Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 70 (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 70
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 70Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 70

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 70

(1966)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 119]
[p. 119]


illustratie
Foto Max Koot


De Nederlandse Cultuur en Europa

Toespraak van Z.K.H. De prins der nederlanden bij het 4e lustrum van de Groot-Kempische Cultuurdagen te Hilvarenbeek op zaterdag 9 juli 1966

Mijnheer de voorzitter, dames en heren,

 

U hebt mij, mijnheer de voorzitter, voor een zware taak gesteld. U hebt mij verzocht een synthese te geven van wat twee hooggeleerde heren hier gezegd hebben over de betekenis van de Nederlandse cultuur in wijder verband, namelijk in Europees verband.

Ik zal mij er wel voor wachten hun boeiende voorlichting in discussie te brengen of hun stellingen te bestrijden. Trouwens, het woord synthese duidt meer op samenvatting dan op beschouwing, maar, zelfs daarin voel ik mij niet opgewassen tegen wat beide heren, na jaren van diepgaande en ik geloof ook enthousiaste studie, uit de door hen vergaarde wijsheid hebben gekozen om ons er hier deelgenoot van te maken.

 

Met uw goedvinden, mijnheer de voorzitter, zou ik mij ertoe willen beperken een paar punten uit hun betoog te onderstrepen en er een enkele gedachte aan vast te knopen.

 

Hoezeer de betogen ook in opzet uiteenlopen, centraal staat in beide, dat de cultuur der Lage Landen een historisch gegroeide zaak is, die haar bestaansrecht bewezen heeft, dit bestaansrecht nog iedere dag bewijst en juist daardoor een waardevol element in de Europese samenleving kan vormen.

 

Het verheugde mij, dat professor Lamberty een vroegere uitspraak van mij aanhaalde, namelijk waar ik zei dat het Europese cultuurleven zijn rijkdom te danken heeft aan zijn verscheidenheid, aan de eigen glans van ieder onderdeel van dat prachtige mozaïek. Nu behoef ik u tenminste niet meer te bewijzen hoezeer ik persoonlijk overtuigd ben van de juistheid van de kern van de twee toespraken die u hier gehoord hebt.

 

Maar waar ik wel nog eens op zou willen wijzen is, dat het niet voldoende is een boeiend aandeel te leveren om zichzelf als een goede partner in de Europese cultuur te beschouwen. Men moet daarvoor ook met een belangstellende geest en een warm hart openstaan, wijd openstaan, voor het cultuurleven van de anderen. Dit lijkt een vanzelfsprekendheid, maar in een tijd waar wij helaas de woorden chauvinisme en nationalisme weer al te vaak horen uitspreken, is het iets waar wij ons terdege bewust van moeten zijn. En als deze gevoelens in machtige landen een wat griezelige bijsmaak hebben, ook wij, kleinere landen, moeten er ons voor hoeden. Ik zou willen zeggen: juist wij, omdat wij de goede mentaliteit slechts kunnen onderwijzen door het goede voorbeeld te geven.

Zoals professor Lamberty zei, in het culturele leven kunnen de volken opener, met minder spanningen elkaar benaderen dan in de economie, of, vooral, de politiek. Maar ook in de cultuur gaat het niet vanzelf. Kunstenaars reizen van land tot land, maar dat is lang niet genoeg. Jongeren moeten contacten zoeken, er moeten uitwisselingen plaats vinden, bijeenkomsten, plezierreizen, en in steeds groteren getale. Onze tegenwoordige ‘fiamminghi’ hoeven niet alleen naar Padua te gaan, heel Europa moet voor hen openstaan en wij moeten openstaan voor heel Europa.

Ik zeg hier niets origineels, maar het is dan ook alleen maar een aanloopje. Een aanloopje om een andere waarschuwende vinger op te heffen, namelijk tegen het taalchauvinisme. Ook hier sta ik achter professor Lamberty's uitspraak, dat de taal mede het culturele klimaat en zelfs de cultuur ‘tout court’ van een land of gebied bepaalt. De taal schept een beschavingsverbondenheid en heeft daardoor een geheel eigen culturele waarde, die wij moeten beschermen en verdedigen. Maar het mag niet tot een verkeerde instelling leiden. Uit ervaring weten wij dat groepen uit bepaalde Europese landen in internationale bijeenkomsten vrijwel steeds geïsoleerd staan, omdat men in hun land aan de kennis van een tweede gangbare Europese taal geen of weinig waarde hecht. Het is zelfs ‘ergens’ - in een klein land hier ver vandaan, maar wel in Europa - het is daar gebeurd, dat een hoge functionaris een toespraak hield tot een nogal belangrijk internationaal gezelschap in zijn eigen taal, die niemand verstond behalve de paar landgenoten die aanwezig waren. Gevraagd waarom, zei hij: ‘Als ze hier komen, moeten ze maar onze taal leren.’ Ik weet het zo goed, want ik was er zelf bij.

Nu is het eigenlijk onnodig dat ik hier over dit excessieve

[pagina 120]
[p. 120]

taalchauvinisme spreek, want wij leren op school grotendeels een, twee of drie vreemde talen. Misschien kunnen wij ook hier weer het goede voorbeeld geven. Een voorbeeld, dat ik ook graag naar symboliek van deze openheid voor een andermans taal zou willen uitstrekken.

Wat zouden wij hartelijker en verstandiger met elkaar leven, als wij ons inspanden de taal van onze medemens te leren spreken, als wij ons inspanden hem te waarderen in zijn eigen geestelijke wereld.

U zult mij niet kwalijk nemen, dat mijn gedachten hierbij verder reiken dan Europa, maar dat ik dank aan de gebieden die wij de ontwikkelingslanden noemen.

De harten van deze mensen spreken een taal, die wij met openheid, maar ook met de bescheidenheid die ieder mens past, moeten benaderen. Persoonlijk geloof ik dat de ander daarna opener komt te staan voor wat wij aan geestelijke en culturele waarden meebrengen, dat wil zeggen een groter kapitaal dan wat men in de economie ‘kapitaal-goederen’ noemt.

Maar laat ik niet afdwalen, want er was in professor Lamberty's rede nog een element dat sterk trof, namelijk zijn boeiende en knappe omschrijving in vijf punten van het begrip cultuur.

Het eerste punt frappeerde mij in het bijzonder, omdat hij gewag maakt van een beschaafd volk tegenover de niet-beschaafde volken, de gecultiveerde mens tegenover de niet-gecultiveerde, de veredelden tegenover de wilden, de barbaren.

Toen ik twee weken geleden de Erasmusprijs uitreikte aan Sir Herbert Read, sprak ik ook over een van zijn meest vermaarde essays, getiteld ‘To Hell with Culture’, ogenschijnlijk in tegenspraak met professor Lamberty's betoog, maar in wezen niet. Herbert Read wil af van de zogenaamde cultuur voor de bevoorrechten, voor de kleine groepen; hij wil dat de cultuur deel zal uitmaken van heel onze vorming, daardoor van heel ons wezen, van heel het volk, van heel de mensheid. Daarvoor heeft hij een leven lang gestreden en strijdt hij voort. Dan hoeft niet meer over cultuur gesproken te worden, want ze is geïntegreerd in de maatschappij. Als de wilde, de barbaar, ook een beschaafd mens geworden is, dat wil zeggen als wij allemaal gewoon ‘mensen’ zijn

illustratie

geworden, dan kunnen wij rustig zeggen ‘To hell with culture’. Helaas betekent dat nog niet, dat dan ook iedereen innerlijk beschaafd zal zijn, want ook nu vinden wij dáárvan wel eens meer bij de zogenaamde wilde mens, dan bij de zogenaamde gecultiveerde mens.

In professor Poelhekkes betoog hoorde ik met genoegen dat Karel de Vijfde, of liever Karel van Gent, ook een zekere mate van vaderlandsliefde heeft gekend.

Met een ongepast chauvinisme zijn wij daar dan in de Lage Landen ten aanzien van deze grote Europeaan toch weer een beetje trots op, om dan terstond weer het gewestelijk chauvinisme te gaan veroordelen dat Poelhekke het ‘hollando-centrisme’ noemt.

Ik zou dit uit de gouden eeuw stammende gebruik maar laten voor wat het is. Ten slotte pretenderen de zuidelijke provinciën eigenschappen voor het ‘carnavalisme’ te bezitten en zo heeft een ieder zijn specialiteit: de een de leut - om het op zijn Brabants te zeggen - de ander de ernst des levens.

Gelukkig, dames en heren, integreren wij deze eigenschappen enigermate, zoals het deze goede landen betaamt. Het verheugde mij daarom eveneens te horen, dat reeds in de tijden waar professor Poelhekke van sprak, men zowel aan de Universiteit van Padua als in atlassen en andere boekwerken hardnekkiger over de Nederlanden als eenheid sprak, dan soms in deze gewesten zelf. L'histoire se repète. Als wij nog wel eens tobben met de Benelux-gedachte, dan vindt men op een afstand, met name in Amerika - en dat al sinds geruime tijd - de economische en politieke zaken van onze lage landen meer en meer onder een noemer geschikt, namelijk die van de Benelux.

Dit leidt mij tot de werkelijke synthese van beide redevoeringen, die uitermate kort kan zijn: willen wij dat deze landen in de verdere geschiedenis van Europa, cultureel, maar ook economisch en politiek, een rol van betekenis vervullen, dan zullen wij er ons bewust van moeten zijn, dat voor onze volken kwaliteit de voorrang zal moeten hebben op kwantiteit. Aan onze kwantiteit valt, verhoudingsgewijs, niet zo veel te veranderen. Aan onze kwaliteit kunnen wij nog veel doen. Laat ons inderdaad trachten groot te zijn in alles waarin kleine volken groot kunnen zijn.

En ik denk daarbij nog meer aan onze geestelijke, dan aan onze materiële produktie.

Europa staat voor grote problemen. Wij staan bijna op de drempel van een nieuwe eeuw, waarin bevolkingsexplosies ons zullen belagen.

Verstand, samenwerking, verdraagzaamheid, naastenliefde zullen steeds worden genoemd als noodzakelijke bouwstenen om aan komende moeilijkheden het hoofd te bieden.

Als rol in de toekomst van Europa en van de wereld wens ik deze twee zo hecht bevriende landen toe gezamenlijk vele gave, duurzame en schone bouwstenen aan te dragen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken