Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 40 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 40
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 40Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 40

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.66 MB)

Scans (46.34 MB)

ebook (6.38 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 40

(1936)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 237]
[p. 237]

Voetspoor der vaderen



illustratie

Nederlandsche invloed in het buitenland in het verleden.
XLIII.
De Nederlanders in Brazilië

Weldra zullen wij schrijven 1937, en zal het 300 jaar geleden zijn, dat Graaf Johan Maurits van Nassau, door de Staten-Generaal en de Bewindhebbers der West-Indische Compagnie aangesteld als gouverneur over die gewesten, daar het bewind aanvaardde. Een goede aanleiding om de geschiedenis van de Nederlandsche nederzettingen in dat land weder eens in de herinnering terug te roepen.

‘Het verloren Braziel’, zooals Onno Zwier van Haren het heeft genoemd, is ook alweer een van die landen, waar eens onze voorouders stevig hun voetstappen in den bodem hebben gedrukt, en die toch voor goed voor den Nederlandschen stam verloren zijn gegaan. In wat een korten tijd heeft zich dat drama of dat avontuur - hoe men het noemen wil - afgespeeld. In 1624 begon het met de verovering van Sao Salvador aan de Allerheiligenbaai, door Willekens en Piet Heyn. Dertig jaar later zien wij reeds het einde: de overgave van het Reciff van Pernambuco, ons laatste steunpunt, aan de Portugeesche opstandelingen. Het is haast onbegrijpelijk dat in zoo weinige jaren een toestand zoo kan verkeeren: de geweldige geestkracht, waarmede men in de eerste jaren de zaak heeft aangepakt; de beschamende slapheid, waarmede men haar tenslotte heeft laten verloopen.

Die korte geschiedenis is eigenlijk voor ons volk bijzonder leerzaam en zou verdienen, dat men daaraan wat meer aandacht schonk. Zij geeft in een kort tijdsbestek een duidelijk beeld van al de goede en al de slechte eigenschappen van ons volk; hoe nu weder de eene, dan weer de andere overheerschte. Wij zien bij de bestudeering tal van voorbeelden van schitterenden heldenmoed, maar ook van groote lafhartigheid en schandelijk plichtverzuim; van groote offervaardigheid en onbaatzuchtige toewijding, aan den anderen kant van inhaligheid, vuig eigenbelang, onverschilligheid en corruptie; van wijs staatsmansbeleid naast groote bekrompenheid, bedilzucht en kleinburgerlijke benepenheid.

In vele opzichten mogen wij trotsch zijn op wat door die oude Hollanders met bescheiden middelen is tot stand gebracht; aan den anderen kant moeten wij ons voor hen schamen, hoe zij een zoo grootsch en met zooveel geestkracht begonnen werk, op ellendige wijze in den steek hebben gelaten.

Merkwaardig is het, dat de Brazilianen, de afstammelingen van de Portugeezen, aan dat korte Hollandsche tijdperk in de geschiedenis van hun land zoo veel meer aandacht wijden dan wij, en dat zij die nog altijd als een van de belangrijkste

illustratie
Graaf Johan Maurits van Nassau.


[pagina 238]
[p. 238]

tijdperken beschouwen. Niet zonder reden zijn zij er trotsch op, dat het hun na 30-jarigen, hardnekkigen strijd gelukt is den vreemden indringer van hunnen grond te verdrijven. Zij hebben daarmede getoond, dat, hoewel zij hun bloeitijd al achter den rug hadden, zij toch nog allesbehalve tot de ‘nations éteintes’ behoefden te worden gerekend.

Wat daarbij vooral treft, is dat de Braziliaansche geschiedschrijvers van den lateren tijd en ook ontwikkelde Brazilianen met zooveel waardeering spreken over dat Hollandsche, toch hun vijandige, bewind, en over den in menig opzicht goeden invloed door dat bewind uitgeoefend. Vooral van den gouverneurgeneraal Graaf Johan Maurits wordt herhaaldelijk met grooten lof en zelfs met groote sympathie gewag gemaakt. Hij wordt gerekend tot de groote mannen in de geschiedenis van het land.

Mr. W.J. van Balen haalt in zijn mooie studie ‘Het Nederlandsche Rijk in Brazilië’, in het Aprilnummer 1930 van het ‘Haagsche Maandblad’, verschillende voorbeelden daarvan aan.

Hij vertelt daarin o.a. van een Pernambucaan, dien hij had hooren zuchten: ‘och, was Graaf Maurits maar gebleven, of hadden we er nu nóg zoo een’; hij vermeldt de sympathieke wijze, waarop door den, van huis uit Oostenrijkschen, geschiedschrijver Brazilië, Adolf Varnhagen, later door keizer Dom Pedro in den adelstand verheven, in zijn ‘Historia das Lutas comos Hollandezes no Brazil’ (Geschiedenis van de worstelingen met de Hollanders in Brazilië) over de periode van Johan Maurits wordt geschreven, en dat nog wel tijdens den oorlog met Paraguay, toen het patriottisme in Brazilië hoog oplaaide; hij doet aanhalingen uit een boek van een anderen Braziliaanschen schrijver, M. Thomas Alves Nogueira, ‘O principe de Nassau, Conde Joao Mauricio, governador do Brasil Neerlandez’, in 1900 verschenen, waarin deze Maurits noemt ‘een der grootste staatslieden, die ooit op het politieke tooneel van ons land verschenen zijn’ en ergens anders weer ‘den held van Pernambuco’. In gelijken geest uit zich de schrijver Rocha Pombo, in een beknopte geschiedenis van zijn land ‘Historia do Brazil’ in 1920 uitgegeven, in de boekerij van het A.N.V. aanwezig, waarin hij den graaf schetst als ‘een van de edelste typen onder degenen, die in de geschiedenis der kolonisten van Amerika zijn opgetreden’.

Wel een bewijs voor de onpartijdige wijze, waarop die schrijvers hun werk hebben opgevat; maar ook een bewijs, dat er daar door die oude Hollanders heel wat is verricht, waarmede wij gerust voor den dag mogen komen!

Nog onlangs heb ik ook Prof. Vening Meinesz in een voordracht over de vermaarde reis van de K XVIII, hooren vertellen, hoe men tegen hem te Pernambuco, tijdens het bezoek van dien oorlogsbodem, met lof gesproken had over het Hollandsche bewind aldaar; vooral over den gouverneur Graaf Maurits.

Zoo vaak moeten wij Nederlanders van den vreemdeling leeren waardeering te hebben voor wat door onze eigen volksgenooten is tot stand gebracht! Kritiek is dikwijls zeer heilzaam, maar men kan ook al te kritisch zijn aangelegd! Dat geldt niet alleen voor ons, maar ook voor de Staten en voor de Bewindhebbers der West-Indische Compagnie in den tijd van Maurits. Waren zij wat billijker en minder scherp geweest in hun kritiek op hun wijzen en trouwen dienaar, de geschiedenis der Nederlandsche kolonie in Brazilië zou misschien heel anders verloopen zijn!

 

* * *

 

In mijn artikelen over de Nederlanders in Zweden heb ik reeds het een en ander vermeld over het na een lange lijdensperiode in 1621 tot stand komen van de West-Indische Compagnie, als geesteskind van Willem Usselincx, maar hoe die maatschappij toen lang niet in alle opzichten beantwoordde aan hetgeen die beroemde idealist zich daarvan had voorgesteld.

Intusschen zij was dan toch eindelijk tot stand gekomen en het moet gezegd worden, dat zij vooral de eerste jaren Spanjaarden en Portugeezen in hunne Amerikaansche en West-Afrikaansche

[pagina 239]
[p. 239]

van haar bestaan getoond heeft, dat zij er zijn mocht, en dat het haar niet aan levenskracht en geestkracht ontbrak. Lezen wij in de ‘Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen’ van Mr. J.C. de Jonge, dat zij alleen in de jaren 1624 en 1625, dus slechts kort na hare oprichting, 4 vloten in zee heeft gezonden, van te zamen 72 oorlogsschepen - en dan voor dien tijd tamelijk groote - bewapend met 1200 à 1300 stukken geschut en bemand met 9000 zeelieden en soldaten, dan slaan wij de handen ineen voor zoo'n krachtsinspanning bij één enkele maatschappij! En die bewondering wordt nog grooter, wanneer wij lezen, dat zij in 13 jaren tijds, n.l. tusschen 1623 en 1636 meer dan 800 schepen heeft uitgezonden, voor een groot deel ten oorlog, bemand met ongeveer 67000 zeelieden en soldaten, en dat zij in dat tijdperk tal van volksplantingen, steden en sterkten, en ongeveer 600 oorlogs- en koopvaardijschepen heeft vermeesterd; dat er jaren zijn geweest, dat zij 24000 man in haren dienst had.

Vergelijkt men hare uitrustingen met die van hare oudere zuster, de Oost-Indische Compagnie in datzelfde tijdperk, dan zijn zij ongetwijfeld veel krachtiger geweest; maar dat ligt voor de hand. Was de Oost-Indische Compagnie in de eerste plaats een handelslichaam, dat slechts oorlog voerde tot verdediging van hare handelsbelangen, en voor zoover dit, met het oog op die belangen, onvermijdelijk was, de West-Indische Compagnie is in de eerste plaats een oorlogslichaam geweest, opgericht met het voornaamste doel den

illustratie
Kaartje van Oostelijk Brazilië. (Naar een oude Portugeesche kaart).


[pagina 240]
[p. 240]

bezittingen afbreuk te doen, hun rijke retourvloten van daar te bemachtigen, en door den te behalen buit niet alleen zich zelf te verrijken, doch tegelijkertijd den vijand de geldmiddelen voor het krachtig voeren van den krijg tegen de Nederlanden te ontnemen. Om die reden zijn dan ook de betrekkingen tusschen de W.I.C. en de Landsregeering nauwer geweest dan bij hare zustercompagnie en heeft de Regeering in haar meer zeggensschap gehad dan in de laatste. Zij heeft eigenlijk alleen gebloeid, zoo lang de oorlog met kracht gevoerd werd; na den vrede met Portugal, en eenige jaren later met Spanje, is zij gaan kwijnen en eindelijk aan verval van krachten te gronde gegaan, lang vóór hare zustermaatschappij in Oost-Indië. Dat andere karakter is ook oorzaak geweest, dat zij, wat aangaat het verkrijgen van grondbezit, heel anders is opgetreden dan de Oost-Indische Compagnie. Is de laatste, vooral in den beginne er slechts schoorvoetend, en door de omstandigheden eigenlijk gedwongen, toe overgegaan, vreemde landen te bezetten, de West-Indische Compagnie is er van het eerste oogenblik af aan juist op uit geweest vaste punten te bezetten en landstreken te veroveren, omdat dit voor het bereiken van haar doel noodig was. Jammer dat zij evenwel later de consequentie van haar oorspronkelijk streven niet heeft willen of kunnen aanvaarden, zoodat nagenoeg al hare bezittingen in verloop van tijd weder verloren zijn gegaan, terwijl de Oost-Indische Compagnie juist den grondslag heeft gelegd voor een machtig, uitgebreid koloniaal rijk.

Wat aangaat het verkrijgen van grondbezit, heeft men het 't eerst voorzien gehad op de Portugeesche bezittingen in Brazilië, staande, sedert de verovering van Portugal door de Spanjaarden, onder het opperbewind van den Spaanschen koning. De bedoeling daaromtrent was niet alleen zich meester te maken van de inkomsten, welke dit rijke suikerland aan zijne bezitters opleverde, doch ook om vaste punten te hebben, van waaruit men met goed gevolg jacht zou kunnen maken op de schatten, die jaarlijks door de zilvervloten, uit Mexico (Nova Hispania), naar het Spaansche moederland werden vervoerd.

Het Portugeesch-Spaansche bezit in Brazilië, dat zich in hoofdzaak tot de kuststrook bepaalde - het binnenland was weinig toegankelijk en door wilde volksstammen schaars bevolkt - was administratief verdeeld in kapiteinschappen of capitania's, waarvan de belangrijkste waren van Noord naar Zuid gaande, die van Rio Grande, van Parahyba, van I Tamaraca, van Pernambuco en van Bahia.

De stad Saô Salvador aan de Allerheiligenbaai, in de laatstgenoemde capitania, was het voornaamste steunpunt van den vijand en daarop werd in 1624 de eerste aanval gedaan. En met succes, want het viel na betrekkelijk geringen weerstand op 9 Mei den admiraal Jacob Willekens in handen, dank vooral zij zijn kranigen vice-admiraal Piet Heyn, meer bekend als den overwinnaar van de Zilvervloot in de baai van Matanzas, vier jaren later. De vreugde over het bezit van deze belangrijke vesting is echter van korten duur geweest, want reeds in het volgende jaar is de stad door een Spaansch - Portugeesche vloot onder Dom Fr. de Toledo hernomen en weder zonder veel moeite. De slechte geest van de bezetting na het vertrek van de vloot van Willekens en het sterven van den militairen commandant Van Dorth, gesteld onder de bevelen van een dronkaard, is de oorzaak geweest van dat beschamend feit. Later zijn verschillende pogingen tot verovering van de stad aangewend, vooral op aandringen van de Bewindhebbers, maar zij zijn alle mislukt.

Uitvoerige beschrijvingen van de krijgsverrichtingen der Compagnie, niet alleen wat Brazilië, maar ook wat West-Indië en de West-Afrikaansche kust betreft, zijn opgenomen in ‘Historie ofte Jaerlijksch Verhael van de Verrichtinghen der Geoctroyeerde West Indische Compagnie’ in 13 Boeken, loopende van 1623-1636, door Johan de Laet, Bewindhebber der Comp.ie (Uitg. Elsevier 1644), in de laatste jaren opnieuw uitgegeven door de ‘Linschoten-Vereeniging’.

F. DEKKER.

(Wordt vervolgd)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • F. Dekker

  • over Johan Maurits van Nassau-Siegen, graaf

  • beeld van Johan Maurits van Nassau-Siegen, graaf


landen

  • over BraziliĆ«