|
| |
| | | |
Hoofdstuk V
De cultuurautonomie in België en de Nederlands-Vlaamse integratie
Bij de voorstanders van de integratie wordt veel verwacht van de cultuurautonomie. De heer A. Willemsen vertolkte een algemene strekking, waar hij schreef dat: ‘...een algemeen-Nederlandse integratie aan zou moeten sluiten enerzijds bij het Europees federalisme, anderzijds bij de autonomie, met name op cultureel gebied van Vlaanderen in België’(1). De gewezen voorzitter van de Vlaamse Cultuurraad, de heer R. Vandekerckhove, beaamt deze stelling: ‘Dit (de cultuurautonomie) laat een verregaande culturele integratie met Nederland tegemoet zien en zal een krachtig impuls geven aan de cultuurgroei in Vlaanderen’(2).
| |
Draagwijdte van de cultuurautonomie
Deze draagwijdte is zeer ruim. De grondwetsherziening kende de cultuurgemeenschappen grondwettelijke rechten toe. Ze worden bekleed met wetgevende macht (in de vorm van decreten) over omvangrijke werkgebieden: taalwetgeving, onderwijs en culturele aangelegenheden. In de wetten van 3 juli en 21 juli 1971 werd de werking van de Cultuurraden vastgelegd. Elke Cultuurraad, die uitsluitend samengesteld is uit de parlementsleden van Kamer en Senaat, ingedeeld per taalgroep, heeft evenwel geen eigen fiscale bevoegdheid. Hij ontvangt de middelen vanwege het nationaal parlement, via een dotatie voor de cultuurkredieten en de begroting van Nationale Opvoeding. De bestemming van deze cultuurkredieten kan echter vrij door de Cultuurraad bepaald worden; het betreft globale bedragen voor onderscheiden departementen; interne overheveling door de Cultuurraad is mogelijk. Amendementen door de Cultuurraad aangenomen, die hogere begrotingsuitgaven meebrengen, moeten eerst door het parlement worden goedgekeurd alvorens bijkredieten kunnen worden verleend.
De Cultuurraad heeft geen eigen administratieve diensten voor de uitvoering van zijn decreten. De bevoegde ministers worden met de uitvoering belast. Nu is het reeds zo, dat departementen met sterke culturele inslag (Nationale Opvoeding en Cultuur) van hoog tot laag gesplitst zijn(3), zodat de autonomie ook bij de uitvoering van de decreten enigszins tot haar recht komt.
Naast taalwetgeving en onderwijs, heeft de Cultuurraad bevoegdheid over culturele aangelegenheden, waarvan de inhoud in een bijzondere wet van 21 juli 1971 nader werd omschreven:
1) | Bescherming en luister van de taal. Hieronder wordt verstaan verspreiding en vertaling van Nederlandse letterkundige en wetenschappelijke werken, bevordering van taalbeheersing en taalzuiverheid, inclusief de spelling. |
2) | Aanmoediging van de opleiding van onderzoekers. |
3) | Kunsten, met inbegrip van toneel en film. |
4) | Cultureel patrimonium, musea en andere wetenschappelijke en culturele instellingen. Hieronder vallen de wetgeving op het steden- en natuurschoon (landschaps- en monumentenzorg), evenals de Academies (voor Letterkunde, Geneeskunde enz.). |
5) | Bibliotheken, discotheken en soortgelijke diensten. |
6) | Radio en televisie, met uitzondering van regeringsmededelingen en reclameuitzendingen. |
7) | Jeugdbeleid. |
8) | Voortdurende scholing en ‘culturele animatie’. |
9) | Lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven. |
10) | Vrijetijdsbesteding en toerisme (o.m. sociaal toerisme). |
11) | De onderbouw of infrastructuur voor alle rubrieken sub 1-10. |
Eveneens wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van de bevoegdheid inzake culturele samenwerking op internationaal niveau, wat uiteraard van belang is voor de Nederlandse integratie.
| |
Betekenis voor de Vlaams-Nederlandse integratie
1. | Vooreerst valt voor Nederland het bezwaar weg, dat een integratie met Vlaanderen moeilijkheden zou berokkenen met de officiële Belgische instanties, en in het bijzonder met de Franstaligen. Vlaanderen kan nu autonoom optreden en wel op juridisch gelijke voet met Nederland: het gaat om een samenwerking tussen gelijke grootheden.
De gelijkwaardigheid van de culturele besluitorganen in Nederland en België verhielp zo een communicatiestoring. Een vlotter contact werd door de cultuurautonomie in het vooruitzicht gesteld, wat voor een integratie uiteraard bevorderlijk is. Inderdaad, ‘the capacity of the participating political units or governments to respond to each other's needs, messages, and actions, quickly, adequately’, wordt door K.W. Deutsch als zeer belangrijk beschouwd(4). |
2. | Bovendien voorzag het nieuwe basisartikel 107quater, dat o.m. ruimte bood voor de oprichting van gewestelijke organen met werkgebieden die buiten de bevoegdheidssfeer van de Cultuurraden vallen, ook in een eventuele uitbreiding van de decentralisatie door bevoegdheidsdelegatie aan internationale en binnenlandse gewestelijke organen. Die opdracht zou gegeven worden door een latere wet, die met bij- |
| | | |
| zondere meerderheid moest worden goedgekeurd. Dit sluit principeel de mogelijkheid in van de oprichting van een Hoge Raad voor de Nederlandse Cultuur. |
3. | De culturele autonomie maakt Vlaanderen ook veel vrijer tegenover de negatieve kritiek van Wallonië op de Nederlands-Vlaamse toenadering. In antwoord op deze tendens immers, pleiten Waalse drukkingsgroepen voor een Waals-Franse integratie, welk argument voor een groot deel bedoeld is als afschrikmiddel. Ter illustratie verwijzen we naar een rede van Maurice Piron, gehouden op een ‘culturele dag’, door de Rénovation Wallonne te Brussel op touw gezet. In zijn kritiek op de ‘integratiegezinde’ nota van J. Kuypers van 1962(5), dreigt hij met een toenadering van Wallonië naar Frankrijk. ‘Toutes les garanties, en somme, pour qu'à l'abri de ce patronage officiel, nous puissons réclamer, à notre tour l'intégration culturelle de la Wallonie à la France. Et la réclamer sans mauvaise conscience, persuadés au contraire que nous respectons, par ce parallélisme, le jeu des symétries si nécessaire à la façade de l'Etat Belge’(6). Dat hij in feite de Nederlands-Vlaamse culturele integratie wil afkeuren blijkt uit zijn overtuiging dat deze integratie afbreuk doet aan de eenheid van de Belgische cultuur: ‘...je pense en effet que ce serait une perte de substance grave pour la Wallonie comme pour la Flandre de vivre séparées de l'ensemble culturel dont chacun des deux groupes linguistiques fait partie intégrante’(7). |
4. | Tenslotte meenden we ook hier een toepassing te vinden van een stelling door Deutsch naar voren gebracht, met name dat een integratie bevorderd wordt door een toestand van verandering en wisseling van ideeën, instellingen en motieven over een breed terrein: ‘...we noted in our cases that the partial shift of political habits required in transferring political loyalties from the old, smaller political units, at least in part, to a new and larger political community has only occurred under conditions when also a great number of other political and social habits were in a state of change’(8). Deze uitspraak bleek ook van toepassing op de ontwikkeling naar cultuurautonomie in België.
Inderdaad, de cultuurautonomie werd reeds in 1946 als een mogelijkheid vooropgesteld in het wetsvoorstel van Pierre Harmel, ingediend op 21 mei van dat jaar, en goedgekeurd in de wet van 3 mei 1948, waardoor het ‘centrum Harmel’ gestalte kreeg. De bedoeling was een nationale oplossing te zoeken voor de maatschappelijke en rechtskundige vraagstukken in de Vlaamse en Waalse gewesten; met name werd de cultuurhomogeniteit in de beide landstalen vooropgesteld en kwam men tot het inzicht dat twee cultuurraden moesten opgericht worden, met eigen dotaties en verordenende bevoegdheid. Deze visie werd maar geleidelijk uitgewerkt, o.m. onder de regering Lefèvre-Spaak (1961-1965) met het tot stand komen van de vier taalgebieden (wetten van 2 augustus en 30 juli 1963). In verband met de op 6 april 1962 door eerste minister Lefèvre aangekondigde grondwetsherziening, legde op 24 oktober 1963 een politieke werkgroep een syntheseverslag ter tafel dat zich uitsprak voor een grondige (vooral culturele) decentralisatie en voor een oprichting van taalgroepen in beide Kamers. De in januari 1966 samengestelde commissie tot hervorming van de instellingen, met vertegenwoordigers van de drie staatspartijen, maakte gewag van de cultuurautonomie. De regering Eyskens-Merlot tenslotte, richtte in 1969 een werkgroep op, waaraan de regeringspartijen en een senaatscommissie meewerkten, die de Cultuurraden een wetgevende bevoegdheid voorschreef.
Het feit dat de cultuurautonomie zo lang op ‘losse schroeven’ gestaan heeft, werkte stimulerend op de integratie. Het voedde speculaties en verwachtingen. |
| |
Wisseloplossingen in afwachting van de cultuurautonomie
Zolang de cultuurautonomie niet de nodige stimuli kon bieden voor de culturele integratie, werd uitgezien naar andere officiële juridisch-politieke kaders, die als steunpunt konden dienen voor een culturele integratie.
| |
De Cultuurraad voor Vlaanderen
Als interprovinciaal cultureel orgaan, was de Kultuurraad een niet-constitutionele voorafspiegeling van de cultuurraad in het kader van de cultuurautonomie. Hij groepeerde de Vlaamse culturele belangen, stimuleerde en ondernam zelf creatief cultureel werk, en werkte als drukkingsgroep om de cultuurautonomie een zo ruim mogelijke inhoud te geven. In het raam van deze cultuurraad werd in 1964 door een aantal verenigingen een stichting in het leven geroepen, met als opdracht de culturele integratie te bevorderen. Het werd ‘De Stichting voor de Culturele Integratie van Noord en Zuid’(9). Het initiatief hiertoe was uitgegaan van de Kultuurraad voor Vlaanderen en het Nationaal Overleg voor Gewestelijke Cultuur (N.O.G.C.). De idee was gegroeid uit de beleidsnota van 1962(10), die trouwens ook het uitgangspunt vormde voor het 36ste Nederlands Congres te Antwerpen in 1963, waar de doelstellingen en de werkwijze van de Stichting uitvoerig ter sprake waren gekomen.
| | | |
Op een werkcongres te Neerpelt werd in 1968 het opzet van de Stichting nader omschreven:
‘Het secretariaat van de Stichting moet als dienstcentrale zorgen voor: inventarisatie - coördinatie - informatie - kanalisering van de contacten met de overheid - stimulering van deze contacten die tot op heden tot stand kwamen. Het secretariaat dient te stoelen op de verschillende sectoren van het culturele werk ten einde een goede communicatie met de praktijk te waarborgen. In het bestuur van de Stichting dienen waarnemers te worden opgenomen van de instanties die in de overheidssfeer belast zijn met de culturele integratie.
In het bestuur dient de vertegenwoordiging te worden gewaarborgd van groepen die direct betrokken zijn bij de culturele integratie in de grensstreek’(11).
Verder werd gesuggereerd dat dit dienstverlenend bureau door professionelen, en niet door ‘enthousiaste amateurs’ zou geleid worden. Dit verhoogde de werkingskosten, zodat een beroep op overheidssubsidies, via de ‘Gemengde Technische Commissie ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord’ noodzakelijk werd.
Voor deze commissie betekende echter een eventuele steun aan de Stichting een gedeeltelijke bevoegdheidsdelegatie aan een privaatrechtelijk orgaan. Als beperking dient er wel aan toegevoegd dat de Stichting zich hoofdzakelijk bewoog in de sfeer van het volksontwikkelingswerk en dat ze instemde met een overheidscontrole op de besteding der middelen.
De subsidiëring kwam er echter niet.
De Stichting kwam dan in feite ook nooit echt van de grond en werd in 1972 opgeheven.
Dat coördinatie echter wel wenselijk was, blijkt uit de lijst afzonderlijke initiatieven, van zowel provinciale, gemeentelijke als zuiver privaatrechtelijke aard(12).
Provinciale initiatieven
|
1) | Periodieke contacten tussen de bestendige deputaties van de Belgische en Nederlandse grensprovincies. Deze provinciale besturen ontmoetten elkaar periodiek ter bespreking van de zaken die van gemeenschappelijk belang werden geacht. |
2) | Periodiek contact tussen de Culturele Raad van Nederlands Limburg en de Culturele Dienst van de provincie Limburg; de Culturele Raad van Zeeland en de Culturele Dienst van West-Vlaanderen. |
3) | Mogelijke realisatie in de provincie Limburg van het ‘plan-Heiligers’. Dit plan kan als volgt worden omschreven: de dagelijkse besturen der provincies zouden elk uit hun midden een lid aanwijzen dat met de stimulering van de grensstreek-integratie en -samenwerking belast zou zijn. Dit lid zou het beleid van zijn college moeten toetsen aan alle punten die met de grensstreekproblematiek te maken hebben en de college-beslissingen bevorderen die aan de oplossing van deze problematiek dienstig zijn.
Het kon daarbij wenselijk blijken dat met de voorbereiding en uitvoering dier beslissingen een speciale ambtenaar der provinciale griffie werd belast.
De even-bedoelde collegeleden vormden tesamen een contactraad, waarin beraadslaagd kon worden over gezamenlijke problemen, ervaringen konden worden uitgewisseld enz. De leden van de raad en de raad als zodanig hielden het nodige contact met het secretariaat van de Benelux Economische Unie. Het secretariaat van de contactraad, dat niet veelomvattend behoefde te zijn, omdat het werk praktisch geheel binnen de provinciale bestuursapparaten moest worden verricht, zou kunnen worden gevoerd door een der provinciale griffiers.
Vorenbedoelde vorm van stimulering der grensstreek-integratie en -samenwerking, die efficiënt en niet ingewikkeld leek, zou zonder veel verdere voorbereiding kunnen worden gerealiseerd. |
4) | Subsidiëring van de inter-Limburgse culturele contacten. (Idem voor Zeeland en Oost- en West-Vlaanderen). In de laatste jaren had het provinciaal bestuur van Nederlands Limburg in diverse gevallen financiële steun verleend aan de culturele inter-Limburgse manifestaties, ook als deze in Belgisch Limburg plaats vonden. Ook het omgekeerde was het geval. Een gelijkaardig initiatief werd eveneens uitgewerkt tussen de provincies Zeeland enerzijds en West en Oost-Vlaanderen anderzijds. |
5) | Gemeenschappelijk Inter-Limburgs Krediet.
Ter bereiking van meer coördinatie in het beleid van subsidiëring van inter-Limburgse aangelegenheden, lag het in het voornemen dat beide provinciale besturen jaarlijks een bedrag zouden storten in een inter-Limburgse ‘pot’ waardoor de daarvoor in aanmerking komende inter-Limburgse manifestaties in beide Limburgen zouden kunnen worden gesubsidieerd. |
6) | Groot-Limburgs Toneel, gevestigd te Maastricht. Beroepstoneel, gesubsidieerd door beide provincies Limburg en door de Belgische en Nederlandse Rijksoverheid. Het wordt beschouwd als ‘het’ voorbeeld van de concrete verwezenlijking van een volledig Nederlands-Vlaamse, cultureel-artistieke integratie. De artistieke leiding berustte bij een Nederlander en
|
| | | |
| een Vlaming. Spelersrollen: Nederlandse en Vlaamse acteurs. Bespeelde de beide Limburgen (Na langdurige moeilijkheden werd het G.L.T. in 1975 opgeheven). |
7) | Allerlei.
Een aantal culturele manifestaties kwamen tot stand dank zij het initiatief van de provinciale besturen. Bv. de tentoonstelling ‘Zeeland in de Beeldende Kunst der Lage Landen 1550-1950’ (ingericht te Middelburg en Brugge); het optreden van het Westvlaams Orkest te Vlissingen; de fototentoonstelling over de kunstschatten in West-Vlaanderen (gehouden in 1966 te Middelburg); de tentoonstelling ‘Scheppend Ambacht’ in Goes. |
Gemeentelijke initiatieven
|
1) | Gemeentelijke contacten (algemeen).
- | ‘Jumelages tussen o.m. de gemeenten Merksem - Bergen-op-Zoom; Sittard - Hasselt; Geleen - Genk; Geule - Uikhoven; Gravenbricht - Elen, Roten, Dilsen; Gorincken - Sint-Niklaas. |
- | Benego (Belgisch-Nederlands Grensoverleg): een overlegorgaan waaraan wordt deelgenomen door acht Nederlandse en zeven Belgische gemeentebesturen. Het heeft tot doel alle voorkomende grensproblemen op te lossen of bij hogere instanties aan de orde te stellen. Hierbij zijn betrokken de Belgische gemeenten Meer, Loenhout, Wuustwezel, Kalmthout, Essen, Stabroek en Kapellen (noordwesten van de provincie Antwerpen) en de eraan palende Nederlandse gemeenten in west-Noord-Brabant: Rijsbergen, Zundert, Rucphen, Roosendaal, Wouw, Huybergen, Ossendrecht en Putte. |
- | De ‘Maasketen Jan Van Eyck’: een orgaan gericht op contact, samenwerking en coördinatie voor gemeenten en particulieren oost en west van de Maas (dus over de grens heen) in het gebied Maastricht / Thorn en Lanaken / Kessenich. Bevordert o.m. gemeentelijke jumelages, contacten inzake grensoverschrijdende planologie, recreatie en toerisme, organiseert culturele en sportieve evenementen en volksfestiviteiten waarbij de inter-Maaslandse en inter-Limburgse gedachte centraal staat. |
|
2) | Overleg recreatieschap van de Nederlandse Kempen met vertegenwoordigers van Belgisch noord-Limburg. |
3) | Juliana/Boudewijnprijs.
De gemeente Heer (bij Maastricht) reikt jaarlijks een prijs uit aan personen die zich op het vlak van de publiciteit verdienstelijk hebben gemaakt voor de toenadering tussen de beide Limburgen. |
4) | De gemeentebesturen van Roosendaal en Nispen (Nederland) en Essen (België) organiseerden enkele concerten welke door de ‘Philharmonie’ van Antwerpen en Roosendaal werden gegeven. Ook in Essen werden in samenwerking met voormeld Nederlands gemeentebestuur reeds enkele culturele manifestaties georganiseerd. In het kader van het 700-jarig bestaan van Roosendaal werden geregeld Vlaamse sprekers en gezelschappen gevraagd. |
5) | Op initiatief van het stadsbestuur van Gent werden in deze stad een aantal Nederlandse culturele manifestaties ingericht, o.m. de tentoonstelling ‘Koperen Kunstwerken’ (1961), ‘Vincent van Gogh’ (1965), ‘Triënnale van de Zuidelijke Nederlanden’ (1966); operavoorstellingen in Tilburg; het theaterfestival van 15 april tot 5 mei 1969 met medewerking van de ‘Toneelgroep Centrum’, ‘Het Zuidelijk Toneel Globe’ en de ‘Toneelgroep Studio’. |
6) | De stad Turnhout en de gemeente Tilburg hebben herhaaldelijk contacten met elkaar; idem voor Turnhout en Oss; Reusel en Arendonk; Leende (NI) met Belgische gemeenten; Valkenswaard en Tienen. |
7) | De stad Brugge voerde onderhandelingen met betrekking tot culturele uitwisseling met Nederland (toneel, toerisme enz.). |
8) | Er bestond contact tussen de gemeente Knokke (B) en Hogeveen met het oog op het bouwen van een cultureel centrum. |
| |
Culturele uitbreiding van Benelux
Een ander officieel kader, binnen hetwelk men een culturele integratie wenste uit te bouwen, was de Benelux Economische Unie. Uiteraard heeft deze Unie wegens het toenemend aantal persoonlijke contacten en via een versterkt samenhorigheidsgevoel, onrechtstreeks de culturele integratie bevorderd. Maar ook doelbewust werd gepoogd de Benelux uit te breiden tot het culturele. Organisatorisch leek dit mogelijk: zowel het Belgische als het Nederlandse Nationaal Secretariaat beschikten over een Culturele Studiecommissie. Ook de Sport Studiecommissie zou men onder cultuur kunnen rangschikken. Bovendien kende artikel 3 van de conventie van 5 november 1955, waarbij de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad werd ingesteld, deze raad ook adviesbevoegdheid toe inzake de culturele toenadering van de drie Beneluxlanden(13).
Nochtans werden deze wensen niet vervuld:
| | | |
1) | In 1951 werden door de heer Van Haegendoren, in het kader van het volkshogeschoolwerk, drie Beneluxweekeindleergangen georganiseerd, waarvan de eerste te Brussel, de tweede te Lier en de derde te Huizingen. De sprekers, die wegens hun functie innig met Benelux verbonden waren(14), spraken enkel over economische aspecten. Enkel het laatste weekeind stond onder het motto: ‘Culturele aspecten van de Benelux’, maar de sprekers waren geen vertegenwoordigers van Beneluxorganen of als dusdanig nauw bij de werking ervan betrokken(15). |
2) | De ondervoorzitter van het Algemeen Nederlands Verbond sprak op de Algemene Verbondsvergadering van 20 februari te Utrecht als volgt: ‘Toen aan de voorzitter van het Benelux-comité een jaar geleden gevraagd werd, wanneer de organisatie ook eens aan de culturele belangen zou gaan denken, werd zonder de minste schroom geantwoord, dat hier alleen technocraten bijeen waren, die van culturele belangen niets afwisten’(16). |
3) | Zelfs het taalgebruik bij de Beneluxvergaderingen was reeds een oorzaak van mistevredenheid, zowel bij Vlamingen als Nederlanders, vooral in de eerste periode; later zou het ongenoegen van Franstalige kant komen. Een artikel van De Decker liegt er niet om: ‘Het is immers duidelijk, dat de Benelux en haar officiële en niet-officiële propagandisten de toenadering tot België nastreven, niet tot Vlaanderen. Te Brussel en te 's-Gravenhage houden de heren Benelux-propagandisten hun besprekingen gewoonlijk in het Frans. Aan de daarmee gepaard gaande diners leren de Nederlandse heren dan meteen nog gaarne een beetje Belgisch-Frans’(17). |
Oorzaken
|
1) | Vooreerst geldt hier, wat ook algemeen toepasselijk is, dat Nederland niets officieel wenste te ondernemen met Vlaanderen, zolang de cultuurautonomie Vlaanderen geen grondwettelijke rechten had toegekend op cultureel gebied. |
2) | De belangrijke oorzaak - en deze motiveerde trouwens ook de Nederlandse houding - was de negatieve houding van de Franstaligen in België ten overstaan van een culturele uitbreiding van Benelux. Ze zagen dit als een stap naar een politieke éénwording, waarin zij in een duidelijke minderheidspositie kwamen. Als een gelukkige tegenhanger keken ze uit naar een verdere uitbouw van de EEG, waardoor Benelux zou opgaan in een ruimer geheel. Trouwens, meer dan de Vlaamse, is de Waalse economie, en in het bijzonder Luik, afgestemd op de industriezones van Aken, de Franse Ardennen en Lotharingen(18). Ze hadden dus naast de culturele, ook nog economische bezwaren tegen een al te strakke Benelux-eenheid. De volgende tekst spreekt duidelijke taal: ‘...les objectifs culturels de Benelux doivent rester bien en deça de ses buts économiques. Il est sain que nos trois pays veuillent participer au rayonnement de la civilisation européenne. Mais les diversités culturelles sont telles des Pays-Bas au Grand-Duché de Luxembourg, en passant par la Belgique, que Benelux ne saurait les ramener à un mode d'expression unique’; en verder: ‘Il ne faut pas se dissimuler que les provinces wallonnes voient avec une certaine inquiétude les contacts même économiques entre la Belgique et les Pays-Bas se construire sans elles, dans le cadre d'une solidarité linguistique. Cette inquiétude se dissiperait si, plutôt que de se replier sur la culture de sa majorité comme certains le voulaient, Benelux,
soucieux de mener à bien son action économique, s'ouvrait définitivement sur l'Europe, laissant aux institutions européennes le soin d'organiser la communauté politique des Six’.
Dit zoeken naar een antipode voor de Nederlandse integratie in Beneluxverband door de boeg te wenden naar Europese horizonten, vonden we in tal van artikels terug. |
‘Le danger d'une “collaboration spirituelle” (op geestelijk gebied) nous apparait beaucoup moins dans l'intégration européenne. Mais un néerlandisant ne peut juger du péril que court la communauté française de Belgique de se laisser annexer dans Benelux’(19).
‘Les intellectuels wallons ont à entreprendre une vraie politique de l'esprit, une politique de la culture désintéressée qui ne soit pas un porte-à-faux, qui ne débouche pas dans un réduit obscur, dans le cul-de-sac de Benelux, mais qui s'ouvre toute large sur de riches perspectives. L'Europe, demain, nous offrira peut-être sa chance, une chance qui sera ce que nous aurons voulu qu'elle soit. A nous de la préparer’(20).
De meeste van deze artikels werden geschreven als repliek op de beleidsnota van de Gemengde Technische Commissie ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord(21). De Franstaligen trokken de lijn door van het Belgisch-Nederlands cultureel akkoord naar Benelux.
Ook bij de voorstanders van de culturele integratie bestond een zekere argwaan ten overstaan van een eventuele culturele taak van de Benelux. Men vreesde dat de cultuur een dienende rol zou moeten spelen voor de economische belangen.
| |
| | | |
Een compromis: Benelux-middengebied(22)
Benelux wordt economisch opgesplitst in verschillende economische regionen, waarbij het Benelux-middengebied, dat over de grens heenreikt, als een eenheid wordt gezien. Het omvat de provincies Noord-Brabant, Nederlands Limburg, Belgisch Limburg, Antwerpen en een deel van Brabant. Het is vrij dicht bevolkt: 5.600.000 mensen, ongeveer gelijkmatig verdeeld over de twee landen. Het gebied wordt volgens een onderzoek van de ‘Hasseltse studiegroep’ gekenmerkt door de volgende gemeenschappelijke trekken:
- | een belangrijke bevolkingstoename door natuurlijke groei (14 per duizend); |
- | de aanwezigheid van groeipolen buiten het gebied die een beroep doen op de actieve personen uit het Binnengebied; |
- | een inzake voorzieningsniveau der kernen onvoldoende verzorgd Binnengebied; |
- | belangrijke natuurlijke gegevens. |
Bij het ontwerp van denkmodellen betreffende de optimale voorzieningsstructuur ontwerpt men één gemeenschappelijke visie, die ook het culturele aspect omvat.
Binnen dit gebied zijn reeds andere integrerende krachtlijnen te onderkennen: o.m. tussen de beide Limburgen (met o.m. de strijd voor een inter-Limburgse universiteit, het Groot-Limburgs Toneel), en tussen Antwerpen en Noord-Brabant (Benego). Toerisme en recreatie worden vanuit een globaal standpunt bekeken.
Buiten het Benelux-middengebied, maar toch in aansluiting ermee, bestaan gelijkaardige strevingen tussen Oost-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen.

|
(1)A. W(illemsen), ‘Noord-Zuid integratie: enkele praktische problemen’, in Neerlandia, 73 (1969), p. 273.
(2)R. Vandekerckhove, ‘De groei van de cultuurautonomie in België’, in Neerlandia, 76 (1972), p. 168.
(3)Zie over de ontwikkeling van deze splitsing R. Nijskens, op. cit., p. 23-24.
(6)M. Piron, ‘Pour l'integration culturelle de la Wallonie à la France’, in Le Bulletin du Grand Liège, 52, april 1964, p. 36.
(7)M. Piron, op. cit, p. 38.
(8)K.W. Deutsch, op. cit., p. 48.
(9)Zie G(eert) G(roothoff), ‘Werkcongres Neerpelt 1968 bezint zich op culturele integratie van Noord en Zuid’, in Neerlandia, 72 (1968), p. 371-376.
(10)Zie hierover meer in deze studie, p. 76.
(12)Zie M. Cantrijn, ‘Inventarisatie van de sectoren van het cultureel werk waar de ontmoeting, de samenwerking of de integratie werd gerealiseerd’, Werkcongres van de Stichting Culturele Integratie van Noord en Zuid, Neerpelt, 16 november 1968.
(13)Zie ‘Overeenkomst nopens de instelling van een Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad’, in Beneluxnieuws, januari-februari 1956, p. 31.
(14)De sprekers waren: de heer Jaspar, voorzitter van het Belgisch Beneluxcomité; dr. Kramer, directeur-generaal bij het departement van Economische Zaken; J. Van Waterschoot, kabinets-attaché bij het Belgisch departement van Economische Zaken.
(15)De sprekers waren: de heer Van Haegendoren; de heer Y. Foppema, redacteur van ‘Vrij Nederland’ te Amsterdam; E.P. Van Breda, hoogleraar te Leuven; M. Rutten, docent Nederlands aan de Universiteit te Luik; prof. dr. Max Lamberty, historicus; de heer J. Hoste, senator en oud-minister voor Kunsten en Wetenschappen.
(16)Zie Roger Geyselinck, ‘A.N.V. en Benelux-comité’, in Neerlandia, 64 (1960), p. 56-57.
(17)‘Het Algemeen Nederlands Verbond en Benelux’, in Neerlandia, 55 (april 1951), p. 5.
Een artikel met gelijkaardige strekking: F. Kroon, ‘Nederlands als voertaal in de Benelux’, in Neerlandia, 69 (maart-april 1955), p. 20.
(18)Zie P. Clerdent, ‘La coopération entre les provinces frontalières de Benelux. L'ensemble Limbourg néerlandais - Limbourg belge-Liège’ (rede gehouden op het 18de Benelux economisch congres te Rotterdam), in Le Buletin du Grand Liège, 53, juni 1964, p. 6-13.
(19)S.T., ‘Evolution Beneluxienne. Benelux oui, mais à sa place’, in Le Bulletin du Grand Liège, 53, juni 1964, p. 15.
(20)M. Piron, ‘Pour l'intégration culturelle de la Wallonie à la France’, in Le Bulletin du Grand Liège, 52, april 1964, p. 38.
(21)Zie hierover meer in het volgend hoofdstuk.
(22)Zie E. Jacobs (adviseur bij de Studiedienst V.E.V. en lid van de Hasseltse studiegroep), ‘Een optimaal struktuurmodel voor het Benelux-middengebied’, in Neerlandia, 77 (1973), p. 69-74; F. Van Loon, ‘De Noorderkempen en West-Brabant. Een sociografisch onderzoek’, in Neerlandia, 76 (1972), p. 169-174; H. Welter, ‘Het Benelux-middengebied is spoorloos’, in Neerlandia, 75 (1971), p. 167-171; ‘Het Benelux-middengebied, een optimaal structuurmodel’, synthese-rapport samengesteld door de studiegroep Benelux-middengebied (Hasseltse studiegroep), uitgave V.E.V., december 1972.
|
|