Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 64 (1960)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 64
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 64Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 64

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 64

(1960)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

[Nummer 9]

Het Orangisme
Wat het was.

In het bewustzijn van de gemiddelde Nederlander en Belg leeft de Belgische revolutie van het jaar 1830 als de zaak van het als-één-man oprijzende Belgische volk: de scheuring van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zou twee monolieten onverzoenlijk oog in oog geplaatst hebben. De historische werkelijkheid wijkt echter aanzienlijk af van deze voorstelling van zaken. Over het revolutionaire gehalte en de bereidheid tot opstand, die de bevolking der Zuidelijke Nederlanden in 1830 opbracht, werd door de historici reeds hartstochtelijk gediscuteerd. Hoe uiteenlopend hun visie vaak ook is, over één ding is men het eens: de bijval, in 1930 in het Zuiden voor de revolutie betoond, was niet de zaak van alle Belgen. Inderdaad, onmiddellijk na de gebeurtenissen van september 1830, deed een contra-subversieve stroming in de opinie van het Zuiden zich op sterke wijze gelden. Deze beweging, waarvan de zwaartepunten lagen te Gent, Antwerpen en Luik, droeg de naam van ‘Orangisme’. Ze kan worden samengevat in de volgende vereenvoudigde omschrijving: de beweging die zich in de zuidelijke provinciën ontwikkelde ten gunste van het herstel van het Huis van Oranje en van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.

 

De grondige geschiedenis van het Orangisme moet nog geschreven worden; het kan dan ook niet onze bedoeling zijn in dit artikel aan deze geschiedenis uitvoerig gestalte te geven. Het is evenwel goed dat, ten gerieve van hen die niet alleen ijveren voor het samenleven van onze landen, maar ook graag de historische achtergronden peilen, het begrip Orangisme verduidelijkt wordt aan de hand van de reeds verworven historische kennis.

 

Het zij met klem onderstreept, dat het Orangisme niet een synoniem is van de Vlaamse Beweging. Beide bewegingen zijn elkaar nagenoeg grondig vreemd gebleven. Wel is waar, dat niet weinigen van de eerste flaminganten intiem Oranje trouw gebleven waren (Jan Frans Willems, Dr. Snellaert e.a.), maar de bedoelingen, de belangen en het sociaal milieu van beide verschijnselen waren elkaar wezensvreemd. Een eerste opvallende en fundamentele trek van het Orangisme is dus zijn ‘Belgisch’ karakter. De Luikse industriëlen Cockerill en Orban, het toppersoneel van de ‘Société Générale pour favoriser l'industrie nationale’, vele leden van de hoge Belgische adel, verspreide gemeentebesturen in de Waalse provinciën en andere niet-Vlaamse individuen en groepen, bleven min of meer lange tijd de zaak van Oranje trouw. Deze vaststelling brengt ons bij de wezenlijke betekenis van het Orangisme: de economische en wereldbeschouwelijke binding met het Noorden.

 

Het is de lezer voldoende bekend, dat het Verenigd Koninkrijk, met en ondanks zijn innerlijke politieke zwarigheden, ‘in economicis’ een groot succes is geweest, vooral voor de zuidelijke provinciën. Deze laatste danken vooral aan het voortreffelijk economisch beleid van koning Willem I de buitengewone opbloei van hun industriële uitrusting en expansie. De Belgische revolutie kwam de beneficianten van deze nog jonge, onder koninklijke inspiratie doorgevoerde, ontwikkeling in hun opgang storen. Meteen was het Orangisme geboren. Het zou echter al te simplistisch zijn in het Orangisme alleen ‘maar’ een reflex van bedreigde stoffelijke belangen te zien. Het motief van wel begrepen belangen zat ongetwijfeld sterk voor, vooral bij de ‘captains of industry’. Immers, het gebeurde dat de verwerking van katoen in de Gentse fabrieken, in 1829 meer dan 7.500.000 kg bedragende, in 1831 op 2.000.000 kg terug viel. De produktie in deze nijverheidstak zakte van 350.000 geweven stukken in 1829 op 130.000 in 1831. Maar in 1830 hadden bij deze industriëlen en ook bij andere personen, met verantwoordelijkheden bekleed, de loyaliteit, de dankbaarheid, de bewondering jegens ‘ce bon Roi libéral et ami des Lumières’ de tijd gevonden zich te ontwikkelen. En dit gevoed door een belangrijke historische achtergrond. Met de industriële ontplooiing, in de Franse tijd ingezet en door koning Willem I zozeer bevorderd, kwam een nieuwe klasse van industriële ondernemers aan bod, die zich niet zonder huiver de sociaal-politieke verhoudingen van het toen nog niet zo lang verstreken Oud Regiem herinnerden.

 

Koning Willem had hen onder de arm genomen en hen door de inrichting van zijn lekenstaat verzekerd tegen een terugkeer van de door de burgerij gevreesde hegemonie van adel en geestelijkheid. Ook, en vooral in de zuidelijke Nederlanden, identificeerde de industriële en handeldrijvende burgerij zich politiek en ideologisch met de liberale opvattingen van de Koning.

 

Ook deze binding was zeer belangrijk. Het Belgische staatsbestel met zijn moderne sensationele ‘Vrijheden’ kon deze mensen weinig bekoren. Want het scheen hun, dat met deze haast onbeperkte vrijheid de gevreesde clericale tegenstander nu ongehinderd opereren kon en een terugkeer van het Oud Regiem of een theocratie kon voorbereiden, nu toch ook ‘Vader’ Willem, de vrijzinnig geaarde en de hoeder tegen clericale excessen, niet meer aanwezig was. Dit alles leidde er toe diepgang te verschaffen aan de aanhankelijkheid en de trouw, door een aanzienlijk deel van de burgerij Oranje en het Verenigd Koninkrijk geboden.

 

Het is de lezer reeds duidelijk, dat in zijn structuur het Orangisme geenszins met de Vlaamse Beweging identiek is geweest. Het gebeurt wel, dat oppervlakkige beschouwers van de Vlaamse emancipatiestrijd zich aan deze identificatie bezondigen. Er is meer. De Orangistische getrouwen waren in meerderheid industriëlen, handelaars, beoefenaars van vrije beroepen, die hun intellectuele vorming nagenoeg uitsluitend in het Frans genoten hadden en die in hun culturele beleving vooral op het Franse model afgestemd waren. De historische ontwikkeling heeft gewild, niet zonder ironie, dat, b.v. te Gent, de

[pagina 102]
[p. 102]

zonen en kleinzonen van deze Orangistische burgers, de promotors werden van ‘Gand français’ en de verwoede tegenstanders van de vernederlandsing van de Gentse universiteit.

 

Charles d'Ydewalle, schrijver van ‘Enfances en Flandres’ (Brussel, 1934), tekende de taal- en cultuurbelangstelling van de Gentse burgerij aldus: ‘Tout ce monde parle français et s'en contente. La langue n'est plus pour lui la savonnette à vilains. C'est la langue fraternelle et les organistes n'en employaient pas d'autre. Il y a quatre-vingts ans on aurait pu former un groupe des amitiés hollandaises, mais les noms eussent été ceux de tous les chefs de file des amitiés françaises d'aujourd'hui. Le Gantois actuel est fransquillon d'abord. Son père était libéral d'abord; son grand-père était orangiste d'abord, et les trois ensemble font un doctrinaire.’

 

Het Orangisme heeft zich niet slechts beperkt tot een groepsgevoel, een opiniefenomeen; het is ook, tot op zekere hoogte, een organisatie geweest. Zijn bewogen geschiedenis vervloeit in de begin-geschiedenis van het onafhankelijke België: in de mate waarin dit laatste zich consolideerde, moest iedere Orangistische organisatievorm uiteindelijk zin en bestaansreden verliezen. En toch heeft, in zekere zin, het Orangisme een late en postume triomf beleefd: Benelux. Dit economisch correctief van de scheiding van 1830 wortelt in hetgeen de Orangisten het liefst was: het economisch samenleven van Noord en Zuid. Gewis, de motieven en de mogelijkheden ‘in economicis’ liggen in 1960 niet meer zoals in 1830, maar het naakte besef van zakelijke noodzaak en baat bij eenheid met het Noorden, was eertijds voor de Orangistische zakenlieden te Gent, Antwerpen en Luik vanzelfsprekend.

 

In deze zin kan het mogelijk worden op de Orangisten de kwalificatie van Groot-Nederlanders toe te passen. Ze hebben nooit uitgeblonken door flamingantische ijver; integendeel. Is dit een reden om de kwalificatie Groot-Nederlanders te betwisten? Het lijkt ons althans, dat ze er niet minder recht op hebben dan de particularistisch ingestelde flaminganten, die in de Vlaamse Beweging een welkom werktuig begroetten: ‘adversus septentrionalem haeresos et rationalismi daemonem’.

 

Gedurende de eerste decennia van de Vlaamse Beweging streden in haar rangen niet weinig intellectuelen die heimwee naar het Verenigd Koninkrijk bewaarden. Hun Orangisme van culturele en politieke inspiratie verschilde, naar motieven en structuur, aanzienlijk van het Orangisme der industriëlen en kooplieden en hun vertegenwoordigers in de besturen, de ‘regenten’, zoals het Orangistische stadsbestuur te Gent. Willem Rogghé, de Gentse liberale flamingant en publicist, liet ons daarover zijn belangrijk getuigenis na: ‘Maar wat ons verbaasde, wat wij nooit zouden verwacht hebben, was de vijandigheid, die wij in Vlaanderen, ja in Gent zelve, ontmoetten bij mannen, die, zoo dachten wij, door hun verleden en door hunne richting als van nature tot de onzen zouden behooren.

 

Wij bedoelen de oud-Orangisten. Steun noch sympathie vond onze beweging bij een Metdepenningen, bij een Jacquemyns, bij een De Coster-Wittocx, bij een Steven, bij een Voortman, bij veel andere voorname Orangisten.’

Hypollite Metdepenningen en het Gentse Orangisme.

De stad Gent was de Orangistische burcht bij uitstek. De jonge industriële en handeldrijvende burgerij verzette er zich met kracht tegen het optreden van de Brusselse revolutionairen. De verrassende vitaliteit van het Gentse Orangisme werd door verscheidene factoren bepaald. Het verlies van de Nederlandse en van de Oost-Indische afzetmarkt dreef de Gentse ondernemers in een relatieve verarming en meteen in een stemming van radeloosheid en woede over hetgeen te Brussel werd ondernomen zonder dat met hun wensen en belangen rekening was gehouden. Een andere, duidelijk blijkende verklaring van de vitaliteit van het Gentse Orangisme, is het uitzonderlijk gehalte van zijn leiders. Dat de rol van deze leidende persoonlijkheden niet mag worden onderschat, wordt duidelijk bewezen door de vervalperiode van het Orangisme. Toen de Orangistische getrouwen alle hoop opgaven en zich bij de Belgische feitelijkheid neerlegden, is het slechts te Gent, dat steeds weer dezelfde mentors met haast blinde geestdrift en geloof, het uitdovende vuur aanwakkerden.

De centrale figuur van deze Orangistische leiding te Gent was Hypollite Metdepenningen. Het werk en het leven van deze merkwaardige man is een drieluik geweest: Jurist, Vrijzinnige, Orangist. Op deze drie gebieden heeft hij met grote overgave en schitterende talenten geijverd. Zijn standbeeld, voor de gevel van het Gentse Paleis van Justitie, gedenkt door plaats en opschrift, de jurist en de vrijzinnige strijder. De ijveraar voor de eenheid van Noord en Zuid is onvermeld gebleven.

Hypollite Désiré Metdepenningen werd geboren te Gent op 21 maart 1799. In het sociale milieu waarin hij geboren werd en opgroeide, lag de kiem van het politiek optreden van de volwassene. Zijn vader, Josephus Metdepenningen, bezat sedert 1808 te Gent een katoenspinnerij en de zoon werd meteen ook het kind van de jonge en dynamische Gentse burgerij die, met de industriële revolutie opgekomen, in koning Willem I de belangstellende promotor van haar belangen vond. Aan de toen nog jonge universiteit van zijn geboortestad, in 1817 door koning Willem I gesticht, deed hij schitterende studies en promoveerde op 18 juni 1818 tot doctor iuris. Na de revolutie van 1830 ontpopte hij zich tot de slagvaardige woordvoerder van de Gentse burgerij in haar verzet tegen de nieuwe stand van zaken.

Het verloop van de revolutie en de onzekerheden van haar internationale afloop waren voor hen, die het Verenigd Koninkrijk trouw bleven, gedurende jaren bron van hoop en wanhoop, begoocheling en ontgoocheling. Manu militari gescheiden van het Noorden, omringd door een dreigend en revolutionerend proletariaat, ging de Orangistische burgerij tot een passief verzet over, naar buiten minachtende onverschilligheid betonend voor ‘les faiseurs’, van 1830. Metdepenningen werd de hefboom die deze gevoelens van verontwaardiging en woede in een organisatie en in actie omzette. Reeds onmiddellijk na de revolutie blijkt zijn opzet duidelijk, contrarevolutie. Rusteloos zien we hem ijveren: te Gent het Orangistische vuur aanwakkerend bij vrienden en verwanten, op politieke banketten en in vergaderingen, onverpoosd reizend naar Brussel, Antwerpen en elders ter oprichting van Orangistische actiecomités, clandestien de grens overschrijdend om in Den Haag te confereren en plannen te smeden, in het Zuiden opgespoord door de veiligheidsdiensten, nu eens ondergedoken, dan weer in het openbaar optredend, vluchtend naar Rijsel, vanwaar hij de actie voor het herstel van het Verenigd Koninkrijk bleef leiding geven. Bij dit alles bleef Gent zijn hoofdkwartier. Hij had er zijn advocatenpraktijk, schreef er artikels voor zijn lijfblad, de Orangistische ‘Messager de Gand et des Pays-Bas’ en zetelde in de Orangistische gemeenteraad.

De geschiedenis van het roerige Gent is in de loop der tijden gekenmerkt geweest door hevige interne sociale en politieke spanningen en partijschappen. De jaren na 1830 maken daarop geen uitzondering. De bevolking was er verdeeld in twee kampen. Eenerzijds de partij van de ‘Patriotten’, waarin de katholieke minderheid van de burgerij en de arbeiders gezamenlijk een Belgisch revolutionair front vormden. Aan de andere kant van de barricade bewoog zich het blok van de Orangistische burgerij, van liberale huize en anticlericaal. Steunend op het plaatselijke garnizoen en de zeer rumoerige arbeiders, slaagden de patriotten er in het terrein, de ‘straat’ te beheersen. Anderzijds echter, werd de stad administratief en politiek beheerst door het Orangistische kamp: de arbeiders politiek en electoraal niet mondig zijnde, kon de plaatselijke burgerij zijn stempel, d.i. een oranje stempel, afdrukken op de samenstelling van het gemeentebestuur. Hier was het de beurt van ‘Brussel’ om radeloos te zijn: nietig verklaren van de verkiezingen, ontbinden van

[pagina 103]
[p. 103]

de gemeenteraad, brachten geen zoden aan de dijk. De Gentse burgerij bleef onverstoorbaar aan een integraal Orangistisch gezind gemeentebestuur de voorkeur geven. Vele jarenlang werd aldus de politieke atmosfeer te Gent op hoogspanning gehouden. In deze verwarde en gespannen toestand werd Metdepenningen door de strijd heftig bewogen, waarbij het hem aan spectaculaire belevenissen niet ontbrak: heftige debatten met patriottische woordvoerders in koffiehuizen en salons, doodsbedreigingen, aanhouding, plundering van de lokalen van zijn ‘Messager’, gestoorde schouwburgvoorstellingen, pistoolduels met officieren van het garnizoen en patriottische journalisten.

Metdepenningen was het tenslotte, die in deze verwarring een juiste kijk verkreeg op de krachtverhoudingen. Het werd duidelijk dat, sedert de revolutiedagen van 1830, de grote massa van de arbeiders, gestuwd door politico-sociale verzuchtingen, het grootste gewicht vertegenwoordigde in de weegschaal te Gent. Met de hulp van de arbeidersmassa was de patriottische minderheid erin geslaagd de Orangistische burgerlijke meerderheid te knevelen. Dit inziende stuurde Metdepenningen aan op een ‘renversement des alliances’. Tussen de radicale volksleiders, verbitterd door het burgerlijke verloop van de Belgische opstand, die ze oorspronkelijk in democratische zin opgevat hadden, enerzijds, en de Orangisten, anderzijds, ontstond een toenadering. Deze coalitie kon gevaarlijk worden voor Brussel. In de hoofdstad was men steeds beducht geweest voor de Gentse arbeiders. Het proletariaat van de grootste industriestad in België was mede opgetreden als vuist van de revolutie en moest tot elke prijs voor de revolutie behouden blijven.

Een ogenblik scheen het, dat Metdepenningen in zijn opzet slagen zou: in oktober 1839 brak te Gent een hevig arbeidersoproer uit ten gevolge van een loonsverlaging. En inderdaad, dit keer bleken de kaarten van het spel anders verdeeld. Orangistische en radicale agitatoren werkten samen om de arbeiders tot een anti-Belgische, of althans anti-gouvernementele revolutie te bewegen. De arbeiders, massaal in de Gentse straten geconcentreerd, riepen hun eis: de terugkeer van koning Willem. De vrijheidsboom op de vrijdagmarkt, in de revolutiedagen door de arbeiders geplant, werd nu door dezelfde arbeiders verwoest. Paniek greep het patriottische kamp aan en de Orangisten achtten de tijd voor een contrarevolutie rijp. In deze revolutionaire stemming en sfeer wachtte iedereen op de komst van de man die op het explosieve knopje drukken zou: Metdepenningen. Op dit ogenblik vertoefde Metdepenningen nog te Brussel, waar hij de organisatie van de ganse opstandige beweging die vanuit zijn eigen Gent moest vertrekken, hielp op stapel zetten. Daarop ijlings naar Gent gesneld, kon hij er de Orangistische getrouwen mededelen dat het uur x nakende was.

De vraag is of toen reeds Metdepenningen besefte, dat de ganse beweging tot mislukken gedoemd was. Inderdaad, het was een politiek-organisatorisch meesterstuk geweest de krachtverhoudingen te Gent om te wentelen in het voordeel van de Orangistische zaak. Maar Gent was België niet. De te Gent voorhanden drijfkrachten en de inmiddels gewijzigde verhoudingen aldaar, speelden echter niet of onvoldoende in de overige Belgische centra. Metdepenningen was met deze wetenschap niet onbekend. Een doorslaggevende compensatie zoekend, meende hij deze te vinden in de vorm van militaire bijstand: een paar Belgische generaals schenen geneigd de Orangistische putsch steun te verlenen. Op het beslissend ogenblik bleef deze militaire tussenkomst in gebreke en het opstandige onweder trok te Gent definitief af.

Na deze woelige oktoberdagen was meteen de potentiële revolutiekracht van het Orangisme uitgeput. Overigens, ook de algemene politieke constellatie had alle hoop op herstel weggenomen: in ditzelfde jaar 1839 werd door de ondertekening van het verdrag der XXIV Artikelen, de feitelijke scheiding van 1830 juridisch bekrachtigd. Velen gingen nu berusten in de Belgische feitelijkheid, maar bewaarden in hart, herinnering en gesprekken een ware cultus van koning Willem I. Dit alles ten spijt bleef er te Gent een ‘dernier carré’ bedrijvig rond de spilfiguur van Metdepenningen. Dit streven was uitzichtloos geworden.

Het Gentse Orangisme vergleed uiteindelijk in de uitbouw van een van zijn belangrijkste bestanddelen: het politiek en economisch liberalisme, dat in het verdere verloop van de geschiedenis van het 19e eeuwse Gent, in al de aspecten van het stadsleven op belangrijke wijze zou blijven leiding geven. Dit verglijden van het Orangisme in het politieke liberalisme werd op treffende wijze gedragen door de persoonlijkheid van Metdepenningen zelf: tot zijn dood bleef hij de gezaghebbende liberale leider te Gent.

Het beeld, dat we hier ophingen van Metdepenningen, is fragmentair gebleven. De grote vrijzinnige strijder, de jurist en de redenaar, kwamen niet tot hun recht. Het was onze taak en bedoeling zijn betekenis als Orangist te schetsen. Hypollite Metdepenningen overleed te Gent op 6 oktober 1881. Hij was persoonlijk bevriend met prins Frederik en was drager van de orde van de Nederlandse Leeuw. Aan zijn twee zonen had hij de namen gegeven van Willem en Maurits.

 

Gent.

A. VERMEERSCH.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken