Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 73 (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 73
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 73Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 73

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 73

(1969)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 125]
[p. 125]

Benelux-integratie en Algemeen-Nederlandse integratie

Enkele weken geleden heeft in Den Haag een topconferentie van Beneluxministers plaatsgevonden om meer vaart te brengen in de verwezenlijking van de Beneluxakkoorden. Naar de aan het slot van de conferentie afgelegde verklaring verluidt, zijn op de bijeenkomst belangrijke resultaten geboekt. Het belangrijkste is, dat de douanebelemmeringen voor het grensoverschrijdende goederenverkeer grotendeels opgeheven worden, althans aan de grens zelf. Van een volledig vrije in- en uitvoer zal ook nu nog geen sprake zijn, maar de douaneformaliteiten kunnen voortaan in het ‘binnenland’ afgehandeld worden, ongetwijfeld een gewichtig winstpunt. Het werd overigens wel tijd. De voltooiing van de economische eenwording wil men in 1970 bereiken, maar het plan, dat de heer Van Elslande, minister voor Europese zaken en Nederlandse cultuur in de vorige Belgische regering, destijds naar voren gebracht heeft, nl. om een werkelijke Benelux-executieve in het leven te roepen, is in de ijskast gezet en vervangen door de veel vagere opzet van een comité van drie wijze mannen, die ervoor moeten zorgen, dat alles vlot verloopt. Men denkt verder aan een losse coördinatie van de politiek van de drie regeringen in Europees verband.

Het is bekend, dat vooral de Walen, die toch al bevreesd zijn voor ‘minorisatie’ in het Belgische bestel en van een werkelijke Benelux-integratie een ‘minorisatie’ op veel uitgebreider schaal duchten, de instelling van krachtige Benelux-organen van de hand wijzen.

Vanuit de kring, waar men al sedert jaren ijvert voor een krachtige aanpak van de Benelux-integratie wordt reeds geruime tijd met klem aangedrongen op de instelling van een Benelux-executieve. De nationale Benelux-comités hebben al eerder een kleine werkgroep ingesteld met als opdracht een studie te maken van taak en bevoegdheden van een mogelijke Beneluxexecutieve - niemand had hiervan een precieze voorstelling - en daarover

[pagina 126]
[p. 126]

voorstellen te formuleren. (Zie het artikel van mevrouw mr. J.M. Corver-van Haaften, ‘Benelux-integratie, economisch, sociaal en politiek’, in Neerlandia van januari 1968). Op zijn op 21 april jl. gehouden jaarvergadering kwam het Nederlandse Beneluxcomité tot de volgende uitspraak: ‘Het Nederlandse Beneluxcomité dringt er bij de Beneluxregeringen op aan op de komende Beneluxregeringsconferentie alles in het werk te stellen een permanent comité van gezaghebbende politici uit de drie landen op te richten, dat als opdracht zou hebben de volledige verwezenlijkiing van de Unie te stimuleren’. De regeringen zijn maar zeer ten dele aan deze verlangens tegemoetgekomen.

Een werkelijk radicale aanpak van de Benelux-integratie, zoals het Nederlandse Beneluxcomité deze verlangt, kunnen we dus ook na de jongste topconferentie niet verwachten. Volkomen terecht wordt door het Beneluxcomité betoogd, dat een krachtige executieve nodig is om belangrijke problemen als het zeehavenbeleid, de industriële samenwerking, de ruimtelijke ordening, het wetenschaps- en cultuurbeleid op een fundamentele wijze aan te pakken. Het comité dringt ook aan op een cultureel Beneluxakkoord.

Wat de noodzaak van een krachtige aanpak betreft, zijn wij het in de grond eens met het Benelux-comité. Naar onze mening is het echter even noodzakelijk vast te stellen, op welke grondslag men de samenwerking in de toekomst wil laten berusten. Ziet men deze uitsluitend of vooral als een samenwerking van drie staten? In dat geval kunnen we, dunkt ons, niet zo heel veel verwachten inzake de uitbouw van Beneluxorganen. Want de voltooiing van de Beneluxintegratie is niet alleen een kwestie van de antisentimenten - die niet alleen in Wallonië, maar ook in Nederland bestaan - te overwinnen; ze hangt ook ten nauwste samen met de vraag, hoe men de positie van de cultuurgemeenschappen ziet in Beneluxverband. En dit laatste houdt weer sterk verband met de interne staatkundige structuur van België. Zoals bekend staat deze thans op de helling. Het is nog niet te voorspellen, hoe die structuur er over enkele jaren precies uit zal zien, al ligt een ontwikkeling naar een vrij grote mate van autonomie voor elk van de twee grote taalgroepen in België voor de hand.

Met alle begrip voor en ook instemming met de eis van een spoedige krachtige aanpak van de Benelux-integratie, zoals onlangs naar voren gebracht door het Nederlands Beneluxcomité, menen we niettemin, dat het wenselijk is eerst na te gaan, wat tot de competentie van een toekomstige Benelux-executieve van de drie staten zou moeten behoren en wat tot de competentie van een - niet alleen door ons herhaalde malen bepleit - orgaan voor de integratie, in de eerste plaats de culturele integratie, van de gescheiden delen van de Nederlandse cultuurgemeenschap, van Noordnederland en Vlaanderen. In ieder geval zou de culturele integratie van de Nederlandse cultuurgemeenschap tot de competentie van laatstgenoemd orgaan en niet tot die van een Benelux-executieve moeten behoren. Dat komt overeen met het beginsel van de culturele autonomie, die in België thans een begin van uitvoering krijgt. Het Nederlandse Benelux-comité zou er ons inziens goed aan doen in ieder geval het culturele Benelux-akkoord, dat het wenst, van zijn agenda af te voeren.

Welke onderdelen voorts nog een vraagstuk van in de eerste plaats Noordnederlands - Vlaamse samenwerking zouden kunnen zijn, onder leiding van een toekomstig orgaan voor de integratie van de gescheiden delen van de Nederlandse cultuurgemeenschap, hangt in belangrijke mate samen met de

[pagina 127]
[p. 127]

vraag hoe de verhouding van de taalgemeenschappen in België in de toekomst structureel geregeld zal worden. En daar is op dit moment nog niets met zekerheid over te zeggen. De mate van autonomie voor elk van de taalgemeenschappen in België zal in ieder geval - dat lijkt ons een onbetwistbare logica - grotendeels bepalen en naar onze mening zeker moeten bepalen wàt tot de bevoegdheden zal (moeten) behoren van een executieve voor de algemeen-Nederlandse integratie - Raad of Instituut voor de Nederlandse cultuur - en wàt tot die van een Benelux-executieve. Een aangelegenheid als het wetenschapsbeleid, door het Benelux-comité genoemd in samenhang met het cultuurbeleid, zal voorzover het wetenschappelijk onderwijs erbij betrokken is in de eerste plaats dienen te behoren tot het domein van een Raad of Instituut voor de Nederlandse cultuur. Dat vloeit logischerwijs voort uit de thans reeds geëffectueerde splitsing van het departement van onderwijs in twee afzonderlijke departementen van onderwijs (al is dan nog één minister voor beide taalgroepen belast met het wetenschapsbeleid).

 

Het betreft hier niet alleen een kwestie van logica; het is ook psychologisch onjuist om de Franse taalgroep in België op die terreinen, waarop ze intern autonomie heeft verkregen of zal verkrijgen, te willen winnen voor een politiek van werkelijke integratie met Noordnederland. In het gunstigste geval zou het resultaat van een dergelijke politiek een eierdans zijn, waarbij men alle problemen, die aangepakt moeten worden om te kunnen komen tot een werkelijke integratie, met de grootst mogelijke behendigheid zal pogen te ontwijken.

 

De samenwerking en integratie op het vlak van de staten, de Beneluxintegratie, kan alleen maar gebaat zijn bij een goede afbakening van de resp. werkterreinen van toekomstige integratieorganen. Het is met andere woorden van het grootste belang - en ons inziens zelfs een absolute voorwaarde voor een goed functioneren van een Benelux-executieve -, dat de Franstaligen in België niet een Beneluxintegratie opgedrongen wordt op gebieden, waarop ze in het Belgische staatsverband autonomie bezitten of zullen bezitten. De Franstaligen zullen zich overigens wel niets op laten dringen. Een heel andere zaak is, of de Nederlandse cultuurgemeenschap als geheel en zeker ook Nederland afzonderlijk niet moeten streven naar een uitbreiding van de culturele betrekkingen op basis van uitwisseling van cultuurgoederen met de Franstalige gemeenschap in België. Dit lijkt ons in ieder geval wenselijk. Maar men zou er goed aan doen dergelijke betrekkingen, die een andere aanpak vereisen en waarmee ook een ander doel nagestreefd wordt, niet onder één noemer te plaatsen met de culturele integratie van Noordnederland en Vlaanderen. Voor Noordnederland liggen de culturele betrekkingen met de Franstalige gemeenschap in België op eenzelfde vlak als de betrekkingen met een Duitse of Engelse cultuurgemeenschap. De algemeen-Nederlandse integratie ligt op een ander vlak. De Vlaams-Waalse culturele betrekkingen zijn van weer een andere aard. Ze betreffen het samenleven van twee cultuurgemeenschappen in één staatsverband. Voor een goede samenleving van Vlamingen en Walen zou het overigens wel eens wenselijk kunnen blijken, zoals o.a. dr. M. van Haegendoren eens voorgesteld heeft, een cultureel verdrag tussen Vlaanderen en Wallonië te sluiten. Ook voor een goede houding tussen Franstaligen en Nederlandstaligen in België is het wenselijk af te zien van een Benelux-

[pagina 128]
[p. 128]

integratie op cultureel terrein. De problemen zijn voor de diverse partners niet dezelfde.

 

Tenslotte willen we nog even nader ingaan op de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen afzonderlijk, los van de Benelux-problematiek. Wat de inhoud van het begrip culturele integratie betreft, men kan deze uiteraard vrij nauw omgrenzen en uitsluitend betrekking laten hebben op kunst, literatuur, de verspreiding daarvan, en op volksontwikkelingswerk. Dit is de meest gebruikelijke interpretatie. Naar onze mening is ze veel te nauw. Zoals we hierboven reeds aangeduid hebben, zouden we er zeker het onderwijs in al zijn geledingen en ook het wetenschapsbeleid - voorzover dit althans geen voorwerp is van een ruimere internationale samenwerking - onder willen laten vallen. Met name is het een urgente zaak om de hoger onderwijsstructuren van Noordnederland en Vlaanderen meer op elkaar af te stemmen. Daarbij staat een universiteit voor de beide Limburgen boven aan ons verlanglijstje. Het is evenwel duidelijk, dat men in ‘officiële’ kringen huiverachtig staat tegenover dit plan. Hoe wenselijk en hoe juist, vooral ook in zakelijk opzicht, de oprichting van een inter-Limburgse instelling van hoger onderwijs is, is onlangs nog weer eens aangetoond door prof. Wieërs in zijn voortreffelijke artikel, ‘Universiteit zonder grenzen’ in Neerlandia van maart 1969.

Wij zijn er echter bijzonder bevreesd voor, dat eens te meer een historische kans, die nu voor het oprapen ligt, verloren zal gaan, als gevolg voornamelijk van een eng staats-nationalistisch denken. Als de permanente universiteitsgebouwen in Hasselt en Maastricht er eenmaal staan, is de kans op de vestiging van een werkelijk geïntegreerde inter-Limburgse universiteit voor een goed deel verkeken. Als anderzijds in Nederland besloten wordt, dat er in Maastricht geen universitaire instelling zal komen, maar dat de universitaire expansie alleen elders plaats zal vinden, zijn de kansen op één gezamenlijke Noordnederlandse-Vlaamse universiteit helemaal verkeken. En die kans komt dan niet meer terug. Wetenschappelijk onderwijs is een dure zaak. Een inter-Limburgse universiteit zou een schitterend proefveld zijn voor de integratie van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Voor de beide Limburgen is het bovendien zakelijk bezien de meest verantwoorde oplossing, wil men in dit gebied universitaire instellingen vestigen. Maar dan zullen de beslissingen nu genomen moeten worden.

W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken