Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 73 (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 73
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 73Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 73

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 73

(1969)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 251]
[p. 251]

Non tali auxilio

In het novembernummer 1968 van Neerlandia publiceerde de redactie een door mij geschreven kort, nogal bitsig en - ik geef het graag toe - niet zeer genuanceerd gesteld stukje onder de titel ‘Non tali auxilio’.
Bij sommige leden van het A.N.V. heeft dit stukje ontstemming verwekt. De redactie verwachtte dan ook één of meer ingezonden stukken te ontvangen, die we dan uiteraard in ‘Neerlandia’ opgenomen zouden hebben. Niemand van de ontstemden heeft zich echter de moeite getroost zijn bezwaren op papier te zetten en aan de redactie toe te zenden.

Naar aanleiding van een wens, die op de laatste algemene verbondsvergadering van het A.N.V. werd geuit nemen wij hieronder een beschouwing over die de heer K. Dillen publiceerde in ‘Dietsland-Europa’ van februari 1969.

Voor een uiteenzetting over de problematiek van de Noord-Zuid integratie, zoals ik dit zie, verwijs ik naar de beschouwing, die ik hierover in dit nummer geschreven heb.
W.

Karel Dillen

Er werd te veel of te weinig gezegd

Er werd Were Di een Latijnse banvloek naar het hoofd geslingerd: ‘Non tali auxilio...’ We hebben ons de moeite getroost onze klassiek gevormde vrienden ter hulp te roepen en vernamen aldus dat het hier gaat om een brok Vergilius: ‘Non tali auxilio nec defensoribus istis tempus eget...’, in 't Nederlands: niet aan zulke hulp, of aan zulke verdedigers, heeft deze stond nood...’

We zouden natuurlijk de vergelijking verder kunnen doortrekken om vast te stellen dat het hier woorden betreft van verliezers tot verliezers, van Hecuba, de vrouw, tot Priamus, de man in een meewarige sfeer van: arme man, jouw hulp zal ons ook niet veel meer baten.

De zaak zo verder uitspinnend zouden we de ons niet welgezinde schrijver kunnen vragen of hijzelf dan zo ingenomen is met de vrouwelijke rol van Hecuba of met een proces-verbaal van gemeenschappelijke verliezen?

Nu zal dergelijke vergelijking de schrijver van ‘Non tali auxilio’ ook wel niet voor de geest gezweefd hebben en we willen dan ook van de titel naar het eigenlijke stuk overstappen, zoals het als redaktionele bijdrage verscheen in ‘Neerlandia’, algemeen Nederlands maandblad, blad van het Algemeen Nederlands Verbond, november 1968.

Met deze eerste inleidende zin kunnen we zeker instemmen: ‘Het streven naar een algemeen Nederlandse integratie moet naar onze mening steunen op een zo breed mogelijke samenwerking van organisaties en van personen, welke hun godsdienstige richting of politieke kleur ook mogen zijn.’ Met de daaropvolgende zin, welke een beperkend voorbehoud maakt ten opzichte van de eerste blijven we het eens: ‘Een zo breed mogelijke samenwerking, van links tot rechts, maar dan toch met de beperking, dat wij van een bepaald soort “medestanders” niet gediend zijn.’ Wij hebben begrip voor deze beperking, die wij tot de onze maken. Samenwerking op te vaag gehouden gronden, alleen maar om alles bij mekaar te kunnen klutsen, is lang niet altijd heilzaam.

Wel moesten we ogen opzetten bij het verder lezen: ‘Wij zijn met name niet gediend van rechts-fascistoïde groepjes, die menen ons bepaalde Dietse wijsheden uit het verleden diets te moeten maken.’

Daarmee hebben wij de eerste paragraaf van ‘non tali auxilio’ woordelijk weergegeven. Volgt dan nog een tweede, niet

[pagina 252]
[p. 252]

veel omvangrijkere paragraaf, die ons nog één kleinigheid leert nl. dat: ‘Eén van die groepjes, waar wij niets mee te maken willen hebben, is het genootschap dat onder de militante naam “Were Di” al geruime tijd in Vlaanderen enige activiteit aan de dag legt en nu ook gemeend heeft zijn actieterrein tot Noord-Nederland te moeten uitbreiden.’ Verder wordt ook Dietsland-Europa vernoemd en heet het tot slot: ‘Veel invloed of aanhang hebben deze Dietsers overigens niet en wij bewijzen de heren misschien te veel eer door een redactionele beschouwing aan hen te wijden, maar het leek ons niettemin gewenst in alle duidelijkheid tegenover de buitenwereld vast te stellen, dat wij van een dergelijke hulp verschoond wensen te blijven.’

Dit slot vinden we biezonder leuk. Indien inderdaad de schrijver van deze banvloekin-twintig-regels één eer voor zich niet kon opeisen, dan wel de eer zeer duidelijk geweest te zijn. Dit ‘in alle duidelijkheid’ had hij beter achterwege gelaten. Tenminste toch voor een deel en wel het belangrijkste deel.

‘Neerlandia’ laat duidelijk blijken een zeer grondige hekel aan ons te hebben. Dat althans is duidelijk genoeg. Dat mensen aan ons een hekel hebben, stoort ons niet eens, integendeel. Ook voor ons geldt, zoals we hierboven schreven en zoals Neerlandia zelf ook schrijft, René de Clercqs ‘Niet met elkendeen’. Zij zijn ten andere vrij vlug opgesomd: enkele heren van de Vlaamse beweging, die in een mateloze hoogmoed in hun toekomstig Vlaanderen of Vlaams-België ons een soort Gesslerhoed willen voorhouden tot dagelijks eerbetoon. Er zijn ook nog de enkelen uit de kringen van de resistentialistische haat; waarmee we op generlei wijze iets tegen het eerlijk verzet als dusdanig hebben en het kan zijn nut hebben reeds hier ‘Neerlandia’ erop te wijzen dat wij ook verzetslieden tellen onder de abonnees van Dietsland-Europa en de leden van Were Di. Verder weten we ook wel dat wij geen goede beurt maken in de kringen van het Belgisch patriottardisme en ten slotte hebben wij ook al menige aanval te verduren gehad vanuit kommunistische hoek.

Dat alles beschouwen we niet als zo erg. Men neemt nu eenmaal zijn plaats en zijn standpunten in.

Iets anders wordt het, wanneer de aanval komt van een zijde, waarvan men hem helemaal niet verwachten zou. Zoals het dit maal het geval is met het ‘non tali auxilio’ van Neerlandia. Er zijn ongetwijfeld heel wat verschillen tussen Dietsland-Europa en Were Di aan de ene kant en ‘Neerlandia’ en het ‘Algemeen Nederlands Verbond’ aan de andere kant. Wederzijdse kritiek achten we dus helemaal niet uitgesloten en ook helemaal niet erg. Maar in alle oprechtheid hadden wij van ‘Neerlandia’ toch verwacht dat het ons in de ‘zo breed mogelijke samenwerking van organisaties en van personen, welke hun godsdienstige richting of politieke kleur ook mogen zijn’ - om nog even deze zin van ‘Neerlandia’ te herhalen - in alle oprechtheid zijn wij tot op heden toch altijd de mening toegedaan geweest dat ‘Neerlandia’ ons daarin een plaats zou toekennen.

Het blijkt dus dat we ons hierin schromelijk vergist hebben. ‘Neerlandia’ wil niet alleen van ons niets weten, het verwijst ons naar de zelfkant van de beweging. Het stoot ons doodgewoon uit.

Dat is ten minste duidelijk.

 

Maar daarmee houden duidelijkheid, klaarheid, helderheid van bewuste bijdrage van de redaktie van ‘Neerlandia’ dan ook volledig op. Men zou toch mogen verwachten dat na een dergelijke strenge stellingname, de redenen daartoe grondig zouden uiteengezet worden. Welnu, niets is minder waar.

Tenzij men ‘duidelijk’ zou noemen het feit dat ‘Neerlandia’ ons onderbrengt bij de groepjes - er is dus blijkbaar een meervoud - die, altijd woorden en muziek van ‘Neerlandia’ ‘rechts fascistoïde’ zijn en ‘Menen ons bepaalde Dietse wijsheden uit het verleden weer diets te moeten maken.’

Er zijn dus twee punten, die tegen ons weerhouden worden, waaraan wij ons plichtig gemaakt hebben en die voldoende zijn voor ‘Neerlandia’ om ons te bannen uit de kring van degenen, die mogen meespelen. Laten wij deze punten even van nabij bekijken.

Wij behoren dus in de ogen van ‘Neerlandia’ tot de rechts-fascistoïden. Als dusdanig worden wij gedoemd een uitspraak van kollektieve schuld - dit monster van de twintigste eeuw - te ondergaan. De weerzinwekkende uitspraak van Duitse nationaal-socialisten ten overstaan van de Joden, werd naderhand gevolgd door de niet minder weerzinwekkende uitspraak ten overstaan van de Duitsers. Tenslotte werd dit zelfs in een rechtsvorm gegoten te Neurenberg waar het begrip ‘kollektieve schuld’ alle leden van de in 1946 te Neurenberg tot ‘misdadig’ gestempelde verenigingen trof. Het hele ge-

[pagina 253]
[p. 253]

doe, welke groep het ook trof of treft, is misselijk (ook indien sommigen dit vandaag voort zouden willen zetten t.o.v. kommunisten of progressisten of... nationalisten). Het hele gedoe was misselijk, maar duidelijk. Men wist ten minste wie er bedoeld werden met Joden, met Duitsers en met de misdadige verenigingen. Het hele gedoe van ‘Neerlandia’ is in zijn gevolgen voor ons gelukkig veel minder erg dan het was voor de zo juist genoemde groepen. (Voorlopig ten minste want wij weten wat dergelijke geestesgesteldheid bij een repressie betekent). Het is alleen maar - maar ook in ‘alleen maar’ is dan toch weer betrekkelijk in het wereldje waarin wij leven en trachten te groeien - het is alleen maar ‘Rufmord’. (Hopelijk zal ‘Neerlandia’ dit Duitse woordje niet bij ons dossier voegen). Maar helemaal niet duidelijk.

 

Want, in alle ernst, ‘Neerlandia’ kan toch geen ogenblik volhouden dat zijn ‘rechtsfascistoïde’ een voldoende omschrijving is, welke iedereen in staat stelt in te zien hoe dom en slecht wij eigenlijk wel zijn. ‘Neerlandia’ is het toch tegenover zijn verleden en tegenover zichzelf verplicht een andere woordenschat te bezigen dan het politieke straatscheldproza.

 

Welnu - en het is niet de eerste maal dat we zulks zeggen of schrijven - in de laatste paar tientallen jaren is het woord ‘fascisme’, samen met al zijn afleidingen, gaan behoren tot de woorden, die alleen nog gebruikt worden als scheldwoord. De meest uiteenlopende mensen hebben het beurtelings aangewend tegen anderen. Niemand overigens acht het nodig er enige verduidelijking aan toe te voegen. Waartoe ook: men wil immers de andere beledigend treffen. Een paar voorbeelden spreken ten andere boekdelen. Ten tijde b.v. van de Belgische koningskwestie smeten zowel de aanhangers als de tegenstanders van Leopold III de anderen het woord ‘fascist’ naar het hoofd. Wanneer wij er bepaalde publikaties van de Volksunie en van de P.V.V. op nakijken, dan beschuldigt de ene de andere om beurt er ‘fascistische’ methodes en/of strekkingen op na te houden. Het is in de internationale politiek niet anders gesteld. Men kijke maar naar Israël en de Arabische wereld. Men kijke maar naar Washington, Moskou en Peking. Washington beschuldigt Moskou en Peking, - Moskou beschuldigt Washington en Peking, en Peking beschuldigt Washington en Moskou van alle ergs dat onder altijd hetzelfde woord vernoemd is. Men herinnere zich hoe ten tijde van de inval van de troepen van het Warschaupakt in Tsjecho-Slowakije van Chinese zijde het verwijt ‘fascisten’ gericht werd tot Moskou en zijn bondgenoten. Wij zouden op deze wijze een lang lijstje kunnen opstellen maar de voorafgaande voorbeelden kunnen wel volstaan om in te zien dat ‘Neerlandia’ bewust of onbewust - wij hopen dit laatste - een niets-meerzeggend internationaal politiek scheldjargon napraat.

 

Louter statistisch gezien zal het wel een feit zijn, dat geen politieke richting meer het woord ‘fascist’ in de mond genomen heeft dan de kommunistische. Zij verwijt namelijk op tijd en stond en beurtelings alle andere richtingen ‘fascistisch’ te zijn. Zij gebruiken dit woord op een wijze, welke we hier nu niet wensen te beoordelen. Wel laten wij het aan de volledige redaktie van ‘Neerlandia’ over te oordelen of zij het ook op dergelijke wijze wenst in de mond te nemen.

 

Vanzelfsprekend blijven we er benieuwd naar wat ‘Neerlandia’ ons bepaald ten laste meent te moeten leggen. Wij wachten dus af en wel met een gerust gemoed.

 

Dan blijft er verder het verwijt dat wij ‘bepaalde Dietse wijsheden uit het verleden weer diets’ menen te moeten maken. Een verwijt zal het wel zijn, vermits ‘Neerlandia’ ons op grond hiervan uit de nationaal strevende gemeenschap stoot. Dus zal ‘wijsheden’ door ‘Neerlandia’ waarschijnlijk spottend bedoeld worden. Anders zouden we nog moeten gaan veronderstellen dat ‘Neerlandia’ tegen de wijsheid gekant is. Het gaat dus tegen ‘bepaalde wijsheden’.

Meer krijgen we daaromtrent ook alweer niet te horen. Het is even onduidelijk, vaag en armoedig als met het ‘fascistoïde’.

Het is voor ons niet zo gemakkelijk om in te zien waar we zondigen, waar we verkeerd zijn.

Het is inderdaad zo dat het Algemeen Nederlands Verbond en ‘Neerlandia’ niet op dezelfde wijze het Nederlands eenheidsstreven benaderen als wij met Were Di en Dietsland-Europa. In het verleden en ook nu nog heeft ‘Neerlandia’ zich streng onthouden van politieke standpunten en uitspraken. Doel was het bevorderen van de algemeen Nederlandse kultuur, het aanwakkeren van het Nederlands stambewustzijn en het leren denken van de Nederlanders, waar ook, als Nederlanders. Zo - ongeveer - heette het vroeger. Thans lezen we ‘Integratie van de gescheiden delen van de Nederlandse cultuurgemeenschap in Europa’ en ‘Bevor-

[pagina 254]
[p. 254]

dering van de Nederlandse cultuur in den vreemde’.

Het is een eerbiedwaardig standpunt en een voor velen begrijpelijke begrenzing (misschien vooral omwille van een brede samenwerking).

Anderen hebben, uitgaande van de eenheid van het Nederlandse volk in Noord èn Zuid èn Zuid-Vlaanderen, verder gezien en verder gegrepen en ook de staatkundige eenheid nagestreefd overeenkomend met de eenheid van het Nederlandse volk: Groot-Nederland. Ook nu nog menen wij in Dietsland-Europa en met Were Di niet door organisatorisch-politieke bedrijvigheid maar door vormingswerk in de mate van onze bescheiden krachten te moeten bijdragen tot het meer en meer ingang vinden in het Nederlandse volk dat deze staatkundige eenheid, deze politieke (in de zeer brede èn verheven zin van dit woord) eenheid moet tot stand komen - over welke tussentreden en tussenstadia heen ook.

Maar terugblikkend in het vooroorlogse verleden van ‘Neerlandia’ en van het Algemeen Nederlands Verbond hebben wij toch nooit ergens enig veto kunnen ontdekken, of welkdanige verbodsbepalingen dan ook welke het de leden ontzegden ten persoonlijken titel of in ander groepsverband verder te willen en verder te gaan dan de stellingen van ‘Neerlandia’ en het A.N.V.. Nog eens, dat sluit niet uit wederzijdse kritiek. Wij kunnen het goed velen dat men niet al onze standpunten deelt, of dat men meent slechts gedeeltelijk ze doeltreffend te achten, dat men onze standpunten afwijst aan de hand van fragmentaire of onmiddellijk te verwezenlijken opzetten. - Betekent dit echter dat men zover zou gaan ons volledig af te wijzen? We kunnen dit moeilijk aannemen vanwege eerlijke en verstandige mensen. Wij hebben het al wel eens ondervonden vanwege mensen, die... anders waren.

Wanneer we terugblikken naar de vooroorlogse periode van ‘Neerlandia’ en het Algemeen Nederlands Verbond, durven wij dus vooropstellen dat het geen ogenblik zou opkomen zijn blijk te geven van een dergelijk sektarisme. Van Vlaamse zijde waren vertegenwoordigers van alle schakeringen van de Vlaamse beweging voor de oorlog lid van het Algemeen Nederlands Verbond en in de verschillende nummers van ‘Neerlandia’ kan men er altijd de namen van de nieuwe leden op nalezen. Geen gematigde, maar ook geen ekstremist werd er geweerd.

Wanneer men er de teksten op naleest, kan men er woorden vinden, die wellicht nu veel minder gematigd klinken en aandoen dan wel destijds. Zo b.v. wat Brussel betreft: in ‘Neerlandia’ konden we voor de oorlog lezen: ‘In Brussel staan wij op Nederlandse grond’.

 

‘Neerlandia’ van vandaag mag het ons niet kwalijk nemen, maar dat is een der ‘Dietse wijsheden uit het verleden’, welke wij niet opgeven willen en niet opgeven kunnen, doodeenvoudig omdat het een Nederlandse waarheid is.

- Wanneer wij lezen wat destijds over Zuid-Vlaanderen verscheen, dan houdt het ook voor vandaag een les in, welke wij ons althans blijven ter harte nemen: ‘Want in het A.N.V. zien de Frans-Vlamingen de belichaming van de gedachte, welke de hoeksteen vormt van hun beweging, nl. de eenheid van de Nederlandse stam. De eenheid van zijn volksaard, zijn taal en zijn cultuur. Van deze eenheid is het Algemeen Nederlands Verbond een sprekend zinnebeeld en een levende werkelijkheid. De Frans-Vlamingen, die in biezondere omstandigheden leven, die zwaar hebben te arbeiden en te strijden voor hun ideaal, beseffen diep de waarde van dat symbool en deze werkelijkheid. Voor hen hebben zij een wezenlijker en voller betekenis dan voor de stamgenoten die het voorrecht genieten te wonen in het hart der Nederlanden. Wie gescheiden leeft van zijn familie, voelt sterker de diepe geheimzinnige drang van het bloed; hij reikhalst naar een teken van zijn verwanten, dat hem sterkt in de overtuiging dat hij niet uitgestoten, niet vergeten wordt. Zulk een teken is voor de Frans-Vlamingen het A.N.V.. En daarom is dit verbond hun dierbaar en beleven zij innig al wat het aanbelangt... Elke beweging heeft een verstandelijke en sentimentele ondergrond. Voor de Frans-Vlaamse beweging is dit het bewustzijn, wat betreft afkomst, zeden en gewoonten, taal en cultuur, te behoren tot de Nederlandse stam. En de trots daartoe te behoren, omdat die stam op nagenoeg alle gebieden van de menselijke bedrijvigheid groot en bewonderenswaardig was en nog is. Dit is de wezenlijke inhoud der beweging en daaruit is het ideaal gegroeid, dat zij nastreeft: op etisch en cultureel gebied te blijven of opnieuw te worden wat men van huis uit was en... is: Vlamingen, Dietsen, Nederlanders.’

 

Ik heb hier een kort en een vrij lang citaat gebracht: uit beide spreekt toch een geest, welke ook ons vertrekpunt is en blijft: de liefde tot het hele Nederland. Zeker, wij staan dertig jaar verder en de traditie hebben wij nooit opgevat als verstarring. Wij weten wat er sindsdien voor-

[pagina 255]
[p. 255]

gevallen is. Wij weten wat ontzaglijke geestelijke aardbevingen hebben plaatsgegrepen. Wij zijn ons de stroomversnellingen bewust, waarin de wereld terechtkwam. We beseffen goed genoeg welke ontgoochelingen de vorige twee generaties en ook de onze nog getroffen hebben - en niet alleen ontgoocheling. Zeker, wij weten dat wij niet zo maar klakkeloos het verleden moeten napraten en naschrijven. Wij kennen de zware zonde die de geestelijke luiheid is. Wij hebben oog voor het nieuwe, voor het zich vernieuwende, voor het zich veranderende en moeten wikken en wegen.

 

Maar wij geloven ook vast en zeker - en niet zo maar lichtzinnig, uit domheid, of uit vertedering, maar na onderzoek - dat ‘bepaalde Dietse wijsheden uit het verleden’ zoals ‘Neerlandia’ schampert, inderdaad in alle ernst nog wijsheden zijn: er is geen reden om niet vol te houden. Er is geen reden om de strijd tegen de Belgische eenheidsstaat en het belgicisme in al zijn vormen niet voort te zetten. Er is geen reden om te geloven dat in een éénwordend Europa het ganse Nederland niet een eigen en één eigen plaats inneemt. Er is geen reden om niet te geloven dat het nodig is dag aan dag te verkondigen dat over alle tussenoplossingen heen, waaraan wij willen meewerken, de weg van het éne Nederlandse volk leiden moet naar één Nederlandse struktuur. En er is ook geen reden om ons neer te leggen bij al wat zich maar eventjes als politieke en maatschappelijke mode aandient. Er is geen reden om niet onze weg te zoeken gedreven door bekommernissen die in wezen slechts één bekommernis zijn: de vrijheid van de Nederlandse mens, de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid, de eerbied voor een gaaf en gezond Nederlands gezin en de eerbied voor de waarden, waarop een gezonde volksgemeenschap steunt.

 

Wij hadden ons antwoord aan ‘Neerlandia’ scherper en veel scherper kunnen stellen. Wij hebben dit niet willen doen in de eerste en belangrijkste plaats juist omwille van de algemene samenwerking in dienst van ‘een algemeen Nederlandse integratie’. In de tweede plaats ook omdat wij dat verplicht waren aan de nagedachtenis van mensen als Hippoliet Meert, Willem Gijssels, Maurits Liesenborghs e.a. van het A.N.V.

 

Wij hebben in ‘Neerlandia’ zelf nog een les gevonden. Een les voor ‘Neerlandia’. Zo durven wij zeggen omdat het ook een les is voor ons: ‘Een biezonder kenmerk van de Frans-Vlamingen en hun beweging waarop ik het de moeite waard acht te wijzen is dit: zij zien niet het deel van de Nederlandse stam, maar het geheel. De belangstelling van de Nederlander en de Vlaming reikt vaak niet verder dan het eigen kleinere land, Nederland, Vlaanderen. Maar die van de Frans-Vlaming, die afgezonderd leeft, gaat naar het geheel, naar Groot-Nederland.’

 

En nog: ‘Laten wij ons dus aaneensluiten; hoge goederen hebben wij te verdedigen, te behouden, te vergroten; onze beschaving, onze taal, onze plaats onder de zon. Opdat onze kinderen zich in die zon mogen blijven koesteren; opdat een onheil - wat God verhoede - ons niet vinde als een verstrooide, maar als een vastberaden volk, dat zijn plicht doet, zijn recht handhaaft en zichzelf ten schilde is voor de afgeschoten pijlen.’

Het zijn ‘Dietse wijsheden uit het verleden’ van ‘Neerlandia’. Wij blijven ze erkennen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken