Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 62 (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 62
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 62Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 62

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 62

(1958)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

Het verbondswerk in Nederlands-Indië

Al was dan het Algemeen Nederlands Verbond na 1942 in sNederlands-Indië noodgedwongen niet langer werkzaam, toch heeft dr Groep van het Verbond daar te lande herhaaldelijk een zo belangrijke rol gespeeld, dat het bepaald onjuist zou zijn nu, bij de herdenking van het 60-jarig bestaan van het Verbond, niet daarbij stil te staan. Misschien is de juist nu aan de gang zijnde snelle afwikkeling van de Nederlandse belangen en daarmede van al wat Nederlands is in Indonesië nog wel een reden om op dit ogenblik nog wat extra aandacht te schenken aan wat ons Verbond er vroeger deed.

 

De Nederlanders in Indië hebben steeds moeten werken in een maatschappij, waarin aan het Nederlands een wel belangrijke maar zeker niet alles beheersende plaats was toegekend. Dagelijks had men thuis en meestal ook in zijn werk gebruik te maken van een of meer inheemse talen en kwam men in aanraking met opvattingen op allerlei gebied, die wel sterk van de Nederlandse afweken. Dit gold in veel sterkere mate dan b.v. in een land als Suriname, waar ik gedurende de oorlogsjaren mocht werken en waar in het gewone leven het Nederlands heel wat meer ingang had gevonden. Wel gold ook daar evenals in Nederlands-Indië dat men veel meer dan in Nederland ook dagelijkse aanraking had met mensen van andere westerse afstamming, welke aanraking op een niet onbelangrijk aantal Nederlanders toch ook een merkbare invloed uitoefende.

Onder deze omstandigheden is het begrijpelijk, dat er al vroeg bij enkelen ook in Indië de behoefte ontstond zich in te spannen om voor de handhaving van een zuivere Nederlandse taal en beschaving tot samenwerking te komen. Een uiting daarvan was het in 1896 in ‘Vragen van de Dag’ verschenen artikel van de heer A.J. Beauchez te Surabaja, die daarin - onbekend met wat in de voorafgaande jaren door Hippoliet Meert in Vlaanderen was gezegd en geschreven - pleitte voor de oprichting van een bond van alle over de aarde verspreide Nederlanders tot handhaving van de Nederlandse taal, opdat geen Nederlands gezin, zich buiten Nederland vestigende, voor onze stam verloren zou gaan.

 

Nadat in 1897/1898 het Verbond in Nederland tot stand kwam, werd ook in Indië al vrij spoedig tot oprichting van een Groep van het Verbond overgegaan. De zo juist genoemde heer Beauchez werd de eerste secretaris en de overige bestuursleden werden gevonden onder mensen, die een vooraanstaande plaats in de samenleving bekleedden. Zo werd de vice- voorzitter van de Raad van Indië, Mr. Th. de Meester, voorzitter, en vond men er voorts namen bij als Abendanon, Carpentier Alting, Dinger, la Chapelle, enz.

Het zoeken van bestuursleden ook uit die kring werd tot het eind in 1942 gehandhaafd: toen was voorzitter het lid van de Raad van Indië G.F. de Bruyn Kops en vermeldde de lijst van bestuursleden o.m. de namen van Mr. Dr. van Buttingha Wichers, Prof. Hoesein Djajadiningrat, Prof. Pijper, Mr. van Dunné, enz.



illustratie
Mr. C.C.W. Uffelie


De Groep heeft bijna steeds over vrij ruime middelen kunnen beschikken en zo was - naast het oprichten van Nederlandse Leergangen in verschillende plaatsen - het geven van bijdragen aan allerlei instellingen, die op een of andere wijze meewerkten aan de verspreiding van het Nederlands, een belangrijke taak van het Verbond in Indië. De laatste daad van de in afwikkeling zijnde Groep, waartoe ik toevallig tijdens een kort bezoek aan Indonesië in oktober 1955 nog mocht medewerken, was toekenning van een belangrijke bijdrage aan het Koninklijk Batasviaas Genootschap voor zijn boekerij. Het was toen namelijk juist gelukt alsnog de beschikking te krijgen over het vooroorlogse geldbezit van de Groep!

[pagina 46]
[p. 46]

In 1925/26 bereikte de Groep Nederlands-Indië met ruim 1600 leden wel de grootste omvang. Het feest van de 300-jarige herdenking van de sterfdag van Jan Pietersz. Coen - waaraan van andere zijden nauwelijks aandacht werd geschonken - was in 1929 hèt feest van de Groep. Ook bij de Willem de Zwijger-herdenking in 1933 was deze nog zeer werkzaam, al was er toen al een achteruitgang te bespeuren.

Bestonden destijds plaatselijke afdelingen in Batavia, Buitenzorg, Djocjakarta, Magelang, Malang, Padang, Palembang en Soerabaja, geleidelijk verdwenen deze, op die te Medan na, terwijl de overige leden sedert dien rechtstreeks door het groepsbestuur te Batavia werden geadministreerd. In geheel Nederlands-Indië waren in 1938 niet meer dan een 250-tal leden overgebleven.

 

Niet alleen de economische crisis was daarvan de oorzaak. Het Verbond vond de laatste jaren slechts heel weinig gelegenheid naar buiten op te treden. Wel werden enkele cursussen voor werklozen met lectuur gesteund en aan verschillende autoriteiten adviezen over taalbelangen verstrekt, doch een daadwerkelijk naar voren brengen van de Nederlandse gedachte vond niet plaats, voornamelijk omdat het zeer moeilijk bleek zulks op een geheel buiten de politiek blijvende en toch voldoende belangstelling wekkende wijze te doen, terwijl veel kans bestond te worden misverstaan. Zodoende werd het verlenen van bemiddeling voor de doorzending van het verbondsorgaan Neerlandia practisch het enige wat de Indische leden van hun groepsbestuur merkten en dat onder die omstandigheden geen nieuwe leden meer werden verworven, is dan ook niet te verwonderen.

Toch zat het groepsbestuur niet geheel stil, al heeft men dit ook in Nederland wel eens gedacht. Herhaaldelijk werden plannen overwogen om het verbondswerk weer meer inhoud te geven en begin 1939 werd voornamelijk in Batavia en Bandoeng een actie gevoerd, waardoor een aantal nieuwe leden toetrad.

 

Toen de bezetting van Nederland door de vijand de band tussen de verschillende Groepen en afdelingen verbrak en ook het blad Neerlandia de leden buiten Nederland niet meer bereikte, had de Groep Nederlands- Indië weer ruim 300 leden. Reeds kort na 10 mei 1940 werden verschillende besprekingen gevoerd over de wenselijkheid om het Algemeen Nederlands Verbond actief naar buiten te doen optreden, waarbij een zekere aarzeling werd veroorzaakt door de overweging dat mogelijk in dat tijdsgewricht, toen vooral de samenwerking van de verschillende bevolkingsgroepen zo zeer noodzakelijk was, het te sterk op de voorgrond stellen van uitsluitend Nederlandse stambelangen storend zou kunnen werken. Anderzijds leek het echter zeer wel mogelijk om juist toen voor deze Nederlandse belangen aandacht te vragen, nu de vrij gebleven Nederlandse gemeenschappen geroepen waren de lichten van onze beschaving althans buiten het door de vijand bezette gebied helder brandende te houden. De laatste overweging heeft de doorslag gegeven om te komen tot de uitgave van een blad ‘Nieuw-Neerlandia’, dat in maart 1941 voor de eerste maal verscheen in fors formaat, keurige uitvoering en aantrekkelijke inhoud. Ook van buiten Nederlands-Indië waren intussen verschillende vragen gekomen om de Groep Nederlands-Indië zoveel mogelijk de taak van het hoofdbestuur te doen waarnemen. Het Groepsbestuur was vol goede moed daarin tot redelijke hoogte te kunnen slagen. In het artikeltje over de taak van het Algemeen Nederlands Verbond, dat ik als secretaris in het eerste nummer van ‘Nieuw-Neerlandia’ schreef, vertelde ik over de toekomstplannen, na de reeds ontvangen verzoeken te hebben vermeld:

‘Ook met onze landgenoten, die thans de gastvrijheid van onze Britse bondgenoot genieten, hopen wij ondanks de moeilijke verbindingen in contact te kunnen komen en zeer zou het ons verheugen, wanneer wij van tijd tot tijd ook eens een bijdrage uit Engeland in ons blad zouden kunnen plaatsen. Wij zullen een aantal exemplaren van dit eerste nummer ter verspreiding naar Londen sturen.

Wat de inhoud van ons blad aangaat zullen wij dus eerst geleidelijk kunnen bereiken, dat de inhoud de verscheidenheid zal tonen, welke voor ons verbondsorgaan wenselijk is. Wij doen ook moeite om in een volgend nummer een rubriek ‘taalwacht’ te kunnen opnemen. Artikelen over onze roemruchte geschiedenis, waarin vooral ook de oude banden tussen Nederland en Indië enerzijds en Zuid-Afrika en Amerika anderzijds naar voren kunnen komen, zouden ons zeer welkom zijn. Beschrijvingen van het hedendaagse Indië zullen er toe kunnen bijdragen het begrip van de grote hier gelegen belangen bij de Nederlanders elders te verlevendigen. Op den duur zal het willicht mogelijk zijn dit blad - geprojecteerd tegen de achtergrond van een in aansluiting bij onze nieuwe Indische faculteit der letteren te stichten Nederlands cultuurhistorisch instituut - een veel verdere strekking te geven dan die van eenvoudig verenigings-orgaan. Of voor deze min of meer gedurfd klinkende toekomstplannen bestaansmogelijkheid zal zijn, zal afhangen in de eerste plaats van de mate, waarin medewerkers kunnen worden gevon-

[pagina 47]
[p. 47]

den, die hun pen in dienst van onze zaak willen stellen en verder van de belangstelling, welke ons verbond thans hier te lande zal ontmoeten.

Zo spoedig mogelijk zal overal waar zulks mogelijk is tot (weder-)oprichting van plaatselijke afdelingen moeten worden gekomen. Voorbereidende stappen werden reeds in Bandoeng en in Soerabaja gedaan’.

Daarna verscheen nog driemaal in 1941 een nummer van Nieuw-Neerlandia, steeds goed van inhoud en afwerking. Toen kwam de Japanse inval en in feite het eind van de werkzaamheden van de Groep, die bijna 40 jaar op eigen wijze verdienstelijk werk had verricht.

Wij mogen met dankbaarheid op dit verleden terugzien, ook al kan alleen de geschiedenis straks uitmaken, of iets hiervan toch nog blijvende waarde heeft gehad.

 

Mr. C.C.W. Uffelie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken