Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 79 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 79
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 79Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 79

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.88 MB)

Scans (34.88 MB)

ebook (9.47 MB)

XML (1.00 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 79

(1975)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 135]
[p. 135]

Schrijvende lezers

Dr. Lode Craeybeckx

Na in het derde nummer van de nu lopende jaargang van ‘Neerlandia’ het artikel van Dr. Lode Craeybeckx ‘De verhouding Nederland-Vlaanderen, geborduurd op het stramien der historie’ met grote belangstemming en instemming te hebben gelezen, kwam in mijn herinnering terug een bezoek aan Antwerpen, nu al meer dan tien jaar geleden.

Als vertegenwoordigers van de ‘N.A.T.U.’ (‘Nederlandse Amateur Toneel Unie’) waren de huidige staats-secretaris van justitie Mr. H. Zeevalking en ik te gast bij het honderd-jarig bestaan van een liefhebberstoneelvereniging in de Sinjorenstad. Onderdeel - en voor mij het hoogtepunt - van het feest was de ontvangst op het historisch raadhuis door het stadsbestuur.

Bij die gelegenheid - het was een snikhete zondagmorgen - sprak de burgemeester ons toe. Welnu, het is mij een behoefte te zeggen dat ik - Zuid-Hollander van geboorte - thans kan vaststellen dat ik nooit in mijn leven mooier Nederlands dan uit de mond van Dr. Lode Craeybeckx heb gehoord.

 

WILLEM HOFFMAN
VUGHT

Leven of sterven met kernenergie

Het is op zichzelf nuttig en zelfs toe te juichen, dat in Neerlandia deskundige informatie wordt verschaft over de problemen van de energievoorziening.

Wij moeten wel beseffen dat de thans voor de energievoorziening gebruikte grondstoffen (steenkool, aardolie, aardgas) des te sneller worden uitgeput naarmate de energiebehoeften sterker toenemen.

De beangstigend snelle uitputting van de bodemschatten, die gedurende miljoenen jaren onder het aardoppervlak zijn verzameld, heeft vele geïndustrialiseerde landen er toe gebracht het probleem van de vervangende energiebronnen effektief aan te pakken. Zo kwamen in deze landen een flink aantal kernreaktors in bedrijf.

Gezien de in het buitenland bereikte resultaten is het teleurstellend dat in Nederland en België een achterstand tegenover de baanbrekende landen is ontstaan. Intussen heeft de recente oliekrisis aangetoond dat de overschakeling op kernenergie urgent is geworden.

In dit licht gezien is het alternatief ‘leven of sterven’ in de kop van het bedoelde artikel verkeerd gesteld. Het beantwoordt niet aan de werkelijkheid, maar indien geen voldoende voortgang wordt gemaakt met de technische toepassing van de kernenergie zou het alternatief in de toekomst kunnen worden: ‘leven met of sterven zonder kernenergie’.

De problemen van de energievoorziening zijn mondiaal en voor de oplossing is internationale samenwerking vereist. Terwijl de oliebevoorrading in het vaarwater van de wereldpolitiek is geraakt, ligt de ontwikkeling van de kernenergie op het terrein van de techniek. De opbouw en de werking van kerncentrales en -reaktors, alsmede de zorg voor de veiligheid, is de taak van vele gespecialiseerde deskundigen.

Terwijl een reusachtige inspanning wordt geleverd om de toekomst van de mensheid te beveiligen, wordt dit opbouwend werk gedwarsboomd door de agitatie van onverantwoordelijke ondeskundige aktie- of pressiegroepen. Mijn bezwaar tegen het bedoelde artikel is dat aan de tegenstanders van de kernenergie meer belang wordt gehecht dan zij verdienen.

Het valt niet te ontkennen dat deze agitatie een mondiaal verschijnsel is. Ook wordt zij zo systematisch gevoerd dat men daarachter een internationale organisatie kan vermoeden, die politieke doeleinden nastreeft.

Er zit in deze agitatie een sterk element van misleiding van de openbare mening, doordat verwarring wordt gesticht tussen de vernietigende kracht van de atoombom, die in 1945 een einde maakte aan de wereldoorlog, en het benutten van de door kernsplitsing ontwikkelde energie om de energiebehoeften van de mensheid te dekken. Zo bij voorbeeld wordt de bevolking, die niet voldoende deskundig is om zich in deze ingewikkelde materie een eigen oordeel te vormen, de schrik op het lijf gejaagd door de agitatie tegen de proefreaktor te Kalkar, onder het motto dat de daar opgedane ervaring zou kunnen worden benut voor militaire doeleinden. Als dit een ernstig argument zou zijn, dan moest het gelden tegen iedere bestaande energiebron, met name tegen de oliewinning, want, iedereen weet dat olie onmisbaar is voor de moderne oorlogvoering.

Bedenkelijk is ook dat in het bedoelde artikel op biz. 43-44 onder de rubriek ‘gezagsargumenten’ vier z.g. anti-kernuitspraken van vooraanstaande geleerden zijn opgenomen, die bij de tegenwoordige stand van de wetenschap en de techniek volkomen waardeloos zijn.

A. Einstein (1879-1955) kreeg zijn Nobelprijs omstreeks de eerste wereldoorlog als grondlegger van de relativiteitsteorie, toen er nog geen sprake was van kernsplitsingen, die tot de vervaardiging van de atoombom hebben geleid. Einstein was teoreticus met weinig belangstelling voor technische verwezenlijkingen en heeft zich geheel op zijn eigen vinding geconcentreerd. Indien hij in 1945 onder de indruk van de uitwerking van de atoombom heeft verklaard dat ‘atoomenergie steeds alleen maar dienstig kan zijn voor vernietiging’, dan heeft hij niet gedacht aan de opbouw van kerncentrales voor de vreedzame energievoorziening, die pas na zijn overlijden op gang is gekomen.

De uitspraak van E. Teller, de ‘vader’ van de H-bom, dat ‘kernreaktors niet thuishoren op het aardoppervlak’, kan men zien als reflex van een verontrust man, die geschrokken is van het onvoorziene effekt van zijn uitvinding.

De Amerikaanse geleerde L.C. Pauling kreeg in 1954 de Nobelprijs voor de scheikunde vanwege zijn onderzoekingen op het gebied van de organische polymeren, die in de techniek onder de benaming van ‘plastieken’ een grote betekenis hebben verkregen. De geciteerde uitlating betreft alleen het gevaar van de radio-aktiviteit, die zich in de atmosfeer kan ophopen tengevolge van op grote schaal uitgevoerde kernexplosies. De ervaring heeft echter geleerd dat de bestaande kerncentrales en -reaktors zodanig kunnen worden afgeschermd, dat zij geen gevaar voor radio-aktieve besmetting van de atmosfeer opleveren.

De uitspraak van H. Alvén is even weinig substantieel als de figuurlijke wolken, die hij boven Amerika ziet hangen. Ik meen mij dus wel van kommentaar te mogen onthouden.

 

Alles bij elkaar zijn de geciteerde uitspraken van de tegenstanders dus niet overtuigend. Ook is er volstrekt geen reden om zich te laten verontrusten door de agitatie van aktie- of pressiegroepen, die denkbeeldige gevaren voorspiegelen. Wel is het nodig dat onze regeringen de bouw van kerncentrales ernstig aanpakken.

 

H.D. MOMMAERTS
DEN HAAG

[pagina 136]
[p. 136]

Diksmuide, steen des aanstoots

De bedevaartplaats van Diksmuide is altijd een steen des aanstoots geweest voor sommige weldenkende burgers. Zij zal dat vermoedelijk blijven.

In weerwil daarvan is er een verzameling van enkele tienduizenden gezinnen, waaronder het mijne, die jaarlijks opnieuw naar Diksmuide trekken. Omdat het IJzerfront, de frontbeweging en de IJzerbedevaart voor hen een stuk familie-erfgoed geworden zijn. Velen onder hen hebben een vader of grootvader, die V.O.S. (lid van de V.O.S., of Vlaamse Oudstrijders) was. En allen voelen zich uitvoerders van het testament van de boeren, arbeiders en studenten, die achter de IJzer gestorven zijn voor een vrij Vlaanderen in een rechtvaardiger wereld. Wij zullen blijven gaan, zolang de bedevaart blijft wat hij in wezenheid altijd is geweest: de communio met een groep jonge mensen, die met hun leven hebben betaald voor hun boodschap van ‘Zelfbestuur’ en ‘Nooit meer oorlog’.

Dat de weldenkende burgers de IJzerbedevaart doodverven als voorbijgestreefde romantiek, mystiek en wat al meer, raakt in de grond onze koude kleren niet meer. Eenieder moet handelen naar het verstand en de wijsheid, die hij heeft meegekregen of veroverd.

Er is een tijd geweest dat wij naar de IJzercrypte optrokken tussen een haag van grinnikende rijkswachters. Dat is zelfs nog helemaal niet zo lang geleden. De Vlaamse rijkswachters die van hetzelfde hout gesneden zijn als de gesneuvelde frontsoldaten onder het puin van de oude toren, grinniken al lang niet meer. Voor zover ze nog naar Diksmuide gaan, blijven ze rustig binnen de muren van openbare gebouwen. Er is een tijd geweest, dat wij naar de crypte trokken in het gezelschap van kwade N.S.B.-ers (leden van de Belgisch-patriotische oudstrijdersvereniging). Eerst scholden wij elkaar de huid vol. Daarna vonden wij elkaar terug in de gezellige volkscafe's, die Diksmuide toen nog rijk was. Elk met zijn meegebrachte boterhammen. De vlaggen stonden zedig opgerold in de hoek, om elkanders appetijt niet nodeloos te bederven. Ook dàt is al geschiedenis geworden. Op het kerkhof van Beveren-aan-de-IJzer (Hoe is de nieuwe naam ook weer van dat gefusioneerde dorp?) liggen Vossen en Nationale Strijders zij aan zij onder de ruisende populieren. En zo is het goed. Tenslotte zijn zij

illustratie

allen ‘poilus’ gelijk. En naast deze oudstrijders hoort eigenlijk, in Beveren of elders, ook een ler te liggen. En een Portugees, een Indiër, een Marokkaan en een Senegalees. Evenals de Vlamingen hebben regimenten uit die landen in dezelfde zinloze oorlog gevochten om aan Engeland en Frankrijk wat meer wereldmacht te bezorgen. Opdat deze laatste mogendheden daarna met nog meer willekeur en egoïsme over hun lot zouden kunnen beslissen. En daar horen ook twee Polen bij: een van de velen, die met de Russen hebben meegevochten om de Russische grens wat westwaarts te verleggen; een van de vele Polen uit Pruisen, die met de Duitsers hebben meegevochten om de oostgrens van Duitsland naar het Oosten te verschuiven. Dan zouden alle kleine bedrogenen van deze grote oorlog samen liggen in dezelfde aarde als blijvende aanklacht en vloek tegenover de groten van deze aarde, die achter het rookgordijn van een of andere ideologie met ijzingwekkende kilheid schaakspelen met het leven van kleine mensen en volkeren.

De laatste jaren trekken wij naar Diksmuide in het aangroeiend gezelschap van journalisten uit de sensatiepers van Zuid en Noord. Waarvan sommigen zich met welbehagen neerbuigen over dit in hun ogen uniek stuk overeindgebleven folklore. Zij vertegenwoordigen het onverwoestbare ras van de ‘klerken’, die menen progressief te zijn als zij tussen twee bladzijden duurgekleurde reklames in een paar kolommen meewarig-medelijdend mogen afrekenen met het achterlijk mysticisme van een verdwijnend boerenvolk.

Tenslotte hebben wij de laatste jaren dan nog het gezelschap gekregen van kleine groepen nieuwsoortige bedevaarders: eeuwig onvolgroeide knapen van extreem rechts en extreem links, die ons zonder blozen komen vertellen dat wij bij de eerstvolgende bocht van de geschiedenis zullen opgepikt worden om samen met ander gespuis onze laatste dagen te gaan slijten in een nationaal-socialistisch of Stalinistisch concentratiekamp. Wij willen het belang van deze kleine groepen, die vaak uit dezelfde streng katholieke en vlaamsgezinde middens stammen, niet overschatten. Het minste dat wij kunnen zeggen is dat Diksmuide de laatste plaats in de wereld is, waar zij hun krijgsdansen moeten ten tonele voeren.

Voor ons blijven ze beter thuis: zowel de schandaalmakende uniform-dragers als de schandaalzoekende journalisten. Diksmuide is een bezinningsoord.

 

Dr. M.J. - GENT

Boey, Marcel. ‘Tragedie 14/18’. Uitgeverij Lannoo, Tielt/Utrecht; 1974; 197 blz.

De meeste lezers van dit tijdschrift kennen in mindere of meerdere mate de geschiedenis van de Vlaamse Beweging. Het grote belang van de eerste wereldoorog als mijlpaal in deze geschiedenis is echter niet altijd voldoende gekend. De grote verdienste van de auteur is het feit dat hij op een eenvoudige en niet-emotionele wijze deze pijnlijke periode heeft behandeld. Het was voor de auteur waarschijnlijk geen gemakkelijke opgave. In zijn voorwoord schrijft H. Borginon terecht dat het clandestiene karakter dat de ‘Frontbeweging’ werd opgedrongen, tot gevolg had dat de schriftelijke sporen van deze actie uiterst schaars bleven. Ondanks deze handicap is M. Boey er toch in geslaagd de zogenaamde ‘Frontbeweging’ in haar verschillende aspecten te belichten: de frontpers, het ‘verenigingsleven’, de strafkampen, de plagerijen, de desertie, en zo verder. Dit wordt allemaal nader besproken. Tal van interessante foto's maken van deze pocket een waardevol document.

M.C.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken