Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 27 (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 27
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 27Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 27

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.45 MB)

Scans (22.82 MB)

ebook (4.35 MB)

XML (1.29 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 27

(1923)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 74]
[p. 74]

Na ons zilveren feest.

Na het jubileum, dat, als elke mijlpaal, gereede aanleiding bood nog eens den blik te richten op den afgelegden weg, vraagt thans de toekomst eerst de aandacht.

In hetgeen wij daarin willen bereiken, meenen te kunnen bereiken, ligt, evenzeer als in de verplichting door het verleden ons opgelegd, het richtsnoer voor ons gedrag van vandaag.

Wat willen wij bereiken? Dat is de eerste vraag.

De statuten van ons Verbond zeggen het: Verhooging van de zedelijke en stoffelijke kracht van den Nederlandschen stam; handhaving en verbreiding van de Nederlandsche taal. Dat is zoo beknopt en zoo duidelijk, dat elke omschrijving overbodig is. Vroeg men ons die desondanks, dan zouden wij willen zeggen, het moet zoover komen, dat wij allen het bekende ‘civis romanus sum!’ verdietschen.

Niet alleen naar de taal, vooral naar den inhoud, de beteekenis, moet die verdietsching geschieden. Immers van heerscherstrots, van sterk machtsgevoel, van overschatting van onze beteekenis en beschaving behoeft niet alleen geen sprake te zijn, maar mag ook geen sprake zijn in een: ‘ik ben Nederlander!’

Al zijn wij dan ook naar het aantal der stamgenooten, naar het getal vooral dergenen, die gehoorzaamheid verschuldigd zijn aan wetten, mede in onze taal geschreven of van Nederlandschen oorsprong, geenszins de minsten, besef der werkelijkheid en eerbied voor ons zelf behooren te verhinderen, dat wij ons belachelijk maken, door meer te willen schijnen, dan wij inderdaad zijn.

Maar niet daar ligt voor Nederlanders het gevaar. Veeleer in overdreven bescheidenheid. Eer te zeer geneigd zijn wij, om ons weg te cijferen, het belang, dat wij hebben voor wereld en beschaving, gering te achten, eer te gaarne laten wij den voorrang aan anderen.

Ook al denkt men nu niet aan hen, wien het mangelt zelfs aan zooveel waardigheidsbesef, dat zij taal en stam juist daar verloochenen, waar het dringend geboden is, die te doen gelden, ook al wil men niet spreken van deze Nederlandsch-karakterloozen, dan nog is er reden tot klacht over gebrek aan inzicht in de beteekenis van eigen landaard en beschaving.

Wij zijn - behalve dan in getal en macht - van niemand de minderen! Dat vergeten, behalve de hier bovenaangeduide groep, bij ons ook zeer vele anderen en geen van binnen uit sterk Chauvinisme, Panslavisme, Alldeutschtum, of andere vorm van imperialisme, heerschof eerzuchtig nationalisme, komt bij ons de herinnering daaraan wekken.

Hoeveel kwaads men - terecht! - van dergelijke bewegingen moge zeggen en denken, bij een nuchter volk als het onze, zou eenige overdrijving van volks- en stambewustzijn naar buiten vrij onschuldig zijn, omdat de grenzen van eigen macht en mogelijkheid ons en anderen waarlijk wel voor den geest worden gehouden.

En naar binnen zou een dergelijke beweging wekroep kunnen worden voor wat er sluimert aan begrip, dat ook volken, die niet onder willen gaan, zichzelf moeten handhaven.

Zelfhandhaving onderstelt iets meer dan enkel maar lijdelijk verweer tegen wie ons aanvalt. Zij onderstelt den wil tot daden om voor eigen recht den eerbied op te vorderen, dien men anderer recht verschuldigd is. Zij onderstelt het bewustzijn, dat men niemand, tot welken stam of beschaving hij zich ook zou willen rekenen, iets ontneemt, wanneer men hem Nederlander noemt. Het vraagt den wil, om, waar het mogelijk is, het gebied van taal en beschaving te verruimen, vooral daar, waar de overlevering het recht geeft te verwachten, dat men een adelbrief teruggeeft aan een geslacht, dat zich, om welke reden dan ook, van zijn verleden niet meer ten volle bewust is.

In dien zin zou ik de gelegenheid, die het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond mij (onder zijn uiteindelijke verantwoordelijkheid) heeft geboden, willen aangrijpen, om te pogen belangstelling te wekken voor de noodzakelijkheid, dat wij ons nog anders handhaven, dan alleen door verweer tegen hen, die het gebied willen verkorten, dat onze stam en onze beschaving zichzelf hebben verworven en op het oogenblik, dat dit gevaar voor ieder zichtbaar wordt.

Uit het slib der zee, die hen bedreigde en van de rivieren hebben onze voorvaderen Nederlandsch gebied gewonnen. De waterbouwkunst, die aanslibbing bevorderde en dan de landwinst door dijken beveiligde, laat zich ook op het terrein van de taal toepassen, en in het algemeen op het gebied der beschaving, waarvan de taalgrens als het ware den slaperdijk vormt.

Allereerst in ‘Niemandsland’ vlak voor de verste linie van ons taal- en beschavingsgebied, kunnen kribben worden gelegd.

Ik zou daarbij uit willen gaan van de overweging, dat de Nederlandsche stam belang heeft bij een zoo groot mogelijke innerlijke versterking van het kerngebied. Daartoe behoort een zuiver houden van de taal. Het werk, dat de Taalcommissie onder eigen verantwoordelijkheid in Neerlandia doet, is ongetwijfeld van meer dan gewone beteekenis. Onze aantrekkelijkheid voor de bewoners van ‘Niemandsland’ en van ander gebied wordt grooter, naarmate ons aanzien in de wereld innerlijk wordt verstevigd, door een zoo hoog mogelijke opvatting van de taak, die vooral het kerngebied van den Nederlandschen stam kan en dus moet vervullen. Hoe grooter de bijdrage is, die Nederland, Vlaanderen, Oost- en West-Indië, Zuid-Afrika geven kunnen aan het herstel der wereld, aan de ontwikkeling van het recht, aan den groei der wetenschap, aan de verinnerlijking van muziek, beeldende kunst, letteren; van hoe strenger zedelijk plichtsbewustzijn het optreden van den Nederlandschen stam en in het bijzonder ook van het Nederlandsche volk doet blijken met des te meer recht kunnen wij streven naar een verbreeding van den kring onzer beschaving, die anderen deelgenoot maakt in de voldoening over hetgeen wij tot stand brengen.

Angstvallige overbescheidenheid speelt ons op dat gebied parten, vermindert onze waarde als zedelijke ruggesteun voor hen, die dag in dag uit, hunne Nederlandsche beschaving moeten verdedigen, daarvoor rechtseerbiediging moeten opeischen en wien wij dank verschuldigd zijn, reeds uit zelfzuchtige overweging; zij toch leveren het feitelijk bewijs dat de Nederlandsche stam van het goede hout is, immers, evenals de palm, groeit onder druk.

De tijd eischt - om een oorlogsbeeld te gebruiken - dat wij uit de tactische verdediging overgaan tot de strategische, dat wij ons niet langer bepalen tot het afslaan van plaatselijke aanvallen, dat wij pogen ze te voorkomen, althans de kans op succes verkleinen, door ons bereid te toonen, ons gereed te maken, zoo noodig een tegenzet te doen.

Natuurlijk is hier voor één soort schroomvalligheid plaats: juist wie eerbied voor eigen recht opeischt, dient ervoor te waken, dat hij het recht van anderen in geen geval verkort. Dat daarvoor feitelijk gevaar zou bestaan,

[pagina 75]
[p. 75]

vermag ik niet in te zien, maar ook de schijn moet naar mijne meening worden vermeden.

Het behoeft geen betoog, dat eerbied voor ons zelf en de wil te slagen ons kieskeurig maken moeten ten aanzien van de middelen en de wapenen, waarvan wij ons willen bedienen. In den strijd tusschen beschavingen moge er geen vastgelegd oorlogsrecht bestaan, zoo ergens, dan is hier de inachtneming van den regel geboden, dien een Nederlandsch spreekwoord aanduidt met: ‘wat gij niet wilt dat U geschiedt, doe dat ook aan een ander niet.’ In de openbare meening toch schaadt niets een beschaving meer dan zonden tegen de ongeschreven wetten, die haar maatstaf vormen.

Hoe dan de kans op aanvallen te verkleinen? In dat opzicht wijst het verleden van het A.N.V. den weg: door in overeenstemming met de statuten van het Verbond bij Nederlanders en stamverwanten eenheidsbewustzijn, moed, geestkracht en zelfvertrouwen te wekken, door voor de eer en den goeden naam van den stam op te komen, door bevordering van zijn zedelijke en stoffelijke belangen, door verbreiding van het Nederlandsche lied, het Nederlandsche boek, het Nederlandsche onderwijs. Daarnaast zou - om nog eens het beeld van hierboven te gebruiken - de verkenning een wat grooter rol kunnen krijgen.

Indien daarvoor niet meer is geschied tot nu toe, dan inderdaad gedaan is, moet de reden daarvoor geenszins worden gezocht in onwil, hoogst zelden ook in een onoordeelkundig gebruik der beschikbare middelen - ook A.N.V.-bestuurders zijn niet onfeilbaar - maar althans vooral in de beperktheid van die middelen. Het aantal dergenen, die deelnemen aan het werk, is nog veel te klein. Dat belemmert de werkzaamheid naar buiten niet alleen feitelijk, maar ook zedelijk. Een daad een geschrift, wordt nu eenmaal niet alleen beoordeeld naar zijn eigen waarde, maar ook naar de kracht, om het doel van de daad, de bedoeling van het geschrift, te verwezenlijken, bij den schrijver, den bedrijver of degenen, die hem steunden.

Men kan het betreuren, maar men heeft rekening te houden met het feit, dat het getal een factor is van zeer groote beteekenis voor zeer velen. Er is een niet ongebruikelijk tegenwicht voor getal: luidruchtigheid, die den schijn aanneemt van geestdrift. Besef van eigen waarde, maakt evenwel het gebruik van dit middel veelal onmogelijk voor een goede zaak, omdat èn de zaak èn haar aanhangers daardoor schade lijden.

Maar tusschen dit verwerpelijk middel en al te schroomvallige bescheidenheid, die zich in hare werkzaamheid laat belemmeren door de overweging, dat de aanhang niet overtalrijk is, is een tusschenweg. De schare, waarmede Gideon optrok tegen de Midianieten was ook niet talrijk, maar de geestdrift gewekt door de overtuiging, dat zij streed voor een goede zaak, vermenigvuldigde de krachten van zijn schare. In eigen gelederen moet de geestdrift worden gewekt, waar zij sluimert en daardoor het verlangen bij anderen deel te nemen in het werk.

Veel te veel laat men het Hoofdbestuur voor zich handelen. De waarde van zijn werkzaamheid zou in groote mate worden versterkt, indien naar buiten en naar binnen de indruk werd gewekt, dat het wordt geschraagd door blijmoedige medewerking.

Verschil van meening over beleid in ondergeschikte vraagstukken pleegt Nederlanders de eenheid van doel uit het oog te doen verliezen. Indien dat kwaad niet overwonnen wordt, is het verweer in grooten en kleinen stijl beide tegen de aanvallen, waaraan de Nederlandsche stam is blootgesteld, gedoemd krachteloos te blijven.

In ons Herdenkingsnummer heeft Marcellus Emants er de aandacht op gevestigd, dat, wanneer de uitgetreden jongelui niet in het Verbond terugkeeren, de splijtzwam al te diep voortgewoekerd zal blijken te zijn, en het Nederlandsche volkskarakter verloren. Deze sombere uitlating is niet ongerechtvaardigd. Wanneer wij niet in staat blijken, verschillen over de strijdwijze, als zij eenmaal door een verkiezing in het Verbond zijn beslecht, op zij te zetten, dan geven wij ons een zoodanig bewijs van gebrek aan zelftucht, dat het niet alleen geen zin, maar ook geen zedelijke rechtvaardiging meer hebben zou, te trachten onze beschaving te verbreiden. In het Verbond is er ruimte voor de behandeling der verschillen van meening. Wie zich ter zijde plaatst, of met een eigen beweging van soortgelijken aard de belangen van den stam poogt te dienen, doet door dit feit zelf zoo groote schade aan de Nederlandsche zaak, dat het ijverigste werk in een andere vereeniging die niet ongedaan kan maken. De verzen van Vondel, waarmede ons Herdenkingsnummer opende:

 
De heil'ge eendracht is het zout,
 
Dat huis en stad in wezen houdt

gelden in hoogere mate wellicht nog dan huis en stad, een Verbond, dat uit moet gaan op versterking van den invloed van een door grenzen en afstand toch reeds verdeeld stamgeheel.

Ook de redactie van Neerlandia behoeft doorloopende en geregelde medewerking van de jongeren en de ouderen in het Verbond. Zonder deze medewerking, zonder onmiddellijke aanraking kan zij van het maandblad geen ‘Maandblad van het Algemeen Nederlandsch Verbond’ maken. Het spreekt vanzelf, dat dit niet een verzoek beteekent, om van het blad een verlengstuk te maken van de besprekingen over het beleid in de algemeene vergadering. Het Maandblad moet niet slechts onderlinge band zijn, maar gemeenschappelijk wapen. Dat wapen stompt men af door huishoudelijke verschillen naar buiten te dragen. Wel evenwel beduidt deze vraag om medewerking een verzoek, om opmerkzaam te worden gemaakt, op alles, wat naar buiten ons aanzien kan verhoogen, naar binnen ons saamhoorigheidsbesef versterken.

Er zijn er, die vreezen, dat versterking van stambewustzijn de gevaren met zich brengt, die overspannen nationalisme opleveren kan. Met een enkel woord heb ik er hierboven reeds op gewezen, dat dit gevaar voor een zoo nuchter, zoo weinig tot nationale overspanning geneigd volk als het onze, uiterst gering is. Ook de onderstelling, dat uit een aanmoediging van dat samenhoorigheidsgevoel der dochters en zonen van een stam zou voortvloeien een verzwakking van dat breedere en algemeene gemeenschapsgevoel, dat den vrede moet grondvesten en bewaren, is niet gerechtvaardigd.

Integendeel, naar mate wij onze eigen kracht vergrooten, verhoogen wij onze waarde als deelen van het groote geheel, dragen wij bij tot versterking daarvan. En juist een stam als de onze, en dat geldt in het bijzonder ook zijn kerngebied, die dringend behoefte heeft aan vrede voor zijn ontwikkeling, zal in het groote geheel te heilzamer, te grooter invloed oefenen, naarmate hij forscher doet blijken van zijn wil om te leven en zichzelf te handhaven.

Professor De Louter heeft er in het Herdenkingsnummer op gewezen, dat het A.N.V. een welsprekend en overtuigend bewijs kan blijven van het feit, dat geestdrift voor taal- en stamverwantschap, eerbiediging van historische rechten en staatkundige grenzen allerminst uitsluit.

Verlevendiging van het bewustzijn, dat wij een taak hebben te vervullen, dat er een plicht op ons rust, de poging ons van dien plicht zoo goed en zoo volledig mogelijk te kwijten, zijn middelen, om het gevoel van samenhoorigheid te verstevigen, onze aantrekkelijkheid als stam voor anderen te verhoogen.

Neerlandia nog meer dan tot heden geschied is, daaraan dienstbaar te maken, dat is wat de nieuwe redactie zich heeft voorgenomen, naar de mate van hare krachten en van de medewerking, die zij daarbij hoopt te vinden.

De achter ons liggende feestdagen geven hoop, dat deze poging kansen biedt, vooral omdat zij ons nog eens weer te binnen hebben gebracht, dat door de voorloopers, de stichters en de leiders in dit eerste kwart eeuw aan ons een talent is toevertrouwd, waarmede wij voor ons nageslacht moeten woekeren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken