Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 18 (1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 18
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.82 MB)

Scans (32.17 MB)

XML (1.52 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 18

(1914)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Vlaanderen

Geen misverstand.

Voor al de Groot-Nederlanders is deze tijd er een van een pijnlijke beproeving. Zij voelen zich smartelijk getroffen door al het leed, dat over België in het algemeen, over Vlaanderen in het bijzonder gebracht is; zij voelen smart om het verlies van talrijke leden van den Groot-Nederlandschen stam, op onmenschelijke wijze gedood; zij voelen droefenis in hun hart om het vernietigen van monumenten die de eeuwen getrotseerd hadden, die een schakel waren van de overlevering van het Belgische volk en die voor de menschen van ons land waren als vleesch van hun vleesch en als bloed van hun bloed; zij voelen pijn om het vernielen van het kalme, vlakke land waar de heidebewoners in heiligen eenvoud hun rustig leven sleten en om het verwoesten van de mooie, bergachtige landschappen, waar het bestaan een ander karakter had, doch niet minder eenvoudig was.

En daarnaast voelen zij zich ook nog diep treurig aangedaan door dit eene: door het wantrouwen n.l. dat sedert het uitbreken van den oorlog in België ten opzichte van Nederland gewekt is. Het was een oogenblik van pijnlijke verstomming, toen men den 2den Augustus j.l. op de muren der stad Antwerpen in een officieele bekendmaking het bericht kon lezen, dat de Duitsche troepen Nederlandsch-Limburg bezet hadden, een bericht, dat later gelukkiglijk gebleken is verkeerd te zijn, maar dat toch onmiddellijk de vraag deed oprijzen, hoe het mogelijk was, dat Nederland zonder verzet den vijand over zijn gebied had laten gaan, hem aldus den opmarsch naar België vergemakkelijkend. En van daar tot de veronderstelling, dat er een overeenkomst, een geheim verdrag of wat dies meer bestond tusschen Nederland en Duitschland was maar een stap. Een onvriendschappelijke stemming ten opzichte van Nederland en de Nederlanders was daarvan het gevolg. Wel werd in een andere officieele bekendmaking getracht om den onaangenamen indruk die gewekt was

[pagina 207]
[p. 207]

te niet te doen, maar het kwaad was gesticht en veel Nederlanders, zenuwachtig en ongerust geworden, verlietet het land, waar zij steeds zooveel gastvrijheid genoten hadden, met het onprettige gevoel, dat Nederland en het Nederlandsche volk zoo zeer mistend werden.

Persoonlijk hebben wij kunnen nagaan hte groot het wantrouwen was, hoe onredelijk de argumenten waren die als grondslag van die verdachtmaking dienden. Het was alles niets meer dan veronderstellingen, welke onder het licht van een eenvoudige kritiek beschouwd, geen steek hielden en het voorhouden van enkele tegenwerpingen, die voor de hand lagen, waren voldoende om aan de wantrouwenden het zwijgen op te leggen. Maar toch!... Het wantrouwen was er nu eenmaal en het was geen gemakgelijke taak om het uit te roeien.

Geen enkel verwijt kon nochtans aan Nederland worden toegestuurd. Het officieele Nederland nam een onzijdigheid in acht, het door zijn plicht opgelegd. Voor dit Nederland mocht er geen aanleiding bestaan om meer sympathie voor België dan voor Duitschland te doen blijken. De pers, wanneer wij hier en daar een enkel blad of een enkel tijdschrift uitzonderen, nam een soortgelijke onzijdigheid in acht, alhoewel, voor zoover het ons onder de oogen gekomen is, sommige organen in een eenigszins bedekten, anderen echter in een onverborgen vorm hun sympathie voor België niet onder stoelen of banken staken. Maar wat het volk van Nederland betrof, dat niet aan zooveel omzichtigheid gehouden was, daarvan weten wij dat het geheel meevoelt met België en met het Belgische volk. Geen particulier schrijven heeft ons bereikt, of het bevatte een uiting van warme sympathie, van groote bewondering voor ons dein, maar dapper volk, dat zich met zulke zwakke krachten heeft durven verzetten tegen den overmachtigen vijand. En dat alles hadden wij willen uitschreeuwen over de daken, - en waar het mogelijk was hebben wij het gedaan, - om aan onze wannouwende menschen te laten zien, dat het volk van Nederland met heel zijn denken en voelen aan hun zijde stond.

En toch smeulde het wantrouwen voort. Men had ergens gelezen, dat Nederland levensmiddelen uitvoerde naar Duitschland en men vond er een argument in tegen Nederland, vergetende, dat ook België en Engeland daarbij hun baat vonden. En het minste vergrijp door een particulier tegen de onzijdigheid begaan, alhoewel onmiddellijk door de overheid beteugeld, werd dadelijk uitgespeeld tegen het Nederlandsche volk. In het doolhof van het internationaal recht, in de kronkelende paden van wat daardoor al dan niet toegelaten was, kon de argelooze geest van het volk zijn weg niet vinden en oordeelende volgens het naakte feit, dat den schijn had in het voordeel van België's vijand te zijn, zag hij daarin een onvriendelijke daad ten opzichte van ons land.

Wanneer wij alles op den keper beschouwen, dan is er niets, hoegenaamd niets door Nederland gepleegd, dat als dusdanig kan worden gekenmerkt. En daarom stellen wij met smart vast, dat de huidige toestand tot zulk een groot misverstand aanleiding kon geven. Het zou betreurenswaardig zijn, dat onze menschen bleven voortgaan het Nederlandsche volk van iets te verdenken waaraan het hoegenaamd niet schuldig is en dat de Nederlanders, geprikkeld door dit op niets berustende wantrouwen, een verkoeling in zich zouden voelen oprijzen tegenover hen die blijk geven zoo weinig in hen te gelooven.

Het Groot-Nederlandsche stambewustzijn is nog een tengere plant, sedert betrekkelijk korte jaren boven den grond geschoten, nog niet bestand tegen de rukwinden van het ongeloof, nog niet in staat om de ijzige kou van het wantrouwen te tarten. En daarom moet alles in het werk worden gesteld om elk gevoel van achterdocht uit de harten van de Belgen, van de Vlamingen te rukken.

Want er bestaat geen reden voor!

Want wij voelen het, dat Nederland sympathiseert met ons, die onrechtvaardig en zonder dat wij er aanleiding toe gegeven hebben, werden aangevallen, alleen omdat wij geëerbiedigd wilden worden, omdat wij eerlijk en trouw wilden zijn.

Want wij zijn overtuigd, dat Nederland, dat een deel is van Groot-Nederland, treurt, omdat een deel van zijn geheel werd gekneusd.

Voor Nederland behoefde dit artikel niet geschreven te worden. Maar wel voor Vlaanderen om den twijfel te rukken uit de harten van hen die nog mochten gelooven, dat Nederland in voelen en denken niet aan onze zijde staat.

* * *

 

Dit artikel werd geschreven vóór den val van Antwerpen. Wat onmiddellijk daaraan is voorafgegaan: de uittocht van honderdduizenden, de hulp en liefdadigheid aan anderhalf millioen Belgen betoond zal wel den laatsten argwaan weggenomen hebben bij al wie niet onder de Belgen door franskiljonisme ongeneesbaar verblind is.

Aan de gevoelens van dankbaarheid, daarover bij ons volk gewekt, werd uiting gegeven in een adres aan H.M. Koningin Wilhelmina gezonden door Volksvertegenwoordigers Van Cauwelaert en Duysters en onderteekend door Graaf de Baillet Latour, senator en tal van advocaten, notarissen enz.

Het luidt:

‘Aan
Hare Majesteit Wilhelmina, Koningin
der Nederlanden.

 

Mevrouw, Met al den verschuldigden eerbied bidden ondergeteekenden Uwe Majesteit de hulde te willen aanvaarden van hunne onbegrensde erkentelijkheid voor de liefderijke ontvangst en verpleging, welke honderdduizenden van hunne landgenooten in deze voor ons volk rampspoedige dagen in Uw gastvrij land hebben gevonden.

Geen loop van jaren zal uit de verbeelding van onze bevolking de herinnering weg kunnen vagen aan de helleweek van Antwerpen's beschieting en val, maar duidelijker nog zal de heugenis blijven

[pagina 208]
[p. 208]

aan de nooit volprezen edelmoedigheid, met welke naar Uw allerhoogste woord en voorbeeld, Uw regeering, Uw leger, alle organen van openbaar bestuur, geheel het volk, zonder eenig onderscheid van stand noch gezindheid, de ontelbaren zijn ter hulpe gesneld, welke tot verbijstering toe door de hand der verschrikking geslagen, over alle wegen binnen Uw veilig rijk zijn gevlucht. Onafzienbaar was de nood van deze scharen, maar onuitputtelijk tevens de schatten van menschlievendheid, welke Nederland bereid hield. En niet alleen hebben tienduizenden Belgen, in den vollen zin des woords, het behoud van het leven aan het liefdadig Nederland te danken, maar tienduizenden ook de heropleving van hun geloof in het leven en de menschelijkheid.

Het zal een hartversterkende lezing zijn, wanneer in al zijn bijzonderheden het verhaal van dit éénig liefdewerk zal worden geschreven. Het zal een heerlijke bladzijde blijven in de zoo roemrijke geschiedenis van Uw Koninklijk Huis. Want te midden van de vele zorgen, welke Uwe Majesteit voor het welzijn van het eigen volk omringen, heeft Uwe Majesteit de noodlijdenden niet vergeten, welke in Nederland het reddingshuis zouden zoeken, en in een gebaar, waarvan wij nu eerst al de grootheid beseffen, in Haar laatste Troonrede op voorhand welkom geheeten op Nederland's veiligen bodem. En toen ze in onmetelijke drommen zijn aangewoeld, is Uwe Majesteit Haar milddadig volk in liefdegiften voorgegaan, en Zijn Koninklijke Hoogheid de Prins, Uw Doorluchtige Gemaal, Hare Majesteit de Koningin-Moeder zijn in hoogsteigen persoon onze gekwetsten, zieken en armen gaan bezoeken en sterken.

Heb dank, Mevrouw, voor al de weldaden, welke aan ons arm volk door Uwe koninklijke goedheid zijn bewezen; heb dank, door ons, in den naam vooral van dezen die hun innige gevoelens niet vermogen uit te spreken, van de stilgelaten moeders en de machtelooze kinderen, die alleen kunnen weenen en bidden naar God voor het geluk van Uwe Majesteit, van Uw Koninklijk Gezin en Uwe natie.

Trouw staat Uw dapper volk, te land en te water, met het zwaard in de hand te waken om zijn geliefde Vorstin en Haar Troon, te waken over de eer en de onschendbaarheid van Uw rijk. Maar door zijn groothartige menschlievendheid heeft Nederland, in deze dagen, meer gewonnen dan een slag met de wapenen. Het heeft de blijvende erkentelijkheid verworven van een broedervolk, de bewondering afgedwongen van alle oorlogvoerenden en den zegen van omhoog over zich gehaald. In deze teekenen moge Nederland veilig blijven en gespaard van alle oorlogswee, het moge, ongetelde jaren nog, in klimmenden voorspoed blijven voortleven onder het wijs beleid van zijne hooggeroemde Koningin.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken