Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 56 (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 56
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 56Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 56

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 56

(1952)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]

Poëzie van Zuid-Afrika

*

 

De grootse Van Riebeeck-feesten, die enkele maanden geleden in de Unie van Zuid-Afrika gevierd werden, hebben er ons aan herinnerd, dat een groep Nederlandse kolonisten zich in 1652 aan de Kaap De Goede Hoop vestigde. Uit hun Nederlandse taal heeft zich in de loop van drie eeuwen een taal ontwikkeld, die zeer nauw met de onze verwant is, en die zich in de 19de eeuw als zelfstandig is beginnen te voelen: het Afrikaans. Allerlei invloeden hebben op deze taal hun stempel gedrukt, vooral de verschillende groepen vreemdelingen die in de loop van deze drie eeuwen aan de Kaap het Nederlands zijn gaan leren: Fransen, Engelsen, Duitsers, Portugezen.

Aanvankelijk stond het Afrikaans sterk onder de invloed van het Nederlands en het Frans, zoals een van de eerste Zuidafrikaanse dichters het destijds op zo pittige wijze zegde:

 
Ek es 'n arme boerenöi,
 
Bij vele min geag,
 
Maat tog is ek van edel bloed,
 
En van 'n hoë geslag.
 
Uit Holland het my pa gekom
 
Na sonnige Afrika,
 
Uit Frankrijk waar die druiftros swel
 
My liewe mooie ma....

Later werd de invloed van het Engels overwegend, vooral sedert de Kaapkolonie in het begin der 19de eeuw in Engelse handen overging, en het Engels als enige officiële taal erkend werd. Deze Britse heerschappij, en de Boerenoorlog die er het pijnlijk gevolg van werd, gaven dan ook aanleiding tot het ontstaan van een taal- en letterkundige beweging die aan de basis en de oorsprong ligt der huidige literaire bedrijvigheid.

De taalkundige beweging van de eerste ‘Patriotten’, omstreeks 1875, heeft voor de letterkunde enkel waarde doordat zij het nationaal gevoel der Afrikaners wakker hield.

Van letterkundig standpunt gezien zijn de dichters en schrijvers der ‘Tweede Taalbeweging’ in het begin dezer eeuw, van groter belang geweest. Hoewel bij de geboorte van de Unie, in 1910, de grondwet uitdrukkelijk bepaalde dat het Hollands, naast en gelijkberechtigd met het Engels, als officiële taal erkend werd, moest men voor de volledige erkenning van het ‘Afrikaans’ door Kerk en Staat nog wachten tot in 1924 en 1925.

Sedertdien mag de taalstrijd in de Unie praktisch als afgesloten beschouwd worden. Sedertdien ook kregen de onderwerpen, door dichters en schrijvers behandeld, een groter verscheidenheid, en hielden zij zich veel minder bezig met de politieke toestand in het land, en de daarmee gepaard gaande taalstrijd.

De woordenschat van het Afrikaans is dus, zoals we reeds zegden, in hoofdzaak Nederlands, hoewel vele woorden op het eerste gezicht vreemd mogen voorkomen, doordat ze bij ons verouderd zijn, of enkel in bepaalde gewesten gebruikt worden. Ook soms door hun verminkte vorm, en ongewone samenstelling. De Zuidafrikaanse Radio-omroep heet b.v. ‘Uitsaai-korporatie’.

De taal kenmerkt zich bovendien door volgende eigenaardigheden: ten eerste door het ontbreken van het taalkundig geslacht, en van alle buigings- of vervoe- gingsvormen; ten tweede door het herhalen en verdubbelen van sommige woorden, o.a. in de dubbele ontkenning, als ‘ik het nie gesien, nie’; ten derde door een sterke neiging tot uitlating en afkapping van medeklinkers in het midden en op het einde van sommige woorden, en ten vierde door de zeer eenvoudige syntaxis.

Van de eerste Afrikaanse Taalbeweging, ontstaan in de jaren rond 1875, onthouden wij hoofdzakelijk haar historische betekenis als (werktuig of) middel voor het voeren van taal-propaganda, door de stichting van het ‘Genootskap van Regte Afrikaners’ met zijn maandschrift ‘De Patriot’. Hoofdzaak was: het gebruik van de Afrikaanse taal aan te moedigen. Slechts bij uitzondering sloeg de beweging een dichterlijke vonk, zoals b.v. in een gedicht van F.W. Reitz, die van 1888 tot 1895 president was van de Republiek Oranje-Vrij staat, waar evenals in Transvaal het Nederlands de enige officiële taal was.

In zijn gedicht ‘Ter nagedachtenis van Kommandanl Louw Wepener’ vertelt president Reitz hoe Wepener sneuvelde in een gevecht tegen de inboorlingen, en hoe hij daarna begraven werd in het vetd, op Thaba Bosigo, de ‘donkere berg’.

 
Hy lê op Thaba Bosigo
 
geen grafsteen sal hy verge,
 
sy monument het God gebou,
 
die Bouheer van die Berge.

In 1899 brak de Boerenoorlog uit, die eindigde met het verlies van de staatkundige vrijheid voor het Boerenvolk. In de smart en het lijden van de oorlog, het leed van vrouw en kind, die wegkwijnden in concentratiekampen van de tegenpartij, door de schokkende en ontnuchterende gewaarwording, dat het geen zeggenschap meer had over zijn eigen wel en wee, werd het Afrikaanse volk gelouterd; en had het zijn uiterlijke vrijheid verloren, toch won het daardoor een kostbaarder bezit: zijn zelfbewustzijn.

Het waren vooral de dichters Joubert, Reitz, Eugène Marais, J.D. du Toit (Totius), Louis Leipoldt, Malherbe, Langenhoven en andere, die in de Zuidafrikaanse letteren het nieuwe geluid brachten. Hun kunst stond voor een groot deel onder invloed van de smart om de verwoesting van het land en het volksleven, en de naweeën van de oorlog.

[pagina 7]
[p. 7]

In ‘Die Vlakte’ schreef Jan Celliers een van de mooiste poëtische stukjes uitgekristalliseerde oorlogservaring, in een ‘kleengedichtje’ van enkele verzen: ‘Dis Al’.

 
Dis die blond,
 
dis die blou:
 
dis die veld,
 
dis die lug;
 
en 'n voël draai bowe in eensame vlug.
 
Dis al.
 
Dis 'n balling gekom
 
oor die oseaan,
 
dis 'n graf in die gras,
 
dis 'n vallende traan.
 
Dis al.

‘Oom Gert vertel’, van de hartstochtelijke Leipoldt, is een van de rauwste uitingen van deze oorlogssmart in de Zuidafrikaanse letterkunde. Van hem kennen wij ook de klassiek geworden ballade ‘Aan 'n Seepkissie’ - een gedicht over de zeepkisten, waarvan de Britse autoriteiten doodkisten lieten maken voor de uitgehongerde Zuidafrikaanse kinderen:

 
Hulle het jou in England gemaak, seepkissie,
 
Om hier vir ons kinders als doodkis te dien;
 
Hulle het vir jou lijkies gevinde, seepkissie,
 
En ek het jouselwe as doodkis gesien.

Onze Vlaamse liedercomponist Emiel Hullebroek, die destijds als zanger en conferencier de Unie bezocht, bracht van dit bezoek een aantal liederen mee, door hem getoonzet. Van de volkskunstenaar C.J. Langenhoven, een tijdgenoot van Celliers en Leipoldt, koos hij het bekende ‘Slaapliedje’ uit ‘Liefde's Onsin’.

Met Langenhoven bezet A.G. Visser een speciale plaats in de Zuidafrikaanse letteren van deze periode. Zijn ongekunstelde liefde-poëzie is van een beminnelijkheid en een zuivere menselijkheid die hem nog steeds de genegenheid verzekeren van het volk. Luister even naar dit minnelied in vragen en antwoorden van Visser:

 
Die goue son het ek gevra:
 
Weet jy wat liefde is?
 
Sy antwoord was..... 'n stroom van lig
 
Deur diepe duisternis.
 
 
 
Die rooie roos het ek gevra:
 
Is liefde skoonheids kind?
 
Haar antwoord was.... 'n soete geur
 
Op wieke van die wind.
 
 
 
Die blye stroom het ek gevra:
 
Is liefde wel of wee?
 
Sy antwoord was.... 'n melodie,
 
Sag singend van die see.
 
 
 
Die nagwind het ek eens gevra:
 
Is liefde vreugd of smart?
 
Toe suis daar sag 'n sug van pyn
 
Stil-knaend aan die hart.
 
 
 
Die Goedheid self het ek gevra
 
Wat of die liefde sy:
 
Of heiige erns of louter skerts?
 
Toe gee Hy jou aan my.
 
 
 
En nou ek in jou hart nog lees
 
Jou soet geheimenis,
 
Nou weet my hart - nou vra ek nie...
 
Nie meer wat liefde is!

Na de periode van de nationale poëzie van Celliers, Leipoldt, Marais e.a. braken voor de Zuidafrikaanse letteren de magere jaren aan. Het was pas in de jaren 1925 en later dat een derde generatie dichters aan het woord kwam.

De onderwerpen, die zij bezingen, zijn over 't algemeen persoonlijker, om niet te zeggen individualistischer. Ze zijn ook meer verscheiden, dan die van hun voorgangers.

Het is niet mogelijk, alle dichters van deze generatie met sommige van hun werken te citeren.

Professor Van den Heever van de Universiteit te Johannesburg is, benevens een knap novellist en romancier, een gevoelvol stemmingsdichter, die stil-mijmerend mediteert over leven en dood. Hij doet het meestal op melodieuze wijze, met een vage woordenschat, die op sommige plaatsen doet denken aan de atmosfeer-suggesties van Karel van de Woestijne. Een gedicht als ‘O koele water van die Spruit’ herinnert ons dan weer aan Gezelle's ‘O, Ruischen van het ranke Riet’ of de ‘Römische Fontane’ van Rilke:

 
O koele water van die spruit,
 
waarin ek na my oë kyk,
 
waarin ek sien, hoe swart na agter
 
die dieptes wyk.
 
 
 
O koele water van die spruit,
 
ek hoor die wind sag in die riet
 
van weemoed fluister
 
na dié verdriet,
 
en ek luister.
 
 
 
O koele water van die spruit,
 
ek luister naar die teer geluid
 
van riete wat sag buigend gaan....
 
en in die stille dieptes, wyd,
 
kyk daar 'n mens my peinsend aan
 
uit die eeuwigheid.
 
O koele water van die spruit....

Zoals we reeds zegden, is Van den Heever ook romancier. Zijn gaafste proza schreef hij in ‘Somer’, een verhaal dat op sommige plaatsen sterk herinnert aan onze Vlaamse Streuvels.

Een eigenlijke roman is het niet, en zelfs van een verhaal, zoals de gewone lezer dit verstaat, is niet veel aanwezig. Het verhaal is het natuurgebeuren zelf: de groei, volwassenheid en afscheid van de zomer. De aankomst van een vreemdeling, Wijnand, vol arbeidsdrang, zijn krachtgenot in de machtige bekoringsweelde en de koestering van een rijpgeworden liefde; de schoonheid van de dorsvloer die de zomerweelde vermaalt; zijn onherroepelijke afscheid van wat de kracht van de zomer

[pagina 8]
[p. 8]

heeft laten ontluiken, dus ook van de liefde. Geen Wijnand bestaat er meer. Alleen een vreemdeling, een zwerver, kwam en ging, gehoorzaam aan de natuurwet die alles omvat.

 

De sterkste indivudualisten van hun tijd zijn de gebroeders Louw, Uys Krige en Elisabeth Eybers Zij zoeken onrustig naar de zon van het bestaan, hun oorsprong en eindbestemming, en hun verzen zijn de poëtische neerslag van hun metaphysische ontdekkingstocht. Van Wijk Louw vergelijkt het leven met de ‘Seemeeu’ hoog in de lucht, boven het water, tussen de wolken, even ver verwijderd van elke horizon:

 
Lewe
 
en sterwe
 
is swewe
 
en swerwe
 
tussen blijdskap se wolke
 
en see van die smart;
 
iets van die vuurvlieg,
 
iets van die ster,
 
en stilte en dood lê weerskant
 
soos die horison daar ver.

Zijn religieuze, jongere broer W.E.G. Louw, transponeert in onze tijd de parabel van de Verloren Zoon. Van de eeuwige Vader verlangt hij nog enkel zijn genade. Die is hem meer waard dan alles wat hij, in zijn jeugdige overmoed, meende in de wereld te zullen vinden. Zijn ‘Tuiskoms’ wordt het begin van de pijnlijke terugkeer.

 
In die eerste jongkrag van my jare,
 
oormoedig van verlange na die daad,
 
het ek, verseker van my eie krag,
 
U, Here, blymoediglik verlaat.
 
 
 
Met gewonde voete van my swerwe,
 
my hart van heimwee eindelik teer
 
het ek met leë hande en verlate
 
deur die skemering weer teruggekeer.
 
 
 
Vergun nou, van alle rijkdom,
 
en die aarde se goud-blanke prag,
 
my, deur die jare wat nog voorlê, Heer,
 
geen gewin as U genade dag na dag.

Uys Krige is de veelzijdige dichter van de bent. Hij is een zwerver en globe-trotter. Zijn verzen dragen daar ook de stempel van. Ze zijn luchthartiger, geestiger, speelser, en in lichter toon gesteld. Hij houdt van het levensgenot. ‘Carpe diem’ is zijn leuze, want het leven is kort. Het levensgenot wordt echter - ook bij hem - vergald door de angst voor de dood, en door de vergankelijkheid van het tijdelijke. Dit komt vooral tot uiting in het bekende gedicht ‘Die Wyn’.

 
O sluk die vog wat in die bekers blink!
 
Kyk, in elk kruik of kelk diep weggesink,
 
glim daar soos goud of vonk soos vuur, die ster
 
wat ons tot vrolikheid en vreugde wink!
 
 
 
Die leidster flonk'rend wat die slingerpad beskyn
 
deur nagte donker van verdriet, mismoed en pyn
 
tot waar die daeraad van Geluk glans bo die kim,
 
pluimspelend daar soos 'n hoogstralende fontein.
 
Die wyn's 'n vreug verkwikkend, dis die suiwer bron
 
en springaar van die lig-deurstroomde Droom.... O dis die son
 
wat heel ons winterland 'n lushof maak, en wat
 
bewe en blits op die spitspiek van Helikon!
 
 
 
Onthou die fees is kort, mu broeders, en gedink
 
jul aan die kelner wat sal kom..... O hy sal skink
 
wrang, suur, onsmaaklik, daardie allerlaatste drank
 
die grys brakwaters van die Dood - en jul zal drink.

Wij eindigen onze zwerftocht bij Elisabeth Eybers, net wie thans ook de vrouw haar intrede deed in de Zuidafrikaanse letteren. Deze dichteres heeft, naar het woord van een Vlaams criticus, Dr Rob Anthonissen, de verzuchtingen van ‘het’ vrouwenhart en het leven van de ‘vrouw’ beleefd en er gestalte aan gegeven. Zij heeft - zegt hij - de Afrikaanse kunst met vele parels verrijkt. Want de vrouwelijke psyche aanvaardt begrijpend de levensrealiteit en dringt naar liefde-in-gemeenschap.

 

Dit artikel wil niet de minste aanspraak maken op volledigheid. Er blijven nog heel wat verdienstelijke schrijvers en dichters, waarover wij niet hebben gesproken. De geciteerde auteurs werden enkel getypeerd met een paar woorden, op gevaar af hun persoonlijkheid te verminderen of in een verkeerd daglicht te plaatsen. De aangehaalde gedichten zijn misschien zelfs niet altijd representatief voor de totaliteit van hun werk.

Met dit artikel bedoelden wij enkel de aandacht te vestigen op de evolutie van de typisch Nederlandse literatuur in de Unie van Zuid-Afrika, en meteen ook van onze kant hulde brengen aan Jan van Riebeeck en de eerste Nederlandse kolonisten die van de ‘Kaap der Stormen’ de ‘Kaap De Goede Hoop’ hebben gemaakt, en die lang vóór ons, Vlamingen, op Afrikaanse bodem een nieuwe tak hebben geplant van onze eeuwenoude Nederlandse stam.

G.A.M. VERTOMMEN

(overgenomen uit ‘Band’).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over C.M. van den Heever

  • over Jan F.E. Celliers

  • over F.W. Reitz

  • over C. Louis Leipoldt

  • over N.P. van Wyk Louw

  • over W.E.G. Louw

  • over Elisabeth Eybers

  • over Uys Krige


landen

  • over Zuid-Afrika