Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 24 (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 24
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.94 MB)

Scans (21.15 MB)

XML (1.07 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 24

(1920)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 87]
[p. 87]

De Wielingen.

Toen onder de bepalingen van den vrede van Munster de directe vaart van Antwerpen naar de volle zee en omgekeerd aan de Zuidelijke Nederlanden was ontzegd, had alleen de Republiek der Vereenigde Nederlanden bij het vaarwater der Wielingen belang. De Zuidelijke Nederlanden maakten er toen geen aanspraak op, in maatregelen, in het belang der scheepvaart in dat zeegat genomen, te worden gekend. Die maatregelen vereischten uitgaven, en het zou natuurlijk geheel onredelijk zijn geweest, deze ook slechts voor het geringste deel ten laste te willen brengen van wie het vaarwater niet gebruiken mocht. Zoo ontwikkelde zich de toestand dat de Republiek, zonder iemands tegenzeggen, op de Wielingen deed wat zij verkoos. Dit doen bestond in het aanbrengen eener betonning tot voorbij Blankenberghe.

In 1814, toen Noord-Nederland als onafhankelijke staat was herleefd, nam het aanstonds wederom de zorg voor het vaarwater der Wielingen op zich. De reglementen op het loodswezen, toen uitgevaardigd, strekken ten bewijze dat men voorhad de betonning weder aan te brengen zooals zij vóór 1795 had bestaan, d.w.z. tot voorbij Blankenberghe. Dit voornemen is ook uitgevoerd, doch het was niet langer een bijzondere Noord-Nederlandsche staat, die er de kosten van bleef dragen. Na de vereeniging met België geschiedde de betonning voor rekening van het koninkrijk dat zoowel België als Noord-Nederland omvatte.

Na 1839 is het wederom Noord-Nederland dat in de betonning voorziet. Eerst later, toen behalve betonning ook verlichting met lichtschepen door het belang der scheepvaart werd gevorderd, heeft België er aanspraak op gemaakt in deze aangelegenheid te worden gekend.

De tijd, dat de Schelde door Noord-Nederland werd gesloten gehouden voor de directe handelsvaart op Antwerpen, behoorde intusschen lang tot het verleden. De Schelde van Bath naar zee was Nederlandsch watergebied, maar waarover België het recht van vrije doorvaart bezat. De bepalingen van 1839 maakten onmogelijk dat Antwerpen het genot dier doorvaart, dat het sedert de vereeniging met het Noorden had bezeten, na de afscheiding weder verliezen zou. Het was alleszins begrijpelijk dat België, dat op alle maatregelen in het belang der scheepvaart op de eigenlijke Wester-schelde genomen, krachtens art. 9 van het tractaat van 1839 het recht van medetoezicht had, ook medezeggenschap verlangde over het plaatsen van lichtschepen in de Wielingen, het zeegat dat door de scheepvaart van Antwerpen moet worden gebruikt, om de volle zee te bereiken.

Intusschen, de Wielingen verleenen niet slechts - indirect - toegang tot de haven van Antwerpen, maar ook - direct - tot die van Vlissingen. Nederland was slechts bereid aan de wenschen van België in zake het plaatsen van lichtschepen tegemoet te komen ‘onder voorbehoud van elke kwestie van souvereiniteit’ (tractaat van 31 Maart 1866); het herhaalde dit voorbehoud, toen bij tractaat van 9 Febr. 1881 de verlichting der Wielingen werd uitgebreid met het lichtschip ‘Wandelaar’. Gelijk voorbehoud werd, in beide tractaten, van Belgische zijde gemaakt. Nederland heeft dus geen Belgische souvereiniteit over de Wielingen erkend; België geen Nederlandsche.

De ervaring van 1914 heeft bewezen, dat het in het belang van beide landen is, dezen toestand niet te bestendigen. Nederland is in 1914 in het geval geweest, de onzijdigheid van zijn watergebied te moeten verzekeren. Had het toen daaronder ook de Wielingen tot voorbij

[pagina 88]
[p. 88]
Blankenberghe begrepen, het zou niet slechts den toegang tot Antwerpen, ook dien tot Zeebrugge hebben versperd, eene daad waarvoor het terecht is teruggedeinsd. Het is van België niet te verwachten dat het thans een recht zal erkennen, waarvan het reeds in 1866 en 1881 het bestaan geloochend heeft, en waarvan Nederland, wegens zijn betwist karakter, in den wereldoorlog geen gebruik heeft gemaakt. Omgekeerd is het van Nederland niet te verwachten dat het, zelf sedert 1839 in een aantal feitelijke beperkingen zijner souvereiniteit over de Westerschelde berust hebbende, en bereid bij de overeenkomst welke het tractaat van 1839

illustratie

vervangen moet, die beperkingen nog te laten uitbreiden, aan België zou overlaten de volle souvereiniteit over den besten uitweg van Vlissingen naar zee. De ervaring van 1914 en volgende oorlogsjaren heeft ten overvloede geleerd, welk ongerief het geeft, zich tot het gebruik van Deurloo en Oostgat te moeten bepalen. Even onredelijk als het zou zijn, Zeebrugge verstoken te doen blijven van eene verbinding met de open zee over Belgisch watergebied, even onnatuurlijk is het, zoodanige verbinding over Nederlandsch watergebied aan Vlissingen te ontzeggen. Aan de Nederlandsche concessiën op de Schelde, die Antwerpen van alle gevaar van benadeeling door Nederland ontheffen, dienen Belgische concessiën op de Wielingen te beantwoorden, daar Vlissingen gelijke aanspraak heeft als Antwerpen, niet van de willekeur van een nabuur af te hangen.

Theoretisch komt in het Wielingen-geval het leerstuk van volkenrecht, dat België aanspraak geeft op de souvereiniteit over zijne kustwateren, in botsing met het andere, dat den souverein over eene rivier ook de souvereiniteit over hare uitmonding verzekert. Practisch heeft 1914 bewezen, dat het onopgelost blijven van het vraagstuk, het moge dan in vredestijd geen ernstige gevolgen hebben gehad, moeilijkheid geeft zoodra, in oorlogsgeval, Nederland en België niet in dezelfde positie staan. Dat in vredestijd de zaak weinig moeilijkheid heeft opgeleverd, is ook enkel een gevolg hiervan, dat in het tijdvak (1866) 1881-1914, in het algemeen, België noch Nederland gepoogd hebben elkander het leven zuur te maken. Doch sedert 1918 hebben wij een ander België leeren kennen. Aan dit laatste België hebben wij voorzeker niet mogen toestaan, wat wij aan het België van 1866 en 1881 moesten weigeren. Met het de keus te laten tusschen a. herhaling van het wederzijdsch voorbehoud van toen; b. verdeeling der Wielingen langs de lijn der grootste diepte, zoodat de naar België's kust gekeerde helft aan Zeebrugge, de naar de zee gekeerde helft aan Vlissingen zijn uitweg over Belgisch (resp. Nederlandsch) watergebied verzekert; c. arbitrage - hebben wij gedaan wat in redelijkheid van ons kon worden verwacht, en misschien, na de zonderlinge gedragingen van minister Hijmans in 1919, meer dan dat.

België koos eerst de herhaling van het wederzijdsch voorbehoud. Nederland en België zou-

[pagina 89]
[p. 89]

den, door gelijktijdig af te leggen verklaringen, de mogendheden op het verschil tusschen beider gezichtspunt indachtig maken.

Onder welke inloeden is België te elfder ure van gedragslijn veranderd?

De uitingen der partij, die België door eene bijzondere overeenkomst aan Frankrijk ketenen wil, geven op deze vraag een ondubbelzinnig antwoord. De Wielingen-zaak is aangegrepen door elementen, die het er sinds lang op hebben toegelegd, den moreelen band tusschen Nederland en Vlaanderen zoo eenigszins mogelijk door te snijden. De Vlamingen vermoeden echter uit de mededeelingen van minister van Karnebeek iets van de ware toedracht der zaak, en loopen niet in den val. Zij eischen van de Belgische regeering openlegging van haar gansche beleid door volledige bekendmaking der gewisselde stukken; - de heer Hijmans wacht zich wel, aan dat verlangen gevolg te geven.

Hij weet te goed, dat de mededeeling der met de Nederlandsche delegatie te Parijs gewisselde stukken onmiddellijk de vraag zou doen rijzen, wat er achter de schermen mag zijn afgespeeld tusschen België en anderen, eer België in de zaak der onderhandeling met Nederland zijn zonderlingen draai nam.

Wij, die niets te verbergen hebben, zouden èn ons eigen belang èn dat van Vlaanderen dienen, zoo wij tot een ruime publicatie van stukken overgingen. Publicatie van stukken tot eene loopende onderhandeling behoorende, zou in strijd zijn met de gebruiken. Maar België verklaart immers de onderhandeling voor afgebroken? De heer van Karnebeek heeft gezegd, dat Nederland, 't welk de herziening der tractaten van 1839 niet gezocht heeft, die verklaring naast zich nederleggen kan. Het mag dit evenwel niet doen, zonder naar vermogen er tegen te waken, dat de valsche voorstelling, die de Belgische regeering omtrent de motieven der handelingen van de Nederlandsche aan het Vlaamsche volk zoekt op te dringen, bij dat volk geloof vinde.

H.T. COLENBRANDER.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken