Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 27 (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 27
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 27Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 27

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.45 MB)

Scans (22.82 MB)

ebook (4.35 MB)

XML (1.29 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 27

(1923)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Nederlandsch Grootnederlandsch.

Na de viering van de Guldensporenherdenking in Den Haag, even napratend met een Vlaming, overtuigd Groot-Nederlander, hoorden wij een opmerking, die ons waard lijkt in breeder kring te worden gehoord en beantwoord.

Gij Nederlanders, zeide hij, ook wanneer gij U Groot-Nederlander noemt, zijt dat eigenlijk maar van tijd tot tijd. Zoo nu en dan wijdt gij eens een gedachte aan de Grootnederlandsche zaak, terwijl toch in geheel Uw openlijk optreden bij de behandeling van welk onderwerp ook, de Grootnederlandsche gedachte op den achtergrond moest zijn en zich zoozeer moest doen gelden, dat daarvan naar buiten steeds bleek.

Er is in die opmerking een kern van waarheid.

De Grootnederlandsche gedachte is maar zelden die zuurdeesem uit de Nieuwtestamentische gelijkenis, die alles doordringt. Een andere vraag is evenwel, of daarin aanleiding ligt tot een verwijt. Dat zouden wij willen betwisten.

Min of meer hebben wij het verwijt, dat wij voorvoelden al van te voren afgewezen door de keuze van het motto boven onze ‘kantteekeningen’ van de vorige maand. ‘Stambepeinzingen - zeide professor Colenbrander - loopen gevaar in onwezenlijkheid verloren te gaan, zoo zij niet de vaste kern van Nederland in zijn staatsleven steeds in haar midden weten te plaatsen.’

Die opmerking is in zekeren zin ook waar voor hetgeen buiten het gebied der eigenlijke bepeinzingen ligt. Men dient de Grootnederlandsche zaak, wanneer men de Nederlandsche in Nederlandschen zin dient. Wij hebben in ons programartikeltje na de herdenking er reeds vluchtig de aandacht op gevestigd, dat men door vergrooting van eigen kracht, zijn waarde als deel van het groote geheel verhoogt, en dat innerlijke versterking van het kerngebied aan de mogelijkheid van (cultureele) uitbreiding ten goede komt.

De vraag, of daarbij bewust of onbewust de Grootnederlandsche gedachte op den achtergrond werkt, is stellig niet zonder belang. Maar hier mag men toch naast het doel ook den uitslag tellen en rekenen.

Bewust of onbewust, zeiden wij, daar ligt nog een bewijsgrond tegen de opmerking van onzen Vlaamschen tegenstander. Hij moge in vele gevallen gelijk hebben, als hij zegt dat de Grootnederlandsche gedachte niet al-

[pagina 107]
[p. 107]

tijd bewust naar voren treedt, maar bij de overtuigde Grootnederlanders doet zij haar invloed gelden, zonder dat men dat steeds beseft. Een ding dient men hierbij niet te vergeten, ons Grootnederlanderschap is geen neiging tot uitbreiding van ons machtsgebied.

Wij herinneren ons hoe dwazen indruk het op ons maakte, toen in den aanvang van den grooten oorlog, een geestdriftig Grootnederlander, in wiens staatkundig denken de drang tot daden was geworden tot een wil tot macht, met het denkbeeld aan kwam zetten van de verwarring gebruik te maken, voor een bezetting en aanhechting van Belgisch Vlaanderen. Wij weten niet, al betwijfelen wij het, of iemand deze uitlating ernstig heeft opgevat, wel weten wij, dat het ten eenenmale ondenkbaar is, dat voor een dergelijk plan in Nederland steun zou te vinden zijn, zelfs bij de meest nationaal gezinden.

Zijn wij nu een uitgedoofde natie, omdat wij niet met dergelijke middelen ons willen verrijken? Wederom, wij ontkennen dit ten stelligste. Wij weten zeer wel, dat voorshands volken, die hun onafhankelijkheid op prijs stellen, in menig geval geen andere keus hebben, dan b.v. de Belgen in 1914. En indien - er zijn helaas verschijnselen te over, die daarop wijzen - de neiging om niet slechts Gods water maar desnoods ook vreemde troepen over den Nederlandschen akker te laten loopen in ons land bedenkelijk sterk is, dan is dat inderdaad een bewijs van een hoogst ernstige verslapping, die zeer veel gelijkt op gebrek aan wil om te leven.

Mede aan ons de taak, om tegenover deze neiging zich voor de wolven tot schaap te maken, de gedachte levendig te houden, dat slechts zij recht op leven hebben, die bereid zijn hun leven te verdedigen tegen een aanslag daarop.

Dat men streeft naar de schepping en versterking van andere weermiddelen dan de militaire is volstrekt begrijpelijk en het verschil van meening over de waarde der reeds aanwezige of weldra te wachten weermiddelen van dezen aard, is op zichzelf geen bewijs van gebrek aan den wil tot verweer aan de eene zijde, van de neiging macht te plaatsen boven recht, aan den anderen kant. Wij zouden niet graag beweren, dat alle aanhangers van militaire weerloosheid hun beweegredenen ontleenen aan dit verschil van inzicht. Hier werkt zeer stellig mee, de verslapping van nationaal besef, die het masker opzet van een hoogere zedelijkheid.

De aanwezigheid zelfs van een vrij groot aantal dezer Nederlanders met verslapten wil tot verweer, is ongetwijfeld een gevaar, maar een bewijs, dat wij een uitgedoofde natie zijn is daaraan niet te ontleenen. De eerste dagen van den grooten oorlog hebben bewezen dat ook bij de in beginsel en opzettelijk weerloozen de natuur sterker is dan de leer Het is weliswaar in hooge mate bedenkelijk dat slechts wanneer de nood aan den man komt, deze neiging zich doet gelden, omdat het dan veelal te laat is. Maar de omstandigheid, dat zich dan de wil tot handhaving althans uit, bewijst, dat het besef der noodzakelijkheid daarvan nog aanwezig is.

Andere dan Nederlandsche Grootnederlanders vergeten wel eens, dat de nationale wil tot leven en zelfhandhaving, zich ook op andere wijze uit, en uiten moet. Men bedenkt niet steeds, dat ook wij hebben te worstelen met tal van vraagstukken, die ons eigen leven als natie aangaan, en bedreigen. Onze koloniale taak, stelt ons herhaaldelijk voor moeilijkheden van dezen aard. En wanneer wij deze taak naar behooren vervullen, dan doen wij, bewust of onbewust, Grootnederlandsch werk.

Dit ontlast ons natuurlijk niet van den plicht te doen blijken van den wil, ook ander dan dat werk te doen. De Nederlandsche wetenschapsmannen, die door hun werk voor een groot deel ons aanzien in de wereld bepalen, kunnen aan de Grootnederlandsche gedachte nadeel berokkenen, door hun schrifturen uitsluitend in een andere dan de Nederlandsche taal openbaar te maken. Maar als zij op deze wijze in Grootnederlandschen zin te kort schieten, dan is het omdat zij hun Nederlandsche werk niet in Nederlandschen zin verrichten.

De Nederlanders zijn in den Grootnederlandschen beschavingsoorlog geroepen tot het werk achter het front. Vlamingen en Zuidafrikaners, de Nederlanders in den vreemde ook, zijn daarentegen te vergelijken met de soldaten in de loopgraven. Zij bijten het spits af, maar om hun dat mogelijk te maken, dienen hun de wapens en de ammunitie, de middelen tot versterking der loopgraven en de kennis, die het verkennerswerk oplevert, te worden verschaft, door hen, die in het betrekkelijk veilige kerngebied de gelegenheid hebben, zich aan de vervaardiging en de verwerving daarvan te wijden.

Maar dat dient dan ook te geschieden.

Wanneer straks een of andere vorm van Nederlandsch Hooger Onderwijs in Gent tot stand komt, dan is aan ons de taak om ervoor te zorgen, dat Nederdandsche studieboeken onder het bereik der studenten komen, dan zullen wij juist in het feit, dat Nederlandsch en Fransch Hooger Onderwijs zich aan dezelfde hoogeschool met elkaar kunnen meten, de verplichting moeten ontleenen, om de kansen van het Nederlandsche Hooger Onderwijs te vergrooten, zij het door aanvulling van de boekerijen, of door het inrichten van vacantieleergangen en dergelijke aansluitend aan het Hooger Onderwijs in Gent, voorzoover dat niet volledig in onze taal wordt gegeven.

Nederlandsch Grootnederlandsch werk is in groote hoeveelheden nog te verrichten. Wij ontkennen niet, dat wij van Nederlandschen kant dikwijls te kort schieten, nog veel minder beweren wij, dat dit verzuim ons niet zwaar zou moeten worden aangerekend, omdat niet aan ons, maar aan anderen het moeilijkste deel van het werk is opgedragen. Maar wel verdient het de aandacht tegenover de bedenkingen te dien aanzien geuit, dat men de Grootnederlandsche zaak bevordert, indien men er toe bijdraagt, dat Nederland zijn eigen taak goed vervult.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken