Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 71 (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 71
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 71Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 71

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 71

(1967)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[Nummer 4]

[Mededelingen van het Verband der Vlaamse Academici]
De Antwerpse gouw-afdeling van het V.V.A. beleefde haar 400ste ontmoeting

(vervolg)

Humoristisch klonk het volgende.

‘Andere reglementen houden zich bezig met de persoon van de goeverneur zelf. Zo zou ik volgens het koninklijk besluit van 28 augustus 1832 moeten gekleed gaan in “... een donkerblauw lakense rok, gevoerd met zijde van dezelfde kleur, voorzien van vergulde knopen met het rijkswapen, en de kraag, de boorden, opslagen en zakken met goud geborduurd...”. Verder zou ik moeten dragen “... een broek of pantalon alsmede een vest met slippen in witte kazimier, een steek met zwarte pluimen...” evenals “... een effen degen met verguld handvat...”. De plechtigheid van die tekst staat wel in schrille tegenstelling tot degene volgens welke ik ook belast ben met de distelrooiing en rupsenwering.

Voorwaar taken en bezigheden waarop de advocatuur en het professoraat niet onmiddellijk voorbereiden!’

 

Historisch-toelichtend waren andere wetenswaardigheden.

‘In België zijn de huidige provincies, door hun territoriale samenstelling, voortzettingen van de departementen, waarin het land werd verdeeld toen het bij Frankrijk werd ingelijfd. Door de wet van 9 Vendémiaire An IV (8 oktober 1795) werd de annexatie van de Oostenrijkse Nederlanden en van het Prinsbisdom Luik bij de Franse Staat bekrachtigd en werden negen departementen gevormd. Het toenmalig “Département des Deux-Nèthes”, dat drieëntwintig kantons omvatte, stemt overeen met het grondgebied van de huidige provincte Antwerpen.

Na 1815 werd de Franse indeling behouden en veranderde het “Département des Deux-Nèthes” in “Provincie Antwerpen”. Bij de opstelling van de Nederlandse Grondwet van 1815 werden in artikel 1 de Belgische provinciën bij de Noordnederlandse gevoegd. De Antwerpse stadssecretaris Prof. Dr. K.C. Peeters merkt daarbij op dat men de alfabetische volgorde voorstelde, doch dat Koning Willem I daar niet van weten wilde (1). “.... Hij - Koning Willem - hield het bij de oude rangorde, volgens de historische titels, zoals dat sedert Keizer Karel gebruikelijk was. Dus kwamen eerst de hertogdommen (Brabant, Limburg), dan het prinsbisdom (Luik), de graafschappen (de beide Vlaanderens, Henegouwen, Namen) en dan het markgraafschap (Antwerpen). De Koning zat verveeld met Mechelen, dat hij zoals ten tijde van Keizer Karel onder de zeventien provinciën wilde handhaven Hij dacht aan het oude graafschap Mechelen en noteerde: “Zoude Mechelen niet vóór Antwerpen gaan of gezamenlijk bijgehouden worden?” De Koning won het pleit wat de historische rangorde betrof, doch Mechelen bleef onder Antwerpen. Het heeft dus maar weinig gescheeld of Mechelen was, dank zij Koning Willem en het keizerlijk diploma van 1490, een afzonderlijke provincie geweest en ... nog wel vóór Antwerpen geplaatst in rangorde..”.’

 

Met betrekking tot de eigentijdse noden zei de goeverneur:

‘Het is een vaststelling dat de administratieve structuur van de provincies de evolutie niet heeft gevolgd. De grenzen van de provincies zijn sedert 1830 nagenoeg dezelfde gebleven. Wijzigingen deden zich slechts zelden voor en waren dan nog relatief onbelangrijk. Ook de onderverdeling van de 9 provincies in 44 bestuurlijke arrondissementen is dezelfde gebleven. Langs de andere kant hebben echter niet alleen de provincies nieuwe taken gekregen of toegewezen of op zich genomen, maar ook de gemeenten en de Staat zelf in zijn geheel hebben deel aan een evolutie die steeds meer de nadruk legt op de noodzaak van een tussenkomst van de bestuursorganen met het oog op het gemeenschappelijk belang.

Het is onloochenbaar dat wij daardoor ons in een moeilijke toestand gaan bevinden. In vijftig jaar heeft de techniek meer weg afgelegd dan in alle vorige eeuwen tezamen en bovendien intensifieert haar dynamisme zich nog. De evolutie-curven der moderne technieken lopen haast verticaal. Terecht is erop gewezen

[pagina II]
[p. II]

geworden dat de organisatie van een gemeenschap niet zo gemakkelijk evolueert.

Bovendien staan wij ontegensprekelijk tegenover een grotere regionale bewustwording. De sociaal-ekonomische emancipatie van ons volk tijdens de laatste decennia heeft geleid tot regionale mondigheid en tot de verantwoorde noodzakelijkheid dat streken en gewesten betrokken worden en aandeel hebben in de beslissingen en in het beleid van de overheid.

Het is ontegensprekelijk dat de huidige aan gang zijnde decentralisatie-beweging zich krachtiger dan ooit te voren manifesteert. Bovendien is er een aksentverschuiving. De nieuwe decentralisatie is meer gericht op de gewesten - in casu de provincies - dan op de gemeenten. Bovendien houdt zij ook minder verband met de spreiding van de bevolking over 's lands regionen, maar is zij integendeel geakseerd op de groeiende bevolkingsdichtheid met de daaruit ontstane opeenhoping van mensen, woningen en bedrijven in kleinere ruimten.

Ongetwijfeld is in de discussie omtrent de decentralisatie en dekoncentratie een belangrijke stap gezet worden door de driepartijen-kommissie voor de hervorming der instellingen die in januari 1964 tot stand kwam en haar laatste vergadering hield op 16 juni 1964.

Inzake administratieve decentralisatie stelde deze kommissie voor een ruime bevoegdheid toe te kennen aan de provincies en gemeenten inzake openbare werken, volksgezondheid, huisvesting, landbouw en urbanisme. Er werd ook een parallelle decentralisatie en dekoncentratie voorgestaan op het gebied van het sociaal beleid, inklusief de kwesties in verband met pensioenen, werkloosheidsvergoedingen en vreemde werkkrachten. Inzake eigen beslissingsrecht voorzag de kommissie een rationalisering van de voogdijregeling, een personeelsstatuut dat de overgang tussen gemeente, provincie, rijk en privé-sektor zou mogelijk maken, en een reële autonomie inzake begrotingen.

Wat betreft de ekonomische ontwikkeling hoort het, volgens de kommissie, aan de provincies en gemeenten, op het gewestelijk vlak, de vereiste initiatieven inzake ekonomische promotie en onthaalmaatregelen te nemen.

Wat meer in het bijzonder de provincie betreft kunnen de maatregelen, voorzien door de kommissie voor de hervorming der instellingen, als volgt worden samengevat:

-uitgebreide bevoegdheid voor de wegenwerken, andere dan die betreffende hoofdwegen en autowegen;
-infrastruktuurwerken in de ruimste betekenis, alsmede de schoolgebouwen welke de provincies nu reeds optrekken;
-oprichten van provinciale huisvestingskomitees;
-kontrole van de bestendige deputaties op de gemeentelijke plannen voor ruimtelijke ordening;
-decentralisatie en dekoncentratie, ook naar de provincies, op het gebied van het sociaal beleid;
-voogdij van de goeverneur of van de bestendige deputatie over de bevoegdheid van de gemeenten om personeelskaders te voorzien en benoemingen te doen (uitgezonderd voor de vier grote steden, waar die bevoegdheid door de Minister van Binnenlandse Zaken zou worden uitgeoefend);
-voogdij over de gemeentelijke begrotingen (weer uitgezonderd de vier grote steden);
-voogdij over de leningen en het patrimonium van de gemeenten;
-beslissingsbevoegdheid inzake het oprichten van gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen.’

 

Wat volgt heeft betrekking op de toe te passen modaliteiten van dienend administratief ingrijpen.

 

‘Toen onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog het Handvest van de Verenigde Naties werd opgesteld, is daarin met betrekking tot de hulpverlening aan de ontwikkelingsgebieden geschreven dat de Verenigde Naties zouden bevorderen:

a)hogere levensstandaarden, arbeid voor allen en voorwaarden voor ekonomische en sociale vooruitgang en ontwikkeling;
b)oplossingen van internationale, ekonomische, sociale, hygiënische en aanverwante vraagstukken en internationale kulturele en opvoedkundige samenwerking.

 

Algemeen is daaruit gekonkludeerd geworden dat het politieke, het administratieve, het sociale en kulturele, ondergeschikt zijn aan het ekonomische, en dat sociale en kulturele emancipatie slechts mogelijk is tengevolge van ekonomische expansie en meer harmonische spreiding der welvaartbronnen.

Het is mijn overtuiging dat die postulaten eveneens van kracht zijn binnen de ruimte van de geïndustrialiseerde staten. Het is een feit dat onze welvaart, in de breedste zin van het woord, afhankelijk is van onze ekonomische expansie. Even duidelijk is het dat een meer gelijkmatig aandeel van alle regionen in die welvaart slechts kan bekomen worden door een juiste spreiding der ekonomische aktiviteiten.

En alle inspanningen der laatste jaren ten spijt zijn wij daar nog steeds ver van af. Zo geven alle syntetische indexen van regionale welvaartsverschillen nog steeds een duidelijke achterstand aan het Vlaamse landgedeelte t.o.v. Wallonië en Brussel. Bovendien wijzen zij op sterke arrondissementele verschillen. Ekonomische vorsers van de Gentse Universiteit hebben berekend dat in 1959 de provincie Antwerpen voor 16,6 pct. tussenkwam in de vorming van het Bruto Nationaal Produkt. De provincie had een gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking van 69.300 frank en was daarmee de enige Vlaamse provincie die boven het Rijksgemiddelde kwam. De arrondissementele uitsplitsing wijst echter op een sterke heterogeniteit. Waar in 1961 het B.N.P. per hoofd van de bevolking in het arrondissement Antwerpen 84.800, - fr. beliep (of 131,3 pct. van het Rijksgemiddelde), bereikten Turnhout en Mechelen slechts een hoogte van resp. 46.600, - fr. (72,1 pct.) en 44.800, - fr (69,3 pct.). Bovendien gaat het hier nog om gemiddelden wat de regionale verschillen uiteraard nog groter maakt.

Het staat buiten kijf dat hier veel werk te doen blijft en dat een ekonomische decentralisatie, of waar die onmogelijk is, een grotere medewerking van de ekonomisch bevoordeelde gebieden, de voorwaarden zijn voor de welvaartsbevordering der minder goed bedeelde gewesten van ons land en van onze provincies. Even evident is het dat de provinciaal ekonomische raden moeten betrokken worden bij de institutionele organisatie van het regionaal ekonomisch beleid. Het moet klaar en duidelijk zijn dat de centrale overheid bij de oprichting van de sedert jaren geplande en algemeen verbeide Maatschappijen voor Streekontwikkeling niet aan de regionale welvaartsorganen kan voorbijgaan.

In die materie is er met de jaren bij de ekonomische raden der Vlaamse provinciën ontevredenheid gegroeid. Het onbehagen wordt gevoed door het gebrek aan erkenning bij het centrale gezag; de

[pagina III]
[p. III]

verscheidene wetsontwerpen over de decentralisatie van het ekonomisch beleid gaan aan de provinciale raden voorbij, terwijl de nieuwe strukturen daarenboven het niet denkbeeldige gevaar van uitholling en overneming van taken opleveren.

Voor de Ekonomische Raad voor Vlaanderen, die daarbij eveneens de mening vertolkt van de bestendige deputaties der provincies Antwerpen, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen, dienen daarenboven, alleen reeds uit hoofde van hun representatieve vertegenwoordiging en van hun doeltreffende werking bij de ekonomische expansie, de provinciaal ekonomische raden erkend te worden als ontwikkelingsorganen in de respektievelijke provincies Uit dit alles moge blijken dat voor de provinciale organen dagen van brede activiteit en grote verantwoordelijkheid zijn weggelegd, en welke zware maar tevens verheven en heerlijke taak de goeverneur te wachten staat.’

 

De Heer Kinsbergen belichtte zijn algemene taak ook nog als volgt.

‘Het is met deze hypotheek op de rug dat de goeverneur van de ene plechtigheid naar de andere gaat, zonder verpozen, dag in dag uit. Het komt mij trouwens voor dat in een provincie en een stad als Antwerpen, met zovele ekonomische, sociale en kulturele verwevingen, een goeverneur het recht niet heeft zich aan die maatschappelijke vormen te onttrekken. En daarbij moet hij, alle verhoudingen inachtnemend, rechtvaardig te werk gaan. Het is hem niet te vergeven bepaalde sektoren van het verenigingsleven en van de samenleving te veronachtzamen.

Alles bij elkaar moet dat publieke leven natuurlijk niet tragisch opgenomen worden. Integendeel. Als geen ander heeft een provinciegoeverneur de gelegenheid in kontakt te zijn met de meest diverse milieus in zijn ambtsgebied. Bovendien geniet hij het voorname voorrecht en de onmiskenbare voldoening bij alle belangrijke manifestaties betrokken te worden.

Wanneer ik vandaag de eer geniet op een jubeldag van Uw vereniging het woord te mogen voeren, dan voel ik dit aan als een belangrijke gebeurtenis. De uitnodiging die U tot mij gericht heeft om de feestrede uit te spreken, heeft voor mij bovendien nog iets speciaals. Het is mijn eerste voordracht als goeverneur van de provincie Antwerpen en in die hoedanigheid acht ik mij ook bijzonder gelukkig het Verbond van Vlaamse Academici te kunnen gelukwensen met zijn 400ste ontmoeting. Uw jarenlange, onverdroten aktiviteit heeft een rijke oogst gelaten; dat Uw toekomst even bloeiend en vruchtbaar moge zijn.’

 

Een opwekkend en hoopvol dankwoord van Prof. Dr. W. Opsomer, Algemeen Voorzitter van het V.V.A., besloot de 400ste ontmoeting van Gouw-afdeling Antwerpen.

Excellentie en Vriend/Hoogwaardigheidsbekleders/ Vrienden-Academici.

De gouwvoorzitter had het me gevraagd, zou jij willen bedanken, want ik zal zo veel reeds hebben moeten vertellen en zeggen? En ik heb het aanvaard.

‘Bedanken’ en dan moet je daar maar eens die hele dikke turf bij te pas brengen waarop in gulden letters geschreven staat: ‘Het juist woord’ van Pater Brouwers. Wat die man aan woorden tezamen gebrouwen heeft! En dan moet je afdalen tot in de ravijntjes van de enorme, nog veel zwaardere ‘Grote Van Dale’, om te ontdekken dat voor het begrip maar twee woorden voorhanden zijn, ttz. ‘bedanking of dank, en erkentelijkheid’. Er is niets verder te zoeken! Dat noem ik een armoedige woordenvoorraad en, ja, een mager stijlpotentieel is er onvermijdelijk het gevolg van! Is dat de illustratie misschien van spreekwoorden als ‘Dankbaarheid is dun gezaaid en nog dunner afgemaaid’ of ‘Ondank is 's werelds loon’? Ik weet het niet maar het heeft er mij in elk geval toe aangezet al degenen aan wie die erkentelijkheid en die dankbaarheid moest betoond en betuigd worden voor wat er gebeurde, vandaag en reeds acht dagen tevoren alleen een beetje samen te ballen en er in een reis het woord ‘dankbaarheid’ aan te pas te brengen.

Er is vooreerst de gastvrijheid. De gastvrijheid van de ruimte en dat begon reeds verleden week, op vrijdagavond. Toen werd in de N.V. ‘Ippa’ getoond het plukje schilderijen die men ophaalde links en rechts bij enkele van onze leden; dat mocht daar opgespijkerd worden en het doet het daar heel goed.

Er is de gastvrijheid hier vandaag in de ‘Bank van Parijs en van de Nederlanden’. U hebt het zo pas gehoord, wij hebben, om de onhebbelijke verzuiling een beetje tegen te werken, driemaal de benaming van dit Verbond veranderd en nu geef ik in overweging of het misschien niet aardig zou zijn de beginletters V.V.A. te bewaren, maar er een ander begrip aan vast te spelden ‘Het Verbond van Verwende Academici’. Ze zijn allemaal prachtig geweest die ons hebben bijgestaan!

Er is niet alleen de ruimte, er is niet alleen het dekor, er zijn ook de mensen gewoon, zij die zich hebben ingezet: de gouwvoorzitter en zijn staf, de academici van het muzikaal kwintet, maar er is vooral de spreker op deze akademische zitting, onze vriend Andries Kinsbergen. Aan allen is erkentelijkheid en dankbaarheid verschuldigd.

Excellentie en vriend, zonder eraan te denken wellicht, hebben we met ons tweeën de oude procedure-modaliteit gehuldigd: we hebben een beetje gedaan aan onderlinge voorafgaandelijke uitwisseling van processtukken. U zond me de tekst van uw rede en ik bracht u gistermiddag een bezoek en daar heb ik uitgestippeld wat ik allemaal liefst bij deze gelegenheid zou zeggen. Dat vertoont een aantrekkelijkheid, want wij hebben alles met zijn tweeën twéémaal beluisterd!

Achtbare toehoorders, dat onderhoud van gisteren was er een van het heerlijkste gehalte! Er was in de lucht, buiten, véél goud en blauw en er was evenveel open, helder en direkt kontakt in de sfeer van gistermiddag. Waaraan lag dat? Ergens in ‘Ons Volkskarakter’ heeft Marnix Gijsen geschreven in 1932, beter misschien: in 1932 gedrukt en vóór die tijd neergepend, een passus waarin men het volgende leest: ‘... zelden of nooit laten de Vlamingen zich imponeren door de uiterlijke kentekenen van ambt of waardigheid; met onbarmhartige klaarheid van inzicht tasten ze dóór de uniform heen, recht naar het hart van de mens. Sedert Reinaert de Vos hebben ze geleerd dat de funktie in zekere mate moet geëerbiedigd worden, maar de funktionaris, als het moet, die weet men met bijtende ironie te bejegenen’. ‘Recht naar het hart’, ja, daar moet het naar toe gaan; het is ook het essentieelste.

Eens vertelde me een Korsikaan hoe op zijn eiland een boer naast zijn vrouw noest hun grond aan 't wieden waren. In dat peperdroog heet land ging er plots een stofwolk op en paardehoeven klopten, en één twee drie koetsen glommen in de zon en toen riep die boer: ‘Josephine, Josephine, regarde, regarde, c'est le Gouverneur de la Corse!’ Maar het vrouwtje wiedde voort en ze zei: ‘Oui, oui, oui, il en faut comme cela.’ Die het me vertelde

[pagina IV]
[p. IV]

voegde er aan toe: ‘Ja die sprak als nuchtere realistische boerin, maar ook omdat de goeverneur voor haar een zó vreemde, een zó verwijderde entiteit betekende, een entiteit die nu eens geen enkel situatie-kontakt vertoonde met de sfeer van het vrouwtje.’ Vandaag spreken we over tussenmenselijke verhoudingen!

Achtbare toehoorders, het zal met u gesteld zijn als met mij: allen hebben we goeverneurs te Antwerpen hun gezag zien uitoefenen; hoe méér wijzelf opklommen in leeftijd, hoe dichter wij ze hebben benaderd, maar dat was niet alleen een kwestie van leeftijd, dat was ook evolutie van de dingen, omzwaai van de konjunktuur.

De herinneringen kunnen opklimmen tot de prille jeugd; ik heb een geheugen-foto van zere voeten, omdat ik in 1912 of 1913, ik weet het niet meer zo juist, met hagelblanke, maar helaas ook nagelnieuwe zomerse veterschoenen, heb moeten opmarcheren, geheel mijn geboortestadje Lier door, tot op de Grote Markt, om er vlagwuivend te zingen van ‘Als 't vaantje wappert beiaardier’, ‘De tijd spoedt heen’ en ‘Juicht, Belgen, juicht’ (met zere voeten). Op de stadhuispui prijkte een goeverneur goud op snee, besnoerd, bepluimd en gegarneerd, en hij had het aan een ouderlijk stalknecht te danken wanneer hij enkele oppervlakkige woordjes in de taal van de gemeenschap kon uiten.

Er hebben goeverneurs bestaan, en wat ze het volk te zeggen hadden schreven ze eerst neer in een vreemde taal, om het naderhand te laten vertalen door hun penneknecht. Van ‘human relations’ gesproken! Maar er is ook dan die plotse heerlijke breuk geweest, helaas in pijnlijke omstandigheden van oorlog en bezetting. Maar de goeverneur was dan geen adellijk a-volks element meer, hij was filoloog, hij was advokaat, maar hij was gesproten zo recht uit de ‘normaal-voelende’ burgerij... en o, geluk! even had men kunnen vrezen dat weer zou worden aangeknoopt met l'Ancien Régime; maar neen, het is niet gebeurd, men is trouw gebleven aan de visie van toen. We hebben een goeuverneur gezien die, essayist, in zijn vrije uren zijn pen sneed om aardige bladzijden te wijden ook aan vreemde literatuur en meteen bewees dat de Vlamingen niet leden aan gettomanie.

Achtbare toehoorders, dat is evolutie! Vandaag huldigen we Hem die, zoals Hij het zelf oprecht uitdrukte, een zware maar ook een heerlijke en verheven taak heeft op zich genomen. Uit zijn curriculum vitae licht ik even één facetje: hij komt o.m. zo recht uit de Vaste Kommissie voor Toezicht op het Talengebruik!

Achtbare toehoorders! Hemel! Wat hebben wij een aardig gangetje gelopen, zoals men het uitdrukt in de zeilsport. Wat zijn wij plots ver verwijderd van de hinderende zandbanken en zandplaten waarop ik moest zinspelen met betrekking tot vooroorlogse toestanden! Mijn vriend, Mijnheer de Goeverneur, U is onze vreugde, U is onze hoop en U is het voorwerp van onze oprechte warme genegenheid. Hou nu het roer gubernator; wij hebben vertrouwen in de Goede Vaart!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken