Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 29 (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 29
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 29Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 29

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.66 MB)

Scans (26.06 MB)

ebook (4.45 MB)

XML (1.39 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 29

(1925)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 19]
[p. 19]

Ons Dietsche Dicht.
II.Ga naar voetnoot1)

Dr. G. Kalff heeft de ‘literatuur der wording van den Noord-Nederlandschen Staat’ in forsche trekken geschetst:

‘Wat zien wij? Een drama, frisch en oorspronkelijk, zoowel waar het vroomheidsuiting der gemeenschap, als waar het spiegel van het dagelijksch leven was; dat in de kunst van opbouw, samenstelling en karakteristiek meer knoppen en bloesems dan vruchten toont. Een lyriek, vol afwisseling en leven, in oorspronkelijkheid de mindere, in kunst van karakteristiek de meerdere van het drama, in frischheid en schoonheid zijn gelijke. Een proza, dat schoolgaand, vooral bij het Latijnsche en voorts bij het Fransche en het Duitsche proza, uiting leerde geven aan het innerlijkst van het godsdienstig gemoed’.

Uit de Dietschsprekende bevolking in de Bourgondisch-Oostenrijksche landen, kwam deze letterkunde op. Zij droeg het kenmerk van het sterke gemeenschapsgevoel, dat bezig was uit die verspreide menigten een volk te vormen. Zij werd bezield door het humanisme, dat de oogen der kunstenaars opende voor natuur en leven.

De grootste humanist, Erasmus, beheerscht dit tijdvak. Strevende naar het samenbrengen van humanisme en Christendom, verwerft hij zich een Europeeschen roem; het nageslacht huldigt hem als een der grootste denkers van zijn tijd, een der fijnste geesten, die de Nederlanden hebben voortgebracht.

De schrijver van den ‘Laus Stultitiae’, (Lof der Zotheid), de beroemde ‘Samenspraken’, de Latijnsche bijbelvertaling is, ofschoon het doel, dat hij opstelde, misschien anders had doen verwachten, geen kerkhervormer geworden. Eerlijk erkende hij, niet uit het hout te zijn gesneden, waaruit men martelaren snijdt. Niet de menigte wilde hij hervormen, doch haar leiders: de beschaafden en ontwikkelden, de letterkundigen. Dat doel bereikte hij door zijn strijd tegen dogma en geestesdwang. Vorsten en pausen erkenden zijn letterkundig gezag en zijn macht over de letterkundigen van zijn tijd en volgende eeuwen is groot geworden en onbetwist. Hij steekt uit boven alle Nederlandsche humanisten van zijn tijd; Petrus Montanus, Gerard Listrius, Mart. Dorpius. Huizinga noemt hem den verlichter van een eeuw. Een breede lichtbaan straalde van zijn geschriften uit. Hij deed voor Noord-Europa, wat Petrarca voor het Zuiden heeft gedaan en misschien met nog schitterender gevolg. Niet om hetgeen hij voor Nederland heeft gedaan, eeren wij hem - hij was aan het plekje waar hij bij toeval ter wereld kwam, niet meer of minder gehecht dan aan de andere plaatsen, waar hij moest vertoeven - maar wegens het verhoogen van Nederlands roem in de wereld door hetgeen hij voor de menschheid is geweest: de wegbereider van een waardiger, voller, vrijer leven, zachter zeden, grooter beschaving.

Erasmus invloed bespeuren wij bij Coornhert, bij Spiegel, Roemer Visscher, Vondel.

Van een algemeen Nederlandsch standpunt gezien, gingen dezen verder. Evenals men in Frankrijk de mannen der Pleiade: Ronsard, du Bellay ondanks hun bewondering van de oudheid, zich ziet losmaken van de Latijnsche mode en hun verzen schrijven in Fransche alexandrijnen, zoo hebben Jan van Hout, Coornhert, Spiegel onder den invloed der Renaissance den strijd aanvaard voor de landstaal en door hun dicht, kloek van bouw en welluidend van klank en maat, het Nederlandsch op gelijken rang naast het Latijn verheven. Coornhert moge vooral de echt Nederlandsche karaktertrek naar moraliseeren eigen zijn, in het werk van Hendrik Laurenszoon SpiegelGa naar voetnoot*) treft ons een zuiverder zangtoon der Nederlandsche taal dan de rederijkers deden hooren en zien wij, naast de Nederlandsche lyriek, het beeldend dicht zich ontwikkelen. Beiden, Coornhert en Spiegel, waren volgelingen van Cicero en Seneca; zij lazen Petrarca naast Clement Marot en Montaigne. Beiden hebben ook zij medegewerkt om, naar Italiaansch en Fransch voorbeeld de zeden te verfijnen en te verzachten. Bij den eerste treft men meer ernst en vroomheid, bij den ander meer levenslust aan. Zoover Coornhert naar puriteinsche zijde van Spiegel afweek, stond deze verwijderd van den even blijmoedigen maar groveren Roemer Visscher. De erotiek van Spiegel is, ondanks alle vrijmoedigheid van uitdrukking, fijn en vaak geestig en verschilt daarin van de oud-Hollandsche boert der ‘Brabbeling’ en ‘Sinnepoppen’ van Roemer Visscher. En toch - hoe onze gebreken ons vaak van dienst zijn! - heeft Roemer door zijn grooter bevattelijkheid en aantrekkelijkheid bij de menigte meer dan de beide anderen kunnen doen voor de verbreiding der nieuwe denkbeelden over het leven en der nieuwe uitingsvormen van de Kunst. Als hoofd der rederijkerskamer ‘De Eglantier’ heeft hij met Spiegel, mede een der leidende geesten dezer beweging, invloed geoefend op de ontwikkeling der jongeren. Spiegel, wiens leuze ‘deugd verheugt’ was, wist hun vereering, Roemer hun genegenheid te winnen. Bij een en ander vergeten we niet dat de Nederlandsche letterkunde Roemer Visscher om zijn dicht nooit zoo dankbaar kan zijn als om de gave zijner beide dochters Anna Roemers en Maria Tesselschade, die in den beroemdsten tijd het middelpunt waren van het letterkundig leven, aanvankelijk in haars vaders huis, later op het gastvrije slot van den Muider drost, Pieter Cornelisz, Hooft, zelf wel de meest vertegenwoordigende dichter der Renaissance.

Maakten Erasinus' reizen hem tot wereldburger - Hooft vond in de kennismaking met de verfijnde Italiaansche beschaving slechts een prikkel voor een beter Nederlanderschap. Onze, wat in 't wild groeiende taal ging hij leiden en vormen; Hooft reeds heeft de Woordkunst gediend. Aan de Romeinen ontleende hij de stevige taal, waaruit hij zijn ‘Historiën’ bouwde. Onder Italiaanschen invloed verrijkt hij zijn lyriek, maar het is alles beeldrijk, klankrijk Nederlandsch, dat zijn muze brengt. In zijn drama's: ‘Granida’, ‘Geraerdt van Velsen’, ‘Bato’, geeft hij, los van de strenge regels der klassieke dramaturgie, zuiver Hollandsche kunst; zijn

[pagina 20]
[p. 20]

‘Warenar’ naar Plautus' ‘Aulularia’ is een echt Amsterdamsch blijspel geworden. Een zuiver Nederlandsch letterkundig leven ontstond in den Muiderkring onder den invloed van zijn fijnen geest. Heel zijn kunst getuigt er van, dat hij in zijn vaderlandsliefde zich ean waar zoon betoonde van den door Vondel om zijn burgerdeugd geprezen burgemeester van Amsterdam.

Als blijspeldichter vond Hooft zijn meerdere in Gerbrand Adriaensz. Bredero, den genialen realist, die zonder de opleiding van Spiegel of Hooft te hebben genoten, met zelfstudie van de klassieken, zijn aangeboren gaven aanvulde. Zijn blijspelen zijn nog zoo frisch en levend, dat onze tijd ze zou kunnen genieten, indien het fatsoen niet telkens vermanend tusschenbeide trad en de taal het niet bemoeilijkte. Zijn ‘Spaansche Brabander’ is niet alleen meesterlijk van teekening, maar ook vol levenswijsheid en wordt door enkelen gesteld naast het beste werk van Vondel.

In het werk van zijn jeugd heeft Breero zich nog niet van de rhetoriek bevrijd; ondanks zijn naarstig streven om met de Ouden bekend te raken, is hij in den geest van hun werk evenmin doorgedrongen als in het wezen der Renaissance. Zijn grootheid als kunstenaar ligt in zijn ‘amoureuze’, boertige en ‘aendachtige’ liederen, die hij zelf juist ‘de meer dartele als treffelijcke kinderen van (zijn) blijden gheest’ noemde, maar die zoo echt en warm menschelijk en eenvoudig zijn, zoo welluidend en zangerig van taal; en voorts in zijn blijspelen en kluchten, waarin hij met vaste hand het volksleven heeft uitgebeeld.

De grootste in dezen kring is Joost van den Vondel. Hij is de rijkste en de diepste. In zijn lang leven vloeit zijn dichtader gestadig en overvloedig. Met wetens- en ontwikkelingsdrang bedeeld, voedt hij zich aan de bronnen der Oudheid, laaft hij zich aan de stroomen van zijn tijd. In zijn treurspelen vertoont hij den grootschen eenvoud der Grieken, die hij bewondert en navolgt. En al moge hij daardoor den vorm allicht te strenge wetten hebben gesteld, met den inhoud heeft hij groote oorspronkelijke schoonheid gegeven. Zoodanig in Fransche studiën verdiept, dat hij zijn ‘Pascha’ opdraagt in een ‘Epistre à mon seigneur Jean Michiels van Vaerlaer, mon singulier amy’ schrijft hij Fransche verzen en epigrammen en volgt in zijn reien Robert Garnier en Du Bartas na, wier treurspelen hem tot Seneca hadden gebracht. Op hun schouders staande nam hij echter vaak een hooger vlucht. De Fransche alexandrijnen als Du Bartas voor zijn treurspelen gebruikte en die Marnix van St. Aldegonde hier het eerst bekend maakte, werden de grondvorm voor den Nederlandschen versbouw, doch eerst bij Vondel zijn zij breed en statig geworden. Vondel belichaamt eenige der beste eigenschappen der Noord-Nederlanders: eenvoud, oprechtheid, eerlijkheid, levenslust bij strengheid van zeden, bij zin voor vrede en vrijheid. In de breedheid zijner denkbeelden, zijn zin voor studie speurt men den invloed van Erasmus. Hooft en Vondel hebben, naar Huet heeft opgemerkt, gedaan wat zij konden om het aan de rederijkers ontwassen Hollandsch tot een wereldtaal te verheffen en de voortreffelijkste geesten onder de andere volken zedelijk te dwingen voortaan ook het Nederlandsch te beoefenen. Dat deze toeleg niet gelukte, is aan de veranderde staatkundige samenstelling van Europa te wijten. Engeland heeft de Nederlanden eerst in het staatkundige, later ook met zijn taal overvleugeld en met de kansen van het Nederlandsch als wereldtaal was het toen voor vele eeuwen gedaan.

Als zedenschilder heeft Vondel geen verf op zijn palet gehad. Groot echter was hij als epicus en lyricus. Zijn geest is verwant aan dien van Rembrandt door zijn diep en fijn voelen van alle menschelijke zielsbewegingen; door het grootsche zijner verbeeldingen. Daar is evenals bij Rembrandt een diepe waarachtige vroomheid tot ondergrond en het leed, dat hem, na zijn veertigste jaar zonder ophouden vervolgt, heeft dien grond nog te vruchtbaarder doorploegd. De reien zijner treurspelen behooren tot het verhevenste, dat in onze taal geschreven is. Hij heeft de grootheid van het onzienlijke aanschouwd en de schoonheid ontdekt in het kleine en lieflijke. Roerend heeft hij de liefde tusschen man en vrouw bezongen en gevoelig het leed uitgeklaagd, als de felle Dood getroffen had. Waar hij het kwaad bespeurt, geeft zijn strenge opvatting van christelijke deugd hem hekeldichten in de pen. Nog in onze dagen kan zijn verontwaardiging over Oldenbarnevelts gewelddadigen dood ons opzweepen, zijn ‘Roskam’ tegen het ‘raap- en schraapspelen’ ten koste van land en stad ons prikkelen tot verzet tegen euvelen die steeds weer opgroeien.

Zoo wordt Vondel niet alleen door de overlevering, welke zijn ‘Gijsbreght’ vast eens per jaar te Amsterdam op het tooneel brengt, om de levende schoonheid, in al zijn werken verspreid, geëerd. Zoo kon hij, indien de gemiddelde Nederlander minder schuw was voor poëzie, nog in onze dagen een onmisbare huisgenoot zijn en vriend.

voetnoot1)
Zie I. Oct. nr. 1924, blz. 144.
voetnoot*)
Aldus schreef hij zelf zijn naam en niet Spieghel, zooals hij overal genoemd wordt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Heyn van Cortryck

  • over Desiderius Erasmus

  • over D.V. Coornhert

  • over H.L. Spiegel

  • over Roemer Visscher

  • over Joost van den Vondel

  • over P.C. Hooft