Neerlandia. Jaargang 79
(1975)– [tijdschrift] Neerlandia–Neerlandia. Jaargang 79
auteur: [tijdschrift] Neerlandia
bron: Neerlandia. Jaargang 79. Jan De Graeve, Gent 1975
[p. 185] | |||||||||||||||
Hoofdstuk III
| |||||||||||||||
Nieuwe perspectievenDe culturele problemen worden internationale problemen. Zoals de politiek en de economie sedert de jongste wereldoorlog een schaalvergroting ondergingen naar universele dimensies toe, zo overstijgen ook de actuele culturele problemen de nationale begrenzingen. Gedeeltelijk was dit reeds zo in de voorbije eeuwen: godsdienstige, culturele en ideologische vraagstukken hebben steeds gans Europa beroerd. Toen echter vonden deze problemen hun beslag binnen het eigen staatsverband. Oorlog was dan ook het enige middel om geestelijke goederen te verspreiden via een uitbreiding van de politieke invloedssfeer. De godsdienstoorlogen (Islam, Christendom enz.) exporteerden religieuze standpunten, de Napoleontische oorlogen droegen de stempel van het ideologisch imperialisme. Hetzelfde geldt voor het Nazisme en de wensdroom van de communistische wereldrevolutie. Thans geven culturele verschillen - theoretisch althans - geen aanleiding meer tot agressie. Het besef groeit dat de internationale culturele betrekkingen geen dienende rol meer hoeven te spelen voor politieke, economische of militaire belangen. Ze worden een doel op zichzelf, gericht op hogere humanitaire doeleinden. ‘De nieuwe dimensies heten: internationalisatie en wereldopenheid, verstandhouding en samenwerking’(62). Alhoewel de theorieën hieromtrent slechts dateren van de zestiger jaren, ligt de oorsprong van deze conceptie in de omstandigheden tijdens en onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog. De mensonterende praktijken uit die periode hadden een diep pessimisme aangaande de zin van mens en leven voor gevolg gehad. Uit deze gevoelens van verontwaardiging groeide het bewustzijn dat de menselijke waardigheid als dusdanig diende beschermd te worden op het hoogste, internationale vlak. Het resultaat hiervan vinden we in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948. De culturele waarden worden er uitdrukkelijk vermeld: art. 22 spreekt van economische, sociale en culturele rechten, essentieel voor de waardigheid en de vrije ontplooiing van de persoonlijkheid; | |||||||||||||||
[p. 186] | |||||||||||||||
art. 26 handelt over het recht op opvoeding, waarbij een gratis en verplichte elementaire opvoeding als eis wordt gesteld, evenals het openstaan voor iedereen van technische vorming en beroepsopleiding; De bedoeling zat voor een supranationale druk uit te oefenen teneinde de individuele mens te beschermen, eventueel tegen zijn eigen staatsoverheid. ‘L'objet de la Déclaration et de la Convention est la protection morale et si possible matérielle de ces droits de l'homme, au sein de l'Etat et s'il le faut, contre l'Etat, pour servir ainsi les intérêts de la paix et le progrès de l'humanité. Ces deux instruments doivent être considérés comme l'expression d'une opinion publique supranationale qui exerce sa pression (Déclaration) ou qui frappe de sanctions la violation d'un droit de l'homme’(63). Hoe edel de bedoelingen ook waren, toch bleef de uitwerking van deze verklaring beperkt: vooreerst gold hier wat van toepassing was op elke internationale norm, met name de afwezigheid van sancties; bovendien moet de interpretatie van termen als ‘menselijke vrijheid’ en ‘innerlijke ontplooiing’ onoplosbare moeilijkheden hebben meegebracht wegens de verschillende interpretaties hiervan in Oost en West(64). Anderzijds richtten artikels 26 en 27 zich hoofdzakelijk tot de nationale regeringen: bij hen berustte de verantwoordelijkheid voor de uitbouw van een onderwijsnet. De internationale instellingen vervulden slechts een aanvullende taak (bv. in de ontwikkelingshulp). De verschillende concepties inzake de verhouding politiek en cultuur waren ook oorzaak van het feit dat ‘het recht om deel te nemen aan de cultuur van de gemeenschap’ niet nader bepaald kon worden. Voorlopig kon er maar overeenkomst bereikt worden op regionaal vlak: ‘Quoi qu'il en soit, une évolution future, instaurant un 'droit à la culture’ et le réalisant sur le plan international ou même supra-national se trouve amorcée dans les accords sur la base régionale et universelle. Ceux-ci ne visent point le citoyen de l'Etat mais l'homme tout court et impliquent un droit fondamental qui se fait valoir sans considérations de temps et de lieu, et non plus seulement par rapport à l'état A mais aussi à l'état X’(65). Het tekort aan eensgezindheid omtrent de inhoud van deze fundamentele rechten en de afwezigheid van een formulering in een fundamenteel recht van de traditionele internationale culturele uitwisseling(66) zijn beslist de belangrijkste oorzaken geweest van de beperkte armslag van de UNESCO(67). Aanvankelijk diende deze organisatie zich te beperken tot ‘het behoud van de historische monumenten, tot de internationale uitstraling van de cultuur van kleinere taalgebieden, tot een betere bekendmaking van de wereldculturen uit Oost en West, tot steun aan de Afrikaanse, Zuid-Amerikaanse en Aziatische landen om hun artistiek patrimonium tegen het verval en de vergetelheid te vrijwaren’(68). Deze taak sloot echter bij de tijdsgeest aan: in de besluiten van de Conventie van Den Haag van 14 mei 1954 werd de bescherming van cultuurgoederen als zeer belangrijk beschouwd: ‘...la protection des biens culturels spécifiés nommément - en tant que patrimoine, symbole de la civilisation à défendre - touche l'intérêt culturel de l'humanité tout entière’(69). Aan beide uitspraken lag allicht dezelfde reden ten grondslag. In een later stadium zouden de strevingen van de UNESCO evolueren naar een bredere, meer dynamische, toekomstgerichte programmatie: dit blijkt uit haar beginselverklaring van 4 november 1966: ‘Artikel 3: De internationale samenwerking zal alle aspecten van de geestelijke en creatieve activiteiten die verband houden met onderwijs, wetenschap en cultuur, omvatten. Artikel 5: De culturele samenwerking is een recht en een plicht voor alle volken en naties, die hun kennis en bekwaamheden met elkaar behoren te delen’(70). Deze gewijzigde stellingname is echter niet meer een resultante van het naoorlogs cultuurpessimisme, maar wel van de gewijzigde internationale economische en politieke problemen.
De uitbreiding van de internationale betrekkingen op alle gebieden - handel, industrie, pers- en communicatiemedia, techniek enz. - heeft een groeiende onderlinge afhankelijkheid tot gevolg gehad. De geest waarin en de motieven waarmee deze afhankelijkheid uitgebouwd wordt, maken het onderwerp uit van een intensieve culturele bewustwording en samenwerking. In dit perspectief werd de oorspronkelijke hypothese van de UNESCO, als zou een vreedzame wereldgemeenschap tot stand komen dank zij een betere kennis van elkaars levenswijzen en gewoonten, voorbijgestreefd. Culturele samenwerking zou voortaan verder moeten reiken dan louter het bekend zijn met mekaars cultuurpatronen. Vooral de Duitsers hebben deze theorie uitgewerkt. We laten hier Georg Stelzer aan het woord: ‘...weil sich durch die stürmischen technischen Fortschritte ein grund- | |||||||||||||||
[p. 187] | |||||||||||||||
legender Wandel in der Gesellschaft selbst vollzogen hat, wurde es notwendig, die auswärtige Kulturpolitik neu zu überdenken. Es geht um gegenseitige Hilfe und Erfahrungsaustausch in Fragen der menschlichen Existenz. Die verunsicherte Menschheit, die in weiten Teilen der Welt in ihrem gesellschaftlichem Entwicklungsprozess mit der technologischen Revolution nicht mehr Schritt halten kann, deren überlieferte Wertvorstellungen im Wanken geraten sind, die noch nicht die Weisheit aufzubringen vermag, der Gefahr atomarer Vernichtung zu begegnen, geschweige denn den Erdball vor totaler Vergiftung zu bewahren, muss zueinander finden, wenn sie überleben will. Alle Nationen wollen den Frieden, aber Vorurteile, Ignoranz gegenüber andern Völkern, nationaler Egoismus und Misstrauen bilden noch immer eine permanente Gefahr, die nur durch Vertrauen, Zusammenarbeit und Begegnung abgebaut werden kann. Hier liegen die grossen Aufgaben der auswärtigen Kulturpolitik, die nicht nur von Regierung zu Regierung über ämtliche Kanäle wirkt, sondern den geistigen Austausch von Mensch zu Mensch sucht, sei es über verwandte Organisationen, sei es über Gruppen oder auch auf individuelle Wege’(71). C. Doka is een overgangsfiguur; alhoewel hij de oorspronkelijke conceptie steunt, toch onderkent hij het belang van een internationaal cultuurbeleid als een authentieke vorm van internationale samenwerking. Deze opvatting bleef niet beperkt tot een groepje theoretici. Zo werd in België deze nieuwe visie als uitgangspunt gebruikt voor de besprekingen van het internationaal cultuurbeleid in de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap: ‘Het internationaal cultureel beleid beoogt de uitbouw van de culturele gemeenschap en het scheppen van een verstandhouding die de wereldvrede ten goede komt. In alle landen vormen de buitenlandse culturele betrekkingen een fundamentele component van de buitenlandse politiek’(72).
Deze nieuwe visie vergt echter wel aanpassingen, die nog niet aan uitvoering toe zijn:
Uit deze opsomming blijkt dat de verscheidene eisen samenvallen met die van de antitotalitaire reactie na de tweede wereldoorlog. | |||||||||||||||
OntwikkelingshulpDe laatste jaren wordt er meer en meer aandacht besteed aan de culturele problematiek van de ‘technische’ bijstand aan de ontwikkelingslanden(76). Economische en sociale vooruitgang steunen immers op een besef van menselijke waardigheid. R. Maheu noemde cultuur dan ook ‘une partie intégrante et dimension du développement total’(77). Twee tegengestelde strekkingen convergeren hier in hetzelfde standpunt. Enerzijds zijn er de drukkingsgroepen en de kerken, die de uiteindelijke culturele ontwikkeling van de derde wereld beogen. Zo omschrijft de encycliek Populorum Progressio de ontwikkelingshulp als volgt: ‘Eerst dan zal er een dialoog beginnen die niet meer de landbouw- of industrieprodukten, maar de mens als inzet heeft. Een zeer vruchtbare dialoog wanneer hij aan de volkeren die eraan deelnemen de weg weet te wijzen naar economische vooruitgang en grotere innerlijke beschaving; wanneer de technici opvoeders en leraren weten te worden; en wanneer het onderwijs zich weet te kenmerken door een dergelijk intellectueel en moreel peil, dat het niet alleen tot economische, maar ook tot menselijke ontwikkeling opleidt’(78). | |||||||||||||||
[p. 188] | |||||||||||||||
Anderzijds stuit de expansie van de westerse handels-en industriebedrijven op culturele weerstanden in de betrokken landen. Studenten uit de derde wereld vinden hun technische opleiding aan de Westerse universiteiten onaangepast aan de situatie in hun eigen land of geraken vervreemd van hun eigen cultureel milieu(79). Bovendien is het gevaar niet denkbeeldig dat sommige promotors van de ontwikkelingshulp, de opvoeding er uitsluitend zien als een mentale aanpassing aan het westers industriepatroon(80). De gulden middenweg leek ons bewandeld door Louis Baeck, die een tactvolle culturele kentering, waarin de voorkeuren en wensen van de betrokken bevolking geëerbiedigd worden, als eerste voorwaarde stelt(81). | |||||||||||||||
Cultureel nationalisme of cosmopolitismeZelfs indien men de komende jaren geen systematisch internationaal cultuurbeleid ontwikkelt in de zin zoals G. Stelzer dit beschreef, toch zullen er internationale culturele problemen op de dagorde staan. Het groeiend contact tussen landen heeft ook een steeds groter contact tussen culturen voor gevolg, wat tot nieuwe conflicten aanleiding kan geven(82). Daarbij lijken ons vier oplossingen mogelijk:
Als besluit zouden we kunnen suggereren dat de overheid de bestaande evolutie niet passief mag ondergaan, maar integendeel moet stimuleren wat er goed in is en afremmen wat tot conflicten kan leiden. Op het gebied van onderwijs en wetenschap liggen vooralsnog de ruimste perspectieven: alhoewel nationaal gebonden wat systeem en verantwoordelijkheid betreft, kunnen onderwijsinstellingen een universele mentaliteit doorgeven. De ontwikkeling van een we- | |||||||||||||||
[p. 189] | |||||||||||||||
reldomvattend netwerk van communicatiemedia bevordert deze tendens. Ook Lester Brown pleit voor deze tendens: ‘One of the most important effects of the expanded educational and communications networks will be to continue the trend towards increasing proximity of nations and cultures. In an interdependent world civics must encompass not only the local community but the global community as well. Awareness of the interaction of problems on a worldwide basis must grow, and to do so the perspective of education and the communications media must change’(87). | |||||||||||||||
De taalDe taal blijft een belangrijk motief voor de landen van waaruit deze taal zich oorspronkelijk verspreid heeft. ‘Ainsi en est-il lorsque, en tant que mère patrie d'une langue répandue en plusieurs pays, cet état fait fonction de centre d'une communauté linguistique et culturelle’(88). Dit geldt vooral voor Frankrijk en Engeland. De Franse cultuurpolitiek is hier beter geslaagd dan de Engelse, die de taal te nauw in verband zag met handelsdoeleinden. De interne politieke situatie in Spanje heeft de consequente ontwikkeling van een ‘Hispanidad’ tegengewerkt. Alhoewel Italië nauwelijks kolonies had, toch smeedt de Italiaanse taal een sterke band tussen de uitgeweken Italianen. De Società Dante Alighieri wil deze band verstevigen en consolideren. Zij stelt zich tot taak ‘...di tutelare e diffendere la lingua e la cultura italiana nel mondo, tenendo alto dovunquo il sentimento di italianità revivando i legami spirituali dei connazionali all estero con la Madre Patria...’(89). In het Nederlands taalgebied heeft het Algemeen Nederlands Verbond eenzelfde politiek gevoerd. De uitgeweken Nederlandstaligen assimileerden zich na onbepaalde tijd met de meerderheid van Engels- of Franstaligen. In Indonesië werd het Nederlands als officiële taal vervangen door het Engels en tenslotte was de apartheidspolitiek van Zuid-Afrika een fundamentele hinderpaal voor culturele identificatie. Het Zuidafrikaans ontwikkelde zich trouwens ondertussen ook tot een zelfstandige taal. | |||||||||||||||
ToerismeHeel wat aspecten van de ‘schone kunsten’ maken vaak deel uit van een politiek ter bevordering van het toerisme: ‘C'est ainsi que, comme dans d'autres pays d'ailleurs, on ne constate pas toujours une séparation rigoureuse entre propagandes culturelle et touristique, bien qu'en Italie l'accent soit mis fortément sur la propagande culturelle’(90). | |||||||||||||||
De koude oorlogDe harde werkelijkheid van de Oost-West controverse heeft ook haar weerslag op het buitenlands cultuurbeleid. Alhoewel in steeds mindere mate, toch blijven culturele instellingen en informatiediensten zich steeds toeleggen op terreinwinst in de psychologische oorlog. Het Droghedareport adviseert als volgt: ‘Winning the cold war is but one of a number of the current aims of our information work. The Information Services of the United Kingdom have to deal with firm friends, dangerous enemies, wavering allies and the particular relationship of the Commonwealth and the Colonies’(91).
|
(56)Droghedareport, p. 6.
(57)Zie R. Van Elslande, op. cit., p. 17.
(58)C. Doka, op. cit, p. 32-33.
(59)Droghedareport, p. 6.
(60)C. Doka, op. cit., p. 33.
(61)Droghedareport, p. 7.
(62)R. Van Elslande, op. cit., p. 9.
(63)C. Doka, op. cit., p. 20.
(64)Trouwens, de zes Sowjetvertegenwoordigers, tesamen met Saoedi-Arabië en Zuid-Afrika, onthielden zich op de definitieve stemming van 10 december 1948 te Parijs.
(65)C. Doka, op. cit., p. 20.
(66)Inderdaad, noch het verspreiden van de eigen cultuur in een ander land, noch het recht om de cultuur van een ander land te kennen, werd in de verklaring geformuleerd.
(67)Hans J. Morgenthau is ongenadig in zijn oordeel over de UNESCO: zie op. cit., p. 486-491.
(68)Zie Eugeen van Itterbeek, op. cit., p. 253.
(69)C. Doka, op. cit., p. 20.
(70)Zie Verklaring over de beginselen van internationale culturele samenwerking van de UNESCO (4 nov. 1966), in Bijlage I van het Internationaal Cultureel Beleid. Rapport van het wetenschappelijk instituut voor de KVP, Den Haag 1971.
(71)Georg Stelzer, ‘Auswärtige Kulturpolitik als Friedenspolitik’, in Aussenpolitik, 22 (1971), p. 323.
(72)Zie de ‘Mededeling van de Regering’, in Beknopt Verslag van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, 2 juli 1974. De uitspraak is afkomstig van de heer Van Elslande, Minister van Buitenlandse Zaken (zie p. 3).
(73)Willy Brandt noemde reeds op 27 juni 1967 de cultuur de ‘dritte Säule der Aussenpolitik’; zie G. Stelzer, op. cit., p. 322.
(74)R. Van Elslande, op. cit., p. 11.
(75)Zie G. Stelzers uitspraak, geciteerd op p. 176.
(76)Dit blijkt o.m. uit het feit dat in verscheidene landen de ontwikkelingshulp onder culturele diensten ressorteert De volgende gegevens putten we uit de reeds vermelde nota van Minister Van Elslande: ‘Frankrijk vertrouwt de hele bilaterale actie toe aan de Algemene Directie voor Culturele, Wetenschappelijke en Technische Betrekkingen (uitgezonderd de betrekkingen met Franstalige landen in Zwart Afrika)... De multilaterale actie ressorteert onder de Directie der Politiek en wel onder de Dienst Verenigde Naties. De Culturele Algemene Directie treedt echter op als dispatchingagent en voor de uitvoering in de praktijk van de op multilaterale basis genomen beslissingen... Italië heeft de volledige verantwoordelijkheid,... opgedragen aan de Algemene Directie Culturele, Wetenschappelijke en Technische Samenwerking, en het is met name de directeur-generaal van deze Directie die de werkzaamheden op het UNO-vlak bijwoont. Het Verenigd Koninkrijk draagt de bilaterale beleidsuitvoering op aan de British Council. Duitsland... terwijl de beleidsuitvoering, voor de bilaterale betrekkingen, loopt over de Mittlerorganisationen, en meer bepaald, voor 50 % via de Rooms-Katholieke en de Evangelische Kerken’; zie p. 13. Van Elslande komt tot de conclusie dat ook voor België de ontwikkelingshulp deel moet uitmaken van de buitenlandse culturele betrekkingen; zie p. 9.
(77)Zie R. Mahieus lezing ter gelegenheid van de Conférence intergouvernementale sur les aspects institutionels, administratifs et financiers des politiques
culturelles: Rapport final, UNESCO, p. 44.
(78)Zie Paus Paulus VI, Encycliek Populorum Progressio, Katholiek Archief, Amersfoort 1968 (4de druk), p. 36.
(79)Zie Franz Fanon, De verworpenen der aarde, Utrecht-Antwerpen 1961.
(80)Die indruk wekte het boek van Lester Brown, World without Borders, New York 1972.
(81)Zie Louis Baeck, De wereld is ons dorp, Tielt 1971, p. 40: ‘Ontwikkeling betekent het werkelijk tot hun recht laten komen van de voorkeuren van alle mensen die tot de betrokken samenleving behoren. De ordeningskeuze alsook de structuren van de samenleving zullen daaraan dienstig moeten gemaakt worden. Authentieke ontwikkeling van allen zal slechts werkelijkheid worden, indien zowel de voorkeuren aan bod komen van mensen die behoren tot de non-elitaire, nog niet ontvoogde groepen, als die van beleidsvoerders met macht. Deze “conscientering” vereist een culturele ontbolstering uit het magisch denken en uit het fatalisme’.
(82)Vgl. J. Hartmann, The Relations of Nations, New York 1971, p. 303: ‘Whether civil struggles would actually occur cannot be known. The friction implicit in bringing together alien cultures, which gives rise to tensions in the world of nation-states, might be enormously intensified by the greater number of points of contact in a federal world state. The culture tensions might well increase distrust and hatred among national cultural groups far above their present level’.
(83)Zie T.S. Eliot, Notes towards the Definition of Culture, Londen 1948, p. 93: ‘But as Soviet Russia must maintain the subordination of culture to political theory, the success of her imperialism seems likely to lead to a sense of superiority on the part of one of her peoples in which her political theory has been formed; so that we might expect, so long as the Russian Empire holds together, to find the increasing assertion of one dominant Muscovite culture, with subordinate races surviving, not as peoples each with its own cultural pattern, but as inferior castes’.
(84)K. Verleye, op. cit., p. 84.
(85)Seyom Brown omschrijft hun mentaliteit als ‘...an attitude characterized by relatively low emotional or affective identification with particular national or local political jurisdictions, institutions, and symbols and relatively intense identification with worldwide, or potentially worldwide, associations and symbols’ (New Forces in World Politics, Washington 1974, p. 161-162).
Vgl. ook Amitai Etzione: ‘...experts who see matters in a comparatively objective light and are competent in cross-cultural and supra-national communications’ (The Hard Way to Peace. A New Strategy, New York 1962, p. 187).
(86)Seyom Brown, op. cit., p. 162.
(87)World without Borders, New York 1973, p. 130.
(90)C. Doka, op. cit., p. 57.
(91)Droghedareport, p. 6-7.
|