Neerlandia. Jaargang 79
(1975)– [tijdschrift] Neerlandia–Neerlandia. Jaargang 79
auteur: [tijdschrift] Neerlandia
bron: Neerlandia. Jaargang 79. Jan De Graeve, Gent 1975
[p. 202] | |||||||
Hoofdstuk VII
| |||||||
[p. 203] | |||||||
Heeft de culturele integratie een kans op slagen?Het antwoord op deze vraag vestigt onze aandacht op drie krachtlijnen: In hoever sluit ze aan bij een modern internationaal cultuurbeleid? Wat zijn de historische mogelijkheden in de situatie van de Lage Landen? Hoe staan de zaken in de dagelijkse praktijk? | |||||||
1. Aansluiten bij een internationaal cultuurbeleidIn onze studie hebben we duidelijk aangetoond hoe de idee van Europese éénwording de belangrijkste drijfkracht is geweest voor de streving naar integratie na 1945. Zij heeft het thema van het ‘stambewustzijn’ succesrijk overgenomen. De sfeer van overlevering en opbouw zijn positieve factoren. Negatieve elementen zijn de volgende:
Hieruit volgt dat een integratie op dit punt zich vooralsnog zal beperken tot bepaalde groepen Vlamingen en Nederlanders, die op het vlak van persoonlijke vriendschap en belangstelling een objectieve kijk op de culturele situatie in de beide landen aan de dag kunnen leggen. Andere groepen in de integratie betrekken kan enkel maar een negatieve reactie uitlokken en meer schade dan goed doen aan de eisen van onze tijd. Wat de structuur betreft, kan enkel maar het niveau van het ‘advies’ of de ‘vrije medewerking’ (cf. G. Stelzer) bereikt worden. | |||||||
2. De historische situatie in de ‘Lage Landen bij de zee’.Sommige auteurs zien de culturele integratie als een herstel van een door vreemde mogendheden of toevallige omstandigheden aangebrachte scheiding tussen de noordelijke en zuidelijke Nederlanden. Vooral prof. P. Geyl tracht te bewijzen dat de verdeeldheid te wijten is aan buitenlandse interventies. Vooreerst werd de bestaande eenheid in de XVIde eeuw verbroken door het Spaanse militaire optreden in onze gewesten. Vermits het Noorden nadien door een Calvinistische minderheidsdictatuur geregeerd werd, en de protestanten uit het Zuiden de wijk namen naar Nederland, kreeg het Noorden een protestants uitzicht en bleef Vlaanderen katholiek. Dit godsdienstverschil werd dan ook in 1830 één van de oorzaken van de Belgische revolutie. Als tweede katastrofe vermeldt hij de grondige verfransing die Vlaanderen onderging tijdens de Franse bezetting door de rechtstreekse onderwerping aan de Franse administratie. De scheiding tussen de Franssprekende hogere en de Nederlandstalige volksklasse was een andere belangrijke oorzaak van het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk. Hij beschouwt de culturele integratie als een terugvinden van een oorspronkelijke gemeenschappelijke eenheid: ‘Ik wil maar zeggen, om tot ons concrete geval terug te komen, dat de katastrophen van de late zestiende en de vroege 19de eeuw gevolgen gehad hebben die nooit meer ongedaan gemaakt kunnen worden, maar dat zij daarom het geheel van de verhoudingen in het gebied der oude Nederlanden niet beheersen; dat er essentiële omstandigheden of grondfeiten overblijven, waarop de natuurlijke gang van zaken zich toch nog heeft kunnen voortzetten; en dat het ons vrijstaat daarbij aan te sluiten’(4). En inderdaad zijn nooit de uiterlijke omstandigheden zo gunstig geweest voor een hernieuwd eenheidsgevoel. Zo is er o.m. de nieuwe oriëntering van de Nederlandse buitenlandse politiek sedert 1945. K.J. Verleye beschrijft deze als volgt: ‘De omstandigheden bevorderen een dergelijke versterkte samenwerking. Beide landen hebben tijdens de laatste oorlog hetzelfde leed doorgemaakt. Dit feit heeft de Nederlandse opinie sterk beïnvloed. Nederland heeft ingezien dat het niet verder afzijdig kan blijven tegenover Vlaams-België en Frans-Vlaanderen. De naoorlogse ervaringen inzake de overzeese gebiedsdelen en de jarenlange weigering van Groot-Brittannië, een leidende rol te spelen bij de Europese eenwording, hebben de buitenlandse politieke houding in Nederland grondig gewijzigd. Terwijl de buitenlandse politiek vóór 1940 vooral op Engeland afge- | |||||||
[p. 204] | |||||||
stemd was, is ze zich nu veel meer continentaal gaan oriënteren. Het Benelux-verdrag en de gemeenschappelijke inspanningen inzake Europees eenheidsstreven hebben onze landen dichter bij elkaar gebracht’(5). De grotere verdraagzaamheid tussen katholieken en protestanten werkt een oude hinderpaal weg. De vernieuwing in de katholieke kerk in Nederland heeft zelfs een kentering teweeggebracht in de Vlaamse publieke opinie ten overstaan van onze noorderbuur. Hogerop in onze studie wezen we reeds op de cultuurautonomie in België, die Vlaanderen een gelijkwaardige onderhandelaar maakt tegenover Nederland, wat uiteraard gunstig is voor een evenwichtig integratiestreven, waarin Nederland ook het officiële België niet hoeft te vrezen. Zeer belangrijk lijkt ons het parallellisme tussen de overheid en het privé-initiatief. Tot nog toe had elk streven van Vlaanderen naar culturele toenadering met Nederland een zweem van anti-Belgische gevoelens en activisme over zich. Dit is thans niet meer zo. Deze ontwikkeling brengt wel met zich mee dat men van emotionele slogans en manifestaties moet kunnen overstappen naar een politiek van praktische realisaties. We menen evenwel dat het succes van de Vlaamse beweging een zekere terugvloeiing van de Groot-Nederlandse beweging voor gevolg heeft gehad. Het sluit aan bij een algemene bevinding van K.W. Deutsch: ‘Here again we found that the broader amalgamation or integration movements were usually extensions of domestic policies and pressures within the participating units’(6). De steun van Nederland was een instrument tegen de Franstalige druk op Vlaanderen. De gevolgen van de taalwetten en de cultuurautonomie maken een beroep van Vlaanderen op Nederland minder noodzakelijk. De motieven liggen nu wel anders. Er bestaat ook nog geen echt cultureel gemeenschapsgevoel; misschien is dit wel zo op literair gebied, maar de doorsneemens ervaart de cultuur van het andere land, ondanks de taaleenheid, toch gedeeltelijk als een vreemde cultuur(7). Een zekere terughoudendheid van officiële instanties weerspiegelt wat er leeft in de bevolking. Als uiteindelijke reden waarom de voorstellen, vervat in de beleidsnota van 1962, niet gerealiseerd werden, gaf Minister Van Elslande de volgende aan: ‘In waarheid moeten wij erkennen, dat ons cultuurpatroon niet meer hetzelfde is, althans niet in de sociologische betekenis van het woord. De verschillen zijn treffend bv. op rechtsgebied, waar wij ons beroepen op de Code Napoléon en de Nederlanders op het Oud-Hollands recht. Onze instellingen zijn uit elkaar gegroeid. En ook het gedragspatroon op velerlei gebied. Noch de vroegere Victoriaanse preutsheid noch de huidige sex-revolutie in Nederland kunnen het in Vlaanderen doen. Kortom wij hebben te maken met een historisch gegroeide situatie, waarin veel verschillende dingen vlees en bloed zijn geworden, zonder dat men zich daarvan bewust is’(8). Dat dit geen ‘politieke’ uitspraak is, blijkt uit het feit dat de promotors van de integratie uit privé-middens dit beamen: ‘In de eerste plaats dient vastgesteld te worden, dat het besef, dat Noord en Zuid - Noordnederlanders en Zuidnederlanders - één cultuurgemeenschap vormen, niet leeft in brede lagen van de bevolking, in Nederland niet en ook in Vlaanderen niet’(9). Dit actueel gebrek aan samenhorigheidsgevoel is geen definitieve hinderpaal voor een integratie, temeer daar het gemeenschapsgevoel een dynamisch proces is. Zo beschouwt K.W. Deutsch althans dit verschijnsel: ‘in all such cases, something can be learned to be sure, by applying the concept of sense of community as a matter of static agreement; but we found that in all such cases more could be learned by viewing it as a matter of dynamic process’(10). | |||||||
3. De culturele integratie in de praktijkUit een sociologisch onderzoek(11) dat werd uitgevoerd in de streek Brugge, Eeklo, Sint-Niklaas en Zeeuws-Vlaanderen, waar men wegens de relatieve isolering van het Nederlands gebied ten zuiden van de Westerschelde een spontane integratie zou verwachten, blijkt deze tendens evenwel niet aan te wijzen. De statistische gegevens over de deelname van Belgen aan Nederlandse socio-culturele verenigingen worden als volgt besproken: ‘Van de 222 Belgische verenigingen hebben er juist de helft of 111 geen Nederlandse aanwezigheden op hun manifestaties; 45 verenigingen hebben “buitenlandse” gasten en 66 verenigingen geven op de vraag geen antwoord. Langs de andere kant van de grens krijgen we de volgende cijfers: 38 verenigingen op 86 hebben wel “buitenlandse” aanwezigheden; 30 verenigingen hebben er geen en 18 geven geen antwoord’. Over de grenscontacten besluit hij: ‘...dat de nu bestaande grenscontacten zeer toevallig bestaan en van zo'n aard zijn dat we ze bijna mogen negeren. Iedereen loopt wel eens een grens over, gelijk waar hij woont en zo gebeurt het dan ook wel eens bij de grensbewoner. Misschien kunnen doelmatige en systematische contacten op andere vlakken leiden tot samenwerking; in ieder geval, bij het cultureel verkeer moet “de weg” nog uitgevonden worden’. Deze conclusie doet ons klaar inzien hoe de culturele integratie geen spontane beweging is, die vanuit de basis groeit. Ze wordt geschraagd door de grotere cul- | |||||||
[p. 205] | |||||||
turele verenigingen, die uitgaan van een meer algemene visie en die enerzijds streven naar een doordringen van de integratiegedachte in de brede massa's en anderzijds de officiële waardering en steun behoeven van de overheid. Het eerste streefdoel is een onderneming op lange termijn. De steun van de overheid wordt hier uiteraard gewenst, maar er moet ook aan de basis een mogelijkheid tot ontwikkeling naar een cultureel gemeenschapsgevoel aanwezig zijn, een soort romantisch natie-begrip. Een ‘volksaard’ die voor beiden toepasselijk kan zijn. Sommige auteurs hebben zich op dit terrein gewaagd. De heer Brauns gebruikt het oude argument van ‘de taal is gans het volk’. ‘Daarom is iedere taalgenoot ook een wezensgenoot van onze menselijke, d.i. in taal levende en zich uitlevende geest, en elke mens wiens geestesgeschiedenis begon en bloeide in streektaal of algemene taal van ons Nederlands volk is met ons verbonden in een onuitwisbare verwantschap en eenheid van geestesbeschaving of cultuur’(12). Deze stelling klinkt vrij utopisch en onpraktisch. In feite zien we dat op het gebied van de literatuur, dat is dus reeds een verdere stap, de eenheid pas na een argumentatie aanvaard wordt(13). K.J. Verleye omschrijft het ‘Nederlands gevoel’ als volgt: ‘Het oerbeeld van onze Lage Landen suggereert niet zozeer grootheid of leidersroeping, als wel innigheid, gemoedelijke wijsheid, besef van de waarden van de menselijke persoon boven wetten en instellingen, drang naar evenwicht en orde, wars-zijn van het theatrale en extravagante, gezonde levenslust. Zo komt ons cultuurgebied ook de buitenlandse bezoekers voor’(14). De heer Brauns, die we reeds eerder citeerden, vermeldt ook de gehechtheid aan een godsdienstige overtuiging als een basistrek van het ‘Nederlander’ zijn. ‘Zoals we zeiden ligt onze diepste eenheidsschakering hoger dan het louter culturele of volkse: ze ligt op religieus gebied. De Nederlandse mens - hetzij Vlaming, of Hollander, Brabander of Zuid-Afrikaan - voelt zich allereerst katholiek, protestant, calvinist of vrijzinnig, terwijl een Fransman zich allereerst Fransman en een Engelsman zich allereerst Engelsman voelt of weet’(15). Elders horen we nog andere versies, zo o.m. de streekgebondenheid, gehechtheid aan de vorst enz. Deze gemeenschappelijke karaktertrekken zouden op lange termijn kunnen uitgroeien tot een cultureel gemeenschapsgevoel. Het tweede streefdoel lijkt theoretisch niet zulke fundamentele hinderpaal te zijn, omdat in de nieuwe cultuurpolitieke conceptie, in België althans, de cultuurgemeenschappen en via deze laatste vermoedelijk ook privaatrechtelijke organismen, om hun advies en waarschijnlijk ook om hun medewerking zullen verzocht worden. ‘Om tot een algemeen-Nederlandse buitenlandse culturele politiek te komen moet opnieuw vertrokken worden én vanuit het particulier initiatief én vanuit de initiatieven van de diverse overheidsdiensten. Het is daarom onontbeerlijk dat in de schoot van de Cultuurraad een vaste commissie zou worden opgericht voor het buitenlands cultureel beleid. Tussen officiële en particuliere instanties zou voortdurend overleg moeten worden gepleegd.... Onontbeerlijke startbasis voor dit alles is de culturele integratie van Noord en Zuid’(16). Dat deze voorstellen aansluiten bij wat ook in andere landen gebeurt, vergroot hun kans op uitvoering.
Lic. PAUL JANSSENS
|
(1)Hans J. Morgenthau, Politics among Nations. The Struggle for Power and Peace, New York 1954 (second edition), p. 489.
‘Deze willekeurig gekozen voorbeelden tonen aan hoe noch de opvoeding, hoe uitgebreid en ihtensief zij ook moge wezen, noch de cultuur een taak te vervullen hebben in de uitbouw van een wereldgemeenschap. Deze onderneming wordt als dusdanig niet bevorderd door de kennis, de schepping of de wederzijdse waardering van culturele waarden, maar steunt essentieel op een morele en politieke evolutie die haar weerga niet kent in de wereldgeschiedenis’.
(2)Op. cit., p. 324.
‘Alle volkeren moeten aan de ontwikkelingen van onze moderne tijd deelnemen. Zij zijn immers meer van mekaar afhankelijke dan ze vaak zelf willen geloven. Wij zijn er tevens van overtuigd dat de regeringen die zich van deze geestelijke kringloop afsluiten en zich niet bereid verklaren hun grenzen open te stellen voor vreemd cultuurgoed, het gevaar lopen contact te verliezen met het wereldniveau’.
(3)Zie bv. A. Etzione, The Hard Way to Peace. A New Strategy, New York 1962, p. 177: ‘We are likely not to notice that the heyday of nationalism is over; that most peoples desiring national states have already achieved it; and that many nations even now are engaged in the very processes that will overcome the severe handicaps nationalism imposes on their economic, military, political and even cultural well-being’.
(4)P. Geyl, ‘De culturele samenwerking tussen Nederland en België’, in De Vlaamse Gids, 39 (1955), p. 648. Vgl. ook K.J. Verleye, op. cit., p. 93: ‘Volgens deze opvatting (de “Verenigde Volken
van Europa”) krijgen de kleinere cultuurkringen en de van het moedergebied afgescheiden minderheden een nieuwe levenskans. En wat betekent dit anders dan een terugkeer tot een natuurrechtelijke ordening, die geleidelijk het onrecht herstelt van een kunstmatige verdeling van bij elkaar horende volksgroepen over verschillende staten?’
(5)K.J. Verleye, op. cit., p. 90.
(6)Op. cit., p. 97.
‘En ook hier vonden we dat bredere fusies of integratie-bewegingen vaak wortelden in binnenlandse politieke omstandigheden en drukkingsgroepen van de deelnemende eenheden’.
(7)Heel wat auteurs hebben met humor en goedaardige ironie de scherpe kanten van die tegenstelling willen verzachten. Een greep uit deze literaire produktie: G. Durnez, ‘Denkend aan Nederland’ (1971); G. Bomans, ‘Denkend aan Vlaanderen’ (1971); M. Van Haegendoren, ‘De Noord-Zuid verbinding’ (1959); K. Jonckheere, ‘Denkend aan de Nederlanden. Ernst en luim in de culturele eenheid Noord-Zuid’ (1970).
(8)Zie L. Hancké, ‘Gesprek met Renaat van Elslande’, in Neerlandia, 75 (1971), p. 228. Vgl. ook E.J. Leemans, ‘Mentaliteitsverschillen Nederland-België’, in De Maand, 7 (1964), p. 38-40; I. Metzemaekers, ‘Noord-Zuid verschillen aan den lijve
ervaren. Nederland en België, twee zuilen, twee gedachten’, in De Maand, 10 (1967), p. 10-15.
(9)A. Willemsen, ‘Noord-Zuid integratie. Enkele praktische problemen’, in Neerlandia, 73 (1969), p. 274.
(10)Op. cit., p. 37.
‘...in al deze gevallen, kan er zonder twijfel heel wat geleerd worden van een statisch opgevat gemeenschapsgevoel; maar we vonden dat in de meeste gevallen een dynamische opvatting van een eenheidsgevoel de werkelijkheid veel dichter benaderde’.
(11)De studie werd uitgevoerd door de heer Paul Monsaert (Millegem) met de steun van de Ministeriële Commissie voor het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord. De studie werd niet gepubliceerd.
(12)‘Nederlandse cultuureenheid’, in Streven, 4 (1950), p. 31.
(13)Zie o.m. R.P. Meyer, ‘Nederlands en Vlaams: twee literaturen of één’, in Ons Erfdeel, 16 (1973), p. 38-53.
(14)Op. cit., p. 89.
(15)Op. cit., p. 22
(16)Commentaar van de heer Calewaert op de Nota Van Elslande (15 januari 1974); zie Cultuurraad - Beknopt Verslag, 2 juli 1974, Brussel 1974, p. 7.
|