachtigen vijand. De man die meester was van tonen maar onmachtig met het woord, die geen dichter kon vinden die op zijn melodie den tekst zong, zong zelf in een slapeloozen nacht de woorden bij zijn muziek, zoo dat zij één waren en tot kunstwerk samensmolten. Henri Vink, indertijd een onzer beste componisten, door Liszt zelf geprezen en aangemoedigd, verdient te blijven leven in Overtuiging, gewijden zang uit donkere dagen. Maar de Afrikaner staat niet graag stil bij den ernst; hij ziet liever vooruit, lachende en levensblij. Dat nu is een der redenen waarom hij zoo verrassend spoedig zich zelf in eigen land weer een eigen te huis heeft geschapen. Toch zal Overtuiging bij hem blijven leven en evenals aan dit feestmaal, op eens de stemming wekken, die herinnering waarborgt.

Den dronk op hem uitgebracht beantwoordde Gen. Beyers uitvoerig, beginnende met de bekende anecdote, hoe de Boeren doodsbenauwd waren geweest over de Engelsche lydietbommen, die naar het gerucht, barstende een zóó giftigen damp verbreidden, dat een mijl in den omtrek alles stikte. Maar sedert zoo'n bom geslagen was tusschen 120 schapen en bij 't wegtrekken van den damp er 121 waren overgebleven - een schaap had kalm gejongd in damp en misbaar -, was alle vrees van de Boeren verdwenen. Zóó was bij spreker ook de vrees verdwenen voor al de bommen van loftuiting op hem gericht, want hij was er niet door geschaad geworden, integendeel. En daarop sprak deze vriend van Holland, die evenals zijne vrouw voor het eerst Europa bezocht, oprechte woorden van hartelijke waardeering voor ons volk, en van hoop op blijvende, innige samenwerking. Hij herinnerde in het bijzonder aan hetgeen Holland ook na den oorlog voor Afrika had gedaan, het verschaffen van boeken, waarnaar altijd nog zoo groote behoefte is, het stichten en in stand houden, ondanks alle moeilijkheden, van het Hollandsch hospitaal te Pretoria. Op de wenschelijkheid van uitbreiding der handelsverbindingen tusschen de twee landen, legde hij den nadruk.

Generaal Beyers is op dit oogenblik weer onderweg naar Afrika. Men denke bij zijn Kommandant-Generaalschap niet uitsluitend aan het militaire; veeleer is het een kwestie van volksopvoeding. Hoe kort is het nog geleden dat de Boer in ongeordenden staat leefde, zich kantte tegen elke belasting, geen middenpunt van samenleving kende dan zich zelf. Nu moet hij tot in de uiterste hoeken van het onmetelijke veld worden opgezocht en ingelijfd bij de Unie-Burgerwacht! Een wet die sterke tegenkanting ondervond en waarvan de toepassing enkel genade zal vinden, omdat zij is toevertrouwd aan een man als Beyers, den held van Zoutpansberg, den Geus, getrouw tot aan den bedelnap. Die zal zeker niet dulden dat de wet der tweetaligheid en het recht op een fier eigen volksbestaan, in de Burgerwacht der Unie van Zuid-Afrika voor de Afrikaners averechts wordt vertolkt.

Ruim tweehonderd zaten aan, onder wie een zeventig dames en een veertig Afrikaners. Wat anders zoo vormelijk kan klinken, de toosten naar de rij op de gasten een voor een, dat viel nu geen oogenblik lang; allen, die het gold, waren aan tafel bekend en bij ieder hoog in eere. 't Was een hulde in eenvoud, soms uitbarstende in geestdrift.

In geestdrift. En hier volge een woord van tegenkanting tegen hetgeen in de laatste jaren zoo dikwijls in het openbaar werd gezegd of geschreven, en ook op dit feest werd gehoord, als zoude die geestdrift die ons volk heeft bezield in den gedenkwaardigen Zuid-Afrikaanschen oorlog, een vuurwerk zijn geweest waarover wij het best doen niet meer te spreken. Zóó is de Nederlander! Maar moest hij een zijner mooiste uitingen aldus verloochenen? Prikkelbaarheid en opvliegendheid zijn bij ons zeker geen nationale eigenschappen, wel dikwijls onverschilligheid voor wat gaat buiten eigen kleinen kring. Geestdrift en groote gedachten wekken bij ons volk argwaan; wij spreken licht van overdrevenheid en groote woorden. Mooi-sprekers zijn wij dan ook niet; onze redenaars willen niet verblinden; zij beredeneeren en betoogen; wie anders doet, slaat door. Onze kunst mist groot gebaar; onze taal is nauwkeurig en stipt, rechtuit als onze slooten en polders. En zulk een volk, dat zoo in en voor zich zelf leeft, dat zoo bang is voor ‘drukte’, dat vliegt plotseling op, als één man, in heftige verontwaardiging om wat het schandelijk bedrog en onrecht denkt, het schreeuwt het uit dat heel de wereld het hoort en offert welgemoed en blij, zelfs van den schamelen voorraad, ten bate van hen die worden verheerlijkt als helden van eigen Nederlandsch bloed. Voor mij ligt een brief uit die dagen van een oude Hollandsche dame, wier vier zoons in den oorlog waren, en die wenschte meer jongens te bezitten om meer met de Boeren in het veld te kunnen brengen. 't Was niet een oorlog van anderen toen, 't was van ons zelf en wij hebben gejuicht en geleden, veel inniger dan iemand in Afrika ooit heeft kunnen bevroeden. Wij Nederlanders hebben in die dagen getoond wat we waren, als naar Vondel's woord, onze onderziel werd geraakt. Springtij duurt

[pagina 267]
[p. 267]

nooit lang, maar wijst toch hoe ver boven peil het kan stijgen.

Niet over onze uitingen van 1899 en twee volgende jaren hebben wij ons te schamen. Wij zouden dat moeten doen, had Zuid-Afrika's lot ons nuchter praktisch gelaten. Dat, nu de strijd lang is uitgestreden, zooveel Nederlandsche mannen en vrouwen in ernstige vriendschap, met Afrikaners in de hoofdstad van ons land te zamen komen, om te getuigen van wederkeerige aanhankelijkheid, dat is wel een bewijs dat de uitbarsting van toen niet enkel knetterend vuurwerk was, zoo aan en zoo weer uit.

Nederland kan steeds met vreugd terugzien op zijn aandeel in den Boerenstrijd. Het toonde zich toen op zijn allerbest en voelt zich, wat het zegge, daarna beter.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken