Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 80 (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 80
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 80Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 80

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 80

(1976)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 111]
[p. 111]

A.N.V.-opstelwedstrijd 1976
Bekroonde stukken

Reportage over de gemeente Vorst (Brabant)

Vorst - Voorlopig bewoond

Zoals de meeste industrie-gemeenten wordt Vorst beschouwd als voorlopige verblijfplaats. Op zo een bodem schieten de mensen geen wortel. Echte Vorstenaars - mensen, die er geboren worden, er een gezin stichten en er sterven - zijn zeldzaam.

Talrijk zijn de inwijkelingen en pendelaars, die in Vorst het werk vinden, dat ze elders niet vonden.

Een reeks interviews met vreemdelingen, die zich te Vorst vestigden, leverde ons heel wat informatie op.

Bij het loket ‘vreemdelingen’ in het gemeentehuis gingen we gewoon met een bandrecorder op hen af met een aantal vragen.

 

Een Italiaans echtpaar:

- Uit welke streek bent U afkomstig?

Wij komen uit Sicilië, net als veel andere Italianen die hier in Vorst wonen.

 

- Waarom koos U Vorst?

In onze geboortestreek is de naam van deze gemeente wel bekend. Wij waren ingelicht over het feit dat hier wel genoeg werk te vinden was. Vijf jaar geleden was dat ook zo. In die tijd zijn we dan ook naar Vorst vertrokken.

 

- Denkt U hier nog lang te blijven?

Hoelang wij nog blijven, weten we niet. Zolang er werk is en wij het niet moeilijk krijgen. We hebben ons aangepast, zelfs aan het klimaat... Maar elk jaar trekken wij voor een maand met vakantie naar Sicilië.

 

- Waar werkt U?

In de brouwerij Wielemans. Ik heb daar een gewone, maar toch goed betaalde job. Het is alleszins beter dan in Zuid-Italië. Daar is gewoon geen werk te krijgen.

 

Een Brit:

- Waarom hebt U Groot-Brittannië verlaten om naar Vorst te komen?

Ik heb hier een interessant werk aangeboden gekregen voor een uitgeverij. Ik hoop hier nog een hele tijd te blijven, want na twee jaar valt het nog best mee.

 

- Woont uw hele familie hier?

Natuurlijk. Als ie bedoelt mijn vrouw en mijn dochtertje van drie maanden, dat hier geboren is.

- Keert u ooit terug naar Groot-Brittannië?

Indien de omstandigheden mij daartoe dwingen of indien ik een beter werk vind ginder, inderdaad.

 

Een Griekse familie:

- Bent u tevreden in Vorst?

Ja. Zolang er voor ons werk is, voelen wij ons hier goed. Sommigen van ons zijn hier al twaalf jaar.

 

- Denkt u aan een terugkeer naar Griekenland?

Zolang de toestand daar blijft, zoals die nu is, denken wij niet aan terugkeren.

 

- Politieke redenen?

Daar kunnen wij iet op antwoorden.

- Hebt u geldmoeilijkheden?

Inderdaad. Maar wij hopen dat dit van tijdelijke aard is.

 

Een Portugese vrouw:

- Vond u gemakkelijk werk?

Ik help in het huishouden. Aangezien ik hier alleen ben en ongehuwd ben, kan ik gemakkelijk werk vinden. Ik ben niet gebonden aan een dagindeling, omdat ik alleen ben.

 

- Blijft u te Vorst?

Ik weet het niet. Als Portugal weer iemand als mij kan gebruiken, keer ik terug.

 

Uit deze interviews en de vele andere gesprekken die wij voerden, kan men allicht de conclusie trekken, dat Vorst de mensen slechts aantrekt om de werkgelegenheid.

Inwijkelingen hebben er zich in wijken gegroepeerd. Spaanse, Griekse, Italiaanse en Arabische wijken ontstonden in het oudste gedeelte van Vorst.

Belgen zijn weggetrokken uit die straten met oudere huizen om elders meer comfort op te zoeken. Maar hoewel de buitenlanders hun eigen winkels en café's hebben, spreken zij toch over terugkeren naar hun land. Zij lijden hier geen armoede, maar moeten toch soms de buikriem aantrekken. Omdat zij het hier beter hebben dan in hun land van herkomst, sturen zij brieven naar hun werkloze vrienden, die achterbleven. Daarin zetten ze hen ook aan, om in Vorst te komen werken. Zij moeten er het werk van ongeschoolden aanvaarden, omdat zij niet genoeg Frans kennen.

Tijdens de interviews bleek wel, dat geen enkele vreemdeling Nederlands begreep en dat de meesten de grootste moeilijkheden hebben met Frans.

In onze klas echter hebben we niet-Belgen, die uitstekend Nederlands spreken, zoals de Basken Miguel en Felix Frutos en de Marokkaan Karim Hmittou. Maar dat is een andere geschiedenis.

Voor de stroom van buitenlanders Vorst bereikte, werd de gemeente ook bevolkt door inwijkelingen... uit eigen land.

Bakkers uit West-Vlaanderen, arbeiders uit Oost-Vlaanderen, bedienden uit Namen, technici uit Henegouwen vestigden zich toen in de Brusselse agglomeratie.

De Vlamingen dachten, dat zij hun kinderen in een Franstalige school moesten stoppen, opdat zij het ver zouden schoppen.

De Franstaligen bleven wat ze waren en Vorst groeide uit tot een gemeente, waar vooral Frans wordt gesproken. In het begin van de negentiende eeuw was Vorst nog puur Vlaams. De plattelandsgemeente van toen telde minder dan 800 inwoners. (nu 53.000).

Landbouwers en ambachtslui zagen in 1870 een spoorweg aanleggen door hun dorp. Fabrieken en werkplaatsen ontstonden in de buurt van die spoorweg. Toen werd de pendelarbeid uitgevonden. De inwijking volgde de nieuwe woningbouw. Landbouwgrond werd meer en meer omgevormd tot industrieterrein. Steeds meer groen verdween uit Laag-Vorst bij de Zenne.

Rook en stof begon de lucht te bevuilen. Van 3.000 inwoners in 1875 sprong het bevolkingsaantal naar 55.000 in 1970. Nu daalt dat aantal weer. Iedereen die kan, vlucht uit die drukte. Toch heeft men in Hoog-Vorst enorme huizenblokken neergezet. Van daaruit heb je een mooi panorama over schoorstenen. In de verte zie je het atomium en het platteland. De mensen, die een auto hebben, trekken daar weer naar toe. Zij wijken weer uit en worden pendelaars.

Zelfs de residentiële buurt kweekt geen Vorstenaars. Men is het beu om als sardientjes te worden samengeperst. Ook onze ouders vertrekken hier. En als zij het niet doen: wij doen het zeker!

 

Weg met de verkeersopstoppingen voor de deur!

Weg met het lawaai vanaf vroeg in de ochtend!

Geen stof meer!

Geen roet- of asfaltachtig goedje meer op de ramen, op de auto en ... in je longen!

[pagina 112]
[p. 112]

Die parkeermeters!

Het gras, waar je niet op lopen mag!

De wegen zonder fietspaden.

Gedaan met het dagelijks gevecht om in een tram te raken.

Wij dromen over een andere wereld.

Vorst op de hellling

Na de sloping van het sportpaleis van Schaarbeek was er in de hele agglomeratie geen sport-complex te vinden, dat 2.000 en meer toeschouwers kon herbergen.

Dat kon niet in een stad, die zichzelf tot hoofdstad van Europa had gekroond...

Verschillende nieuwe projekten werden af-gekeurd. Slechts een werd met enthousiasme begroet: het ontwerp van Charles Boschloos, gemeenteraadslid van Vorst en hoge ambtenaar bij het ministerie van de Middenstand.

Het sportpaleis, Vorst-Nationaal, dat meer dan 250 miljoen gekost heeft, is de belangrijkste sportaccomodatie van Brussel en omstreken.

Alles is er duur. Als je gaat schaatsen, zie je al direkt de bodem van je beurs, en als je dan nog een snoepje koopt, ben je platzak. De zaal, waar de opvoeringen plaats hebben, is vreselijk grillig, en doet vreselijk koud aan.

Het liberaal kollege van Burgemeester en Schepenen keurde het gigantische projekt goed. De konstruktie van het mammoetgebouw kostte meer dan een kwart miljard. De afschrijving is meer dan 20 miljoen per jaar. Die afschrijving is ten laste van de gemeente. Dat geld komt niet uit de hemel vallen. En nu voelt men de gevolgen. De gemeente Vorst heeft enorme schulden. En iedereen lijdt daaronder. Voor de scholen is er minder financiële steun.

Ook andere instellingen hebben al kunnen merken, dat de beurs leeg is.

Ik denk, dat het gemeentebestuur volgende keer beter zal nadenken voordat ze zo'n beslissing nemen. Ik hoop dat dit lesje niet al te rampzalige gevolgen zal hebben.

Wonen en verhuizen te vorst

Dagelijks beslissen vele mensen om naar een andere gemeente te verhuizen. Anderen daarentegen zouden voor geen geld hun woonplaats willen verlaten.

Waarom willen mensen weg?

De meeste verplaatsingen zijn inwendige bewegingen. Twee derde van de verhuizingen gebeuren binnen de Brusselse agglomeratie, waaronder Vorst.

Waarom verhuizen anderen niet?

Vele mensen lijden onder het lawaai en de drukte. Om toch niet te ver van hun werk te moeten wonen, kopen of huren ze een huisje op het platteland. Zij zoeken een rustige groene omgeving en een gunstig leefmilieu voor de kinderen. De gezinnen, die zopas in Vorst kwamen, deden het om geldproblemen: wonen kort bij hun werk en de winkels.

Zij die pas verhuisden naar een plattelandsgemeente deden het om het eentonige leven en de aanwezigheid van vreemdelingen in hun gemeente. Zij zoeken een rustige omgeving. Zij gaan niet te ver weg wonen om toch nog kort bij hun werk te kunnen zijn.

Andere mensen wensen niet te verhuizen, ze blijven omdat ze te oud zijn. Ofwel omdat ze een eigen huis hebben.

Een andere groep mensen wil in de toekomst verhuizen. De randzones spreken hen aan als groene ruimte, als comfortabele woonplaats en als betere speelomgeving voor hun kinderen.

Er valt tussen twee dingen te kiezen: ofwel wonen in de stad met als voordeel de nabijheid van winkels, scholen en andere instellingen. Ofwel wonen op het platteland met als voordeel het groen en de kalmte. Een aangename woonbuurt heb je in de stad natuurlijk niet. Voortdurend opgebroken straten en vervallen huizen.

Verhuizen brengt verschillende problemen met zich mee. Het kiezen van een woonplaats is heel belangrijk. Prettig wonen is heel belangrijk.

 

(Gemeenteschool 11b, zesde klas, Guillaume Van Haelenlaan 83, 1190 Vorst; medewerking Ingrid De Weerdt, Carina Desmedt, Alain Deneyer, Michal Ronge, Karim Hmittou).

Reportage over Het Steen te Antwerpen

Het Steen bevindt zich op de rechter Schelde-oever naast het wandelterras. Voor de helling van dat wandelterras is Lange Wapper geplaatst.

Lange Wapper was een Antwerpse watergeest die te voorschijn kwam om de mensen te plagen - volgens de verhalen - in het Schipperskwartier of langsheen de kade van de Schelde. Deze buurt was het hart van de stad en daarom heeft men op deze plaats zijn standbeeld neergezet.

Op de plaats waar nu het Steen staat, stond vroeger een versterking waarschijnlijk gebouwd uit hout en aarde. Die versterking werd door de Vikings vernield in 860 en in de 10de eeuw weer opgebouwd. Op diezelfde plaats heeft men in de 12de eeuw een stenen vesting gezet. De muur die nu nog aan de buitenkant van het Steen zichtbaar is - althans de onderkant - dateert uit die 12de eeuw. Die muur omsloot de toenmalige stad met haar 12 torens. Eén ervan staat er nog en die kan je gaan bezichtigen. Nadien is men het Steen gaan omsluiten met allerlei gebouwen en geraakte het gebouw zelf in verval. Dat had als gevolg, dat men het is gaan restaureren in 1520, in opdracht van Keizer Karel. Men kan dat zien aan het wapenschild van de keizer dat nog op de poort staat.

Het Steen was vroeger het woonhuis van de heer van de burcht. Dat was een stenen gebouw en daarom noemde men het ‘Steen’. Er zijn trouwens nog andere ‘stenen’ in ons land: in Kortrijk was er één en in Gent ook.

Toen het Steen nog niet als oudheidkundig museum was ingericht, had men in de kelders foltertuigen ondergebracht. ‘Zogenaamde foltertuigen’, omdat de geschiedenis vertelde dat er in het Steen folteringen gebeurd waren. Dat is misschien wel zo geweest, maar niet in die mate zoals men dat voorstelde want die foltertuigen in de kelders, die waren vals. Men had die erin gezet om de mensen een idee te geven hoe het vroeger geweest was.

Maar... stilaan is men de dingen die daar stonden voor echt gaan houden! Ze lieten toen de mensen die kelders bezoeken. Daar was geen elektrisch licht - nu trouwens nog niet - en men mocht er met kaarsjes in die men 0,25 fr. betaalde per beurt. De reputatie als gevangenis is blijven voortleven tot in 1823, dus tot in de Hollandse periode. Later, in 1864, heeft men het Steen gebruikt als oudheidkundig museum. Zo werd het meteen ook het eerste museum dat in Antwerpen geopend werd. Sindsdien is het tot op de dag van vandaag een museum gebleven.

Het Steen was vroeger een deel van de stad (vesting of burcht) en er stonden huizen rond. De kaden waren toen op een heel andere wijze gebouwd. In 1880 heeft men de kaden rechtgetrokken. Dan zijn er rond het Steen honderden huizen gesloopt en kwam het vrij te staan. Men heeft toen het gebouw weer moeten restaureren. Zo kreeg het Steen de vorm en

[pagina 113]
[p. 113]

het uitzicht dat het nu heeft, voor een stuk tenminste, want in de jaren 1894 heeft men een deel bijgebouwd omdat het te klein was voor het doel dat men er toen aan gaf.

 

In 1894 werd een nieuw stuk bijgebouwd en in 1952, toen het scheepvaartmuseum werd ingericht, bleek het nog te klein. Daarom heeft men de vleugel van 1894 afgebroken en er een nieuwe gezet. Je merkt dat er al heel wat aan het Steen gebouwd en verbouwd is! Dat heeft tot gevolg dat het al herhaalde malen van uitzicht veranderde.

Wat je hier nu ziet is het oude Steen, het echte Steen van in de 16de eeuw. De toren dateert van 1894 en de grote tentoonstellingszalen van 1952.

 

Er zijn al verschillende restauraties geweest. De eerste gebeurde tijdens de regering van Keizer Karel (1520). Dan is er één geweest in 1864 toen het Steen als museum werd opengesteld, daarna één in 1894 toen de nieuwe vleugel bijgebouwd werd. Aan de laatste is men begonnen in 1964 en hiermee is men nog altijd bezig. Bij het restaureren gebruikt men zowel oude als nieuwe stenen. Waar het kan en als men ze heeft, gebruikt men oude. Als men die niet bezit, is men wel gedwongen nieuw materiaal te gebruiken. De prijs van een restauratie hangt natuurlijk af van de omvang maar dat kost toch ettelijke honderdduizenden, zoniet miljoenen franken! Met opgravingen in de buurt van het Steen zijn ze gestopt om verschillende redenen. De kaden geraakten uitgegraven en verzwakt. De opgravingen hinderden het verkeer in de buurt.

Het Steen is nu een scheepvaartmuseum, vroeger was het een oudheidkundig museum. Men stelde er allerlei zaken ten toon in verband met oudheidkunde. In 1948 heeft men in Antwerpen de musea gereorganiseerd, men heeft ze terug in een bepaalde orde gebracht. Dat was nodig na de wereldoorlog en toen heeft men besloten de verzameling van het Steen - waar reeds een scheepvaartafdeling bestond - samen te brengen met de verzameling van het stedelijk scheepvaartmuseum. Dit werd één groot geheel. Nu moest men dit ergens onderbrengen en daarvoor heeft men het Steen gekozen. Dat had ook de beste ligging: aan de Schelde en de haven... Uit het Steen zijn al herhaalde keren een paar dingen verdwenen. De bezoekers zijn niet altijd te vertrouwen en er zijn er wel eens die iets durven meepikken! Het waardevolste voorwerp uit de verzameling is moeilijk te bepalen want dat hangt van vele zaken af. Men kan ook zeggen dat het duurste daarom nog niet het meest waardevolle is, want een bepaald voorwerp kan voor iemand meer waarde hebben dan voor een ander en omgekeerd. Dus: waardevol is zeer betrekkelijk. Men mag wel zeggen, dat heel wat zaken die er tentoongesteld zijn, volstrekt enig zijn (daar bestaat er geen tweede van). Er zijn hier scheepsmodellen waarvan men op de hele wereld geen tweede exemplaar vindt!

Er komen geregeld nieuwe voorwerpen bij de verzameling. Die worden ofwel aangekocht ofwel geschonken. Er wordt zelfs véél geschonken, in bruikleen of als legaat gegeven. Een legaat is een schenking na iemands overlijden, iets dat dus in een testament vastgelegd wordt.

 

De bewakers mogen niet geïnterviewd worden over de tentoongestelde voorwerpen want daarvoor zijn die mensen niet opgeleid of bevoegd.

 

De glazen kasten in de tentoonstellingszalen zijn niet luchtdicht en niet volledig stofvrij. De voorwerpen die in de vitrines staan, worden onderhouden door het personeel van het magazijn. Er zijn dus buiten de zaalwachters nog andere mensen die hier werken. Zij staan in voor het materiaal dat getoond en bewaard wordt.

 

Sommige mensen vragen zich af hoeveel het Steen kost per jaar aan de Stad Antwerpen. Daarvoor is geen juist bedrag op te geven. Men moet rekening houden met de wedden van het personeel, het onderhoud van het gebouw, de aankoop van nieuwe voorwerpen, water, verlichting, verwarming en dergelijke. Elk jaar geeft men daarvoor een bepaald bedrag. Men mag toch wel rekenen dat dit verschillende miljoenen per jaar beloopt.

Vorig jaar bezochten 204.000 en een paar honderd mensen het museum. Het zijn zowel Belgen als buitenlanders maar er moet gezegd worden, dat er toch meer buitenlanders komen! Trouwens Antwerpen heeft tamelijk veel toeristen en het Steen is wel het meest bezochte museum. Er zijn wel genoeg toeristen, maar er kunnen beslist meer Belgen komen, toch zeker meer scholieren. Dat is nochtans een andere zaak, dat is een kwestie van organisatie van de scholen en van het leerprogramma. Over het bezoek valt niet te klagen, of het nu Belgen of buitenlanders zijn, dat is om het even.



illustratie
Bij sommige opstellen was ook illustratiemateriaal gevoegd: hier het Steen te Antwerpen.


[pagina 114]
[p. 114]

De toegang tot het museum is gratis om verschillende redenen: praktische en politieke. Het stadsbestuur redeneert dat de musea eigendom zijn van de gemeenschap en dat iedereen al betaald heeft om de inhoud van een museum aan te kopen via de belastingen. Wat hier verzameld wordt, is al betaald door de gemeenschap, dus redeneert men, moeten de mensen geen tweede maal betalen!

Er is nog een reden; toen het museum nog niet gratis toegankelijk was, kregen velen al kosteloos toegang: scholieren, militairen, gepensioneerden en kinderen onder 12 jaar. Groepen en kinderen ouder dan 12 jaar mochten binnen aan halve prijs. Dus je begrijpt dat er toen al een heel deel mensen gratis of aan halve prijs is binnengekomen. Daar was nogal veel administratie mee gemoeid, meer dan de opbrengst want men moest dan ook toegangsbewijzen laten drukken, men moest die verdelen, een afrekening moest gebeuren, er waren vergissingen mogelijk, verliezen met geld... Dat was allemaal wat omslachtig en niet in verhouding tot het werk dat ermee gemoeid was. Daarom heeft men om administratieve, maar ook om politieke en sociale redenen de toegangsprijs laten vervallen.

De conservator in het Steen heeft vele dingen te doen. Onder zijn bevoegdheid valt de administratie van het museum, de briefwisseling, de personeelsadministratie, de voorname bezoekers ontvangen, de zorg voor de verzameling, het opbergen van de verzameling, de catalogus inschrijven, de wetenschappelijke organisatie, de waarde van de voorwerpen schatten, het doel van de dingen uitzoeken, bepalen hoe ze gemaakt zijn, waarvoor ze hebben gediend, wie ze heeft gemaakt, wat ze voorstellen enzovoorts.

 

Men is van plan het scheepvaartmuseum naar buiten uit te breiden. De eerste stap daarvoor is reeds gezet: buiten, in open lucht, ligt een oude aak die ook toegankelijk is voor het publiek...

 

(An de Decker, Haenegraafstraat 15 - leerling van het 6de leerjaar - Antwerpen)

Ad Visser (Toppop) is een hitvisser

AVRO's Toppop, sinds 22 september 1970 wekelijks in de ether, geniet bij de jeugd een zo grote populariteit, dat deze omroep er niet over peinst om met dit programma te stoppen, al deden geruchten hierover de laatste tijd de ronde.

Reden voor onze radio- en televisieredactie om eens een gesprekje te voeren met de twee Toppop-presentatoren Ad Visser en Krijn Torringa.

Ad Visser, die ik als eerste aan de telefoon had, was wel te porren voor een interview over zijn werk: desondanks viel de eerste vraag, om iets over zijn leven te vertellen hem wel rauw op z'n dak. Later maakte ik nu het volgende uittreksel. Ad Visser werd geboren in 1947 te Amsterdam, kwam na de H.B.S. bij een grammofoonplatenmaatschappij. Stapte met enkele nieuwe ideeën naar de Avro-radio. Maakte programma's ‘Voor dag en dauw’, ‘Hitvisser’, ‘Pop Kontakt II’ (door Ad de Hitvisser) en ‘Mikadoo’. Werd gevraagd om ook t.v.-werk te doen, maakte screentest en ging op vakantie. Ontving in Spanje telegram voor eerste opname. Dat was het begin van succesprogramma ‘Top-Pop’.

Wat betekent de kreet: ‘Avro's Toppop is en blijft van jou’? ‘Ja’, zegt Ad, ‘dat weet ik eigenlijk ook niet precies, maar het komt hier op neer, dat als je een singeltje koopt, je meewerkt aan de samenstelling van de Top 30’.

Ad verontschuldigt zich even en na een ogenblik vol gestommel en geroezemoes op de achtergrond, hoor ik 'n ‘zo hier zijn we weer’, ten teken dat we ons gesprek kunnen voortzetten.

‘Het valt mij op dat de Tip-Ip. altijd een plaat is waar je na die week nooit meer iets van hoort’. ‘Ja, maar van welke plaat hoor je nu wel iets? Van verzamelelpees misschien maar je hoort van elpees van een artiest(e)/groep alleen de successingle die dan ook op de I.p. is uitgebracht’.

‘Heb jij (mag ik wel zeggen hè?) iets tegen de single ‘Willempie’ van André van Duin? ‘Heb jij hem al?’ Evert heet je hè? ‘Ik heb hem op de elpee zeg ik. ‘Nou ik persoonlijk heb er niets tegen, hoewel ik me kan voorstellen dat er mensen zijn die dat wel hebben. De Avro had ons verboden om Willempie nog te draaien op de radio, of te laten zien in Toppop. Hierdoor hebben we hem echter maar twee keer niet laten zien’. ‘Krijg je veel reacties op Toppop en zijn die over het algemeen positief of negatief?’ ‘Nou, dat aantal schommelt zo rond de vijfentwintig per week en ze zijn over het algemeen wel positief, toch zijn er ook wel bij in de trant van waarom liet je die wel zien en die niet? ‘Ja’, zeg ik dat valt mij ook wel eens op hoe zit dat?’

‘Volgende vraag...!’ zegt Ad.

‘Spaar jij handtekeningen?’ Nee, zegt Ad, ik heb er alleen één van (wijlen-red) Wim Sonneveld, die bij ons was voor een opname van ‘Het Dorp’.

‘Zeg Ad, zou jij je programma na het nieuws van acht uur willen hebben?’ ‘Nee hoor, dat hoeft voor mij niet zo, sinds juli 1974 duurt het programma 50 minuten en ben ik dik tevreden’.

‘Ad, vriendelijk bedankt voor je medewerking en nog veel succes met je werk’.

 

Krijn Torringa, die ik enkele dagen later ‘aan de lijn had’, voelde in tegenstelling tot zijn collega, niet zoveel voor een vraaggesprek. Pas toen ik vertelde, dat ik een veertienjarige scholier was en meedeed aan een wedstrijd, uitgeschreven door het A.N.V. te Den Haag, hoorde ik het voor mij zo belangrijke: ‘Nou, vooruit dan, omdat je geen beroep(journalist)(?) red. bent’. Ook voor Krijn mijn bekende eerste vraag om iets over zijn leven te vertellen, ook hiervan maakte ik in telegramstijl (alleen zonder ...stop...) een ‘uittreksel’. Krijn Torringa werd in Den Haag geboren in 1942, maar is opgegroeid in Groningen. Kwam daar bij AVRO's jeugdomroep ‘Minjon’. Na militaire dienst werkzaam bij Radio Veronica (op 538 mtr). In 1968 en 1969 op afdeling amusement van de AVRO, daarna disc-jockey (of d.j. of dee-jay) op Hilversum Ill en sinds de nieuwe Toppop-formule (in 1974 -red) daar werkzaam.

‘Als jij een onderscheiding mocht uitreiken aan de “Karnavalsflop” van 1976, aan wie zou je die dan toekennen?’ Direkt zegt hij: ‘Het Leger van Werkelozen’ door de heer Abraham, vader, omdat deze man van gekkigheid niet meer weet wat hij doen moet om aan het geld te komen, dat zijn belastingschuld moet redden, zo'n plaat heeft weinig met Karnaval te maken. Karnaval is een tijd, vol plezier, lol en leut (opmerkelijke uitspraak voor iemand van ‘boven de rivieren’)! Vlug doet Krijn me eraan herinneren, dat hij zo ‘de lucht in moet’ met zijn ‘Postbus 700’ waarmee hij wekelijks duizenden een plezier doet. Dus vlug de laatste vraag. ‘Wie kiest de Hilversum III troetelschijf?’ ‘Dat doen allen, met de nadruk op alle dj's van die zender. Dit zegt hij terwijl de arbeidsvitaminen hun laatste plaat draaien en de

[pagina 115]
[p. 115]

nieuwslezer van het A.N.P. volgens Krijn al onrustig met zijn voeten schuift. Reden voor mij om hem vriendelijk te bedanken voor zijn medewerking aan mijn inzending. Ondanks mijn ‘sabotage’-poging verliep ‘Postbus 700’ (voor de luisteraar vlekkeloos, al moest ik toch onwillekeurig lachen toen ‘Tante Truus’ voor haar neefje Piet ‘Het leger van werkelozen’ aanvroeg... Arme Krijn...!

 

(Evert Santegoeds, Nijkerk (Gld) )

Eenzaamheid en bevrijding in het werk van Anna Blaman

De kruisvaarder, de vierde roman uit het oeuvre van Anna Blaman, is een boek van uitzonderlijke klasse, hier en daar een beetje slepend, vooral in het begin, als er van het toewerken naar een climax nog geen sprake is, maar over het algemeen boeiend en tal van vragen en levenswijsheden opwerpend.

Zoals in al haar boeken, borduurt Anna Blaman ook hier voort op het thema der menselijke eenzaamheid en wel op zo'n realistische wijze, dat er duidelijk uit spreekt, dat dit geen verzinsel is, maar pure werkelijkheid. Het wordt, al lezende, steeds duidelijker dat de schrijfster ons met deze roman een blik in haar diepste innerlijk gunt, want wie ziet niet de verbluffende gelijkenis tussen de schrijfster en de hoofdpersoon, Virginie van Loon. Virginie van Loon is eenzaam door haar bijna demonische uiterlijk, eenzaam doordat men haar altijd medelijdend vriendelijk tegemoet treedt om haar uiterlijk. De wrok, die zij hierdoor tegen de mensheid voelt, zit diep in haar ziel geworteld en heeft zich zelfs tegen haar moeder gericht, want op bladzij één overpeinst zij: ...‘Moeder, ......, een lelijke vrouw, niet lelijk genoeg om weerzin te wekken, maar wel lelijk genoeg om zoiets weerzinwekkends als Virginie op de wereld te hebben geschopt’...

Ze worstelt nog hevig met haar eenzaamheid als ze besluit naar Indonesië te gaan. Ze komt terecht op ‘de kruisvaarder’ alwaar tussen figuren van diverse pluimage, het drama zich voltrekt.

Op voortreffelijke wijze schildert Anna Blaman de gemoedstoestand van Virginie, als het eerste wat ze aan boord ervaart, weer die afschuwelijke medelijdende vriendelijkheid is. Anna Blaman moet in haar eenzaamheid wel erge teleurstellingen van de mensen te verwerken hebben gekregen, dat zij ze zo negatief afschildert, alhoewel dit erg paradoxaal is, daar zij toch veel van haar hoofdfiguren laat overvloeien van liefde voor de mensen.

Louise Riffeford is een extra probleem voor de mensenschuw wordende lerares; een verblindende schoonheid en een plotselinge ontdekking van het niet te stuiten geluk van de ware liefde in de figuur van Arthur Wings maken van Louise de tegenpool van Virginie, die langzaam naar de ander toegetrokken wordt.

Vanaf het moment dat Louise en Wings elkaar in de ogen kijken, gaat het fout. Tussen de regels door lezen we reeds een naderende katastrofe, als Louise op bladzij 25 overpeinst, dat zij altijd bang is geweest voor geluk. Altijd, zo wordt ons meegedeeld, had zij in een gelukservaring het beangstigende gevoel, dat de goden haar dit recht op geluk niet gunden en dat het noodlot elk moment toe kon slaan.

Nu gaat het snel naar een dramatisch hoogtepunt. De toespelingen op de dood en het beangstigende visioen van Wings, maken de katastrofe onafwendbaar en we zijn dan ook niet verbaasd als ‘de kruisvaarder’ plotseling op een mijn loopt. De tot nu toe slecht uit de verf gekomen personages tonen nu wat ze waard zijn. De mensen waren reeds eenzaam, maar bevinden zich nu in een onontwarbare knoop en op zo'n moment wordt meestal de religie ingeschakeld. Anna Blaman, zelf niet gelovig, voert hier dan ook God ten tonele, die echter een beetje Sinterklaasachtig aandoet, vooral op bladzij 8, waar mevrouw Sterreveld naar aanleiding van Virginies uiterlijk denkt: ‘...Waarom is God zo mateloos in zijn scheppingsrazernij’... en even verder... ‘hier was God weer eens te ver gegaan’... God, zoals Anna Blaman Hem beschrijft, heeft weliswaar alles geschapen, maar weet er verder ook geen raad mee. Dit laatste wordt duidelijk uit het stukje waarin de engelen God vertellen van de scheepsramp en God zich zuchtend afkeert van de schipbreukelingen, die blindelings op Hem vertrouwen, omdat Hij ze niet kan helpen. Op bladzij 8 wordt hierover nog gezegd: ... ‘de schepping openbaarde zich als een onvoltooid werkstuk, aan God ontvallen, aan de mens toevertrouwd’...

Virginie is één van de weinigen, die de ramp overleeft. Nu treedt zij het leven zonder vrees tegemoet, de ramp heeft haar bevrijd. Zij moet nu waarmaken, dat Louise Riffeford en Sophia Sterreveld zich niet voor niets hebben opgeofferd. Ook Anna Blaman is bevrijd, maar het ging met zoveel tragiek gepaard, dat de lezer er zich niet oprecht over mag en kan verheugen.

 

(Gerda den Hollander, Joh. de Meesterstraat 39, Voorburg).

Plato: verdedigingsrede van Socrates

Het Cultureel Centrum van St.-Pieters-Woluwe staat de laatste tijd erg in de belangstelling. Eén van de recentste opvoeringen aldaar, de apologie van Socrates, vertoonde heel wat interesse onder de schoolgaande jeugd.

Wat verwacht men nu van een meisje uit de handelsafdeling dat zij hier neerpent over een Griekse filosoof? Waarschijnlijk zou dat eerder de taak zijn van iemand die zich toelegt op het studeren van het Grieks. Maar alles is relatief, heeft eens een geleerde gezegd.

Socrates kwam sloffend, als een afgeleefd man op het toneel. Hij bekeek ons grondig en het duurde verdraaid lang voor hij een woord over zijn lippen kreeg. In de grond weten wij weinig over hem als individu. Wat kan er allemaal achter een mens schuilen? Wij stellen ons duizend-en-één vragen in ons leven en vinden wij er altijd een antwoord op?

Ook Socrates stelde zich een vraag: Hoe moeten wij leven? Om daar een antwoord op te vinden verdiepte hij zich in een spel van vraag en antwoord. Daarna paste hij dit probaat toe in zijn conversaties met waanwijze mensen die beweerden het antwoord te weten. Het Atheense volk kon zijn theorieën niet meer uitstaan, omdat ze volgens hem tegenover hun eigen onwetendheid kwamen te staan en terecht. Dergelijke verschijnselen deden zich niet alleen toen voor. Uitvinders krijgen ook verwijten naar hun hoofd geslingerd als ze iets hebben uitgevonden. De gewone mens kan zulke dingen moeilijk aanvaarden, doodgewoon omdat het zijn verstand te boven gaat. Op die manier ontstaan er vijandelijkheden die nog moeilijk weg te werken zijn.

Onze wijsgeer was iemand die het goed meende, maar helaas niet door zijn volk begrepen werd. Immers het volk was te kleingeestig en conservatief. Bovendien zijn wij, mannen van Athene, leden van de democratie en die Socrates levert daar kritiek op! Welke goede Atheense burger

[pagina 116]
[p. 116]

kan zoiets verdragen? ‘Voor de rechtbank ermee!’, luidde onze uitdaging.

Gelukkig wist Socrates beter en liet hij de mensen voor wat ze waren. Hij stoorde zich niet aan de aanklagers, noch aan de man achter de aanklacht, een zekere Anytos. In zijn laatste momenten handelde hij zoals hij zijn hele leven geweest was; eerlijk en bescheiden tegenover de gesprekspartner, en daarbij bleef hij de waarheid zoveel mogelijk benaderen. Na zijn laatste redevoering, op de beklaagdenbank - een oude, afgeleefde man - werd hij door zijn vijanden, hoe dan ook ter dood veroordeeld, tenminste dat was steeds hun bedoeling geweest.

Wij kunnen ons na dit gebeuren de vraag stellen: Wij, mannen van Athene, (want zo noemde Socrates ons), hebben wij het recht gehad deze man te doden? Zijn wij de dag van vandaag niet allemaal aanklagers, mensen die het zogezegd beter weten? Socrates dronk de giftbeker..., wij gingen naar huis met een nieuwe zedenles.

 

Julien Schoenaerts werd geboren op 30 augustus 1925 te Eigenbilzen (Limburg). Hij kreeg zijn opleiding bij Studio Nationaal Toneel en sinds 1955 is hij aan deze voornoemde vereniging verbonden. Kenmerkend zijn vooral zijn persoonlijke zeggingskracht en expressiviteit.

Het publiek is totaal aan zijn macht onderworpen. Met een fascinerende blik en kordate opmerking, die hij tussen zijn opvoering inlast, weet hij de praatzieke rustverstoorders te bedaren. Door een over-wogen anachronisme lukt het hem zelfs een renniepastilletje te vragen aan zijn toehoorders. Dit bewijst duidelijk zijn genialiteit en zijn meesterlijke manier van aanpak. Wij werden de hele opvoering door ‘Mannen van Athene’ genoemd; en eerlijk gezegd waren wij daar fier over. Zijn uitspraak, zijn gelaatsuitdrukking, zijn lange witte baard en zijn veel te grote mantel grepen ons aan...

Waarom toch, hebben wij deze man veroordeeld?

 

(Marianne Vaes, St.-Stevens-Woluwe)

Zin en onzin van de sport

Wanneer wij ons afvragen of ‘sport zin heeft’, proberen we te achterhalen of sport iets toevoegt aan ons mens zijn. Alleen mensen vragen immers naar de zin, het waarom van de dingen. We willen dan in feite weten, of sport ons al dan niet moreel zowel als lichamelijk doet groeien. Wie zou ontkennen dat het beoefenen van sport je lichaam geen goed doet? Het is een uitstekend middel om een goede werking van je gehele gestel te verzekeren (stimuleert bloedsomloop, ademhaling...). Het kan je helpen je lichaam opnieuw gezond of mooier te maken; er zijn aangepaste gymnastiekoefeningen voor zwaarlijvigen, voor mensen met afwijkingen in het beendergestel... Het is een ideaal om je te ontspannen.

Sportbeoefening wordt in onze eeuw ook als karaktervormend, als moreel heilzaam beschouwd. In de 19de eeuwse public school, waar de toekomstige heersende klasse werd gevormd, nam de sport juist om die reden een belangrijke plaats op het programma in. Sport zou zelfdiscipline, wilskracht en verdraagzaamheid stimuleren. Sportbeoefenaars zouden beter weten wat ze aankunnen en ook socialer gericht zijn. Heeft men de sport altijd zo hoog geroemd? Bij de Oude Grieken was sportbeoefening uiterst belangrijk. Kracht en schoonheid werden beschouwd als goddelijke attributen en door de eigenschappen met behulp van sport te onderhouden, bracht men in feite hulde aan de goden. De Olympische Spelen moeten in dit licht gezien worden.

Het christendom bracht een grondige verandering in dit cultuurpatroon. Christus wordt nergens beschreven als een ideaal mooi of fysisch krachtig man, maar als een God, die tijdelijk een lichaam heeft aangenomen om zo als mens te kunnen lijden. In zijn kruisdood zegeviert de geest. In een christelijk cultuurpatroon, waarvan het Westen doordrongen is, wordt gedurende eeuwen geen aandacht meer besteed aan het lichaam. Het wordt zeker niet geëerd. Integendeel, schoonheid wordt door de middeleeuwse schrijvers als gevaarlijk, bijna als noodlottig voor het zieleheil beschouwd. Beschrijft Ruusbroec het menselijk lichaam niet als ‘een zak vol mest’ en verwittigt hij de lezer niet dat mooie haren ‘des duvels nesten’ zijn? Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat kastijding van het lichaam in kloosters als heilzaam werd beschouwd en dat sport uit de scholen werd gebannen. De ideale mens moest één en al geest worden!

In onze tijd heeft men gelukkig ingezien, dat iemand die volledig op de wereld van de geest is gericht, ook een kreupele is. Tenslotte is het toch met ons lichaam dat we onszelf aan anderen kenbaar maken, dat we onze gevoelens uitdrukken, dat we contact hebben met anderen. Vandaar dat ik enkel kan toejuichen, dat sport op school in eer hersteld werd. Toch moeten we er ons ook van bewust zijn dat de sport, en dan vooral de beroepssport, in de 20ste eeuw een ware ‘boom’ meemaakt. Nu is beroepssport op zichzelf al zinledig. De beoefenaars ervan willen in de eerste plaats succes, want van dit overwinnen hangt hun rijkdom af. Het spreekt vanzelf dat verdraagzaamheid, het sportieve aanvaarden van verlies in deze wereld ver te zoeken zijn. Hier geldt enkel het recht van de sterkste, net als in de jungle, een wereld die diametraal tegengesteld is aan elke beschaving!

Wat heeft nu die plotse, hevige groei van de beroepssport mogelijk gemaakt? De massamedia. Radio en vooral televisie hebben die sportmanifestaties dicht bij een veel grotere groep toeschouwers gebracht. Jammer genoeg heeft dit soort sport ook voor de kijker meestal geen opvoedende waarde. Sportfans zijn belust op sensatie! Praal en gevaar zijn duidelijk de twee sterkste prikkels. Turnen zweept de gemoederen heel wat minder op dan autoracen. Vandaar dat dit laatste op de televisie een veel grotere kijkdichtheid heeft. Duidelijk immoreel is de beste bewondering van de overwinnaar en het genadeloos misprijzen voor de verliezer. Denken we in dit verband aan de reacties op het gevecht Clay-Coopman! De al te grote bewondering voor lichamelijke schoonheid en kracht kan trouwens ook op politiek vlak misbruikt worden. Ik denk hierbij aan de door de fascistische Leni von Riefenstahl gemaakte film over de Olympische Spelen: ‘Olympia’. In deze film worden geen politieke slogans vermeld, maar je merkt hoe die aanbidding van menselijke kracht als het ware de veroordeling van wie oud of zwak is, inhoudt. Nee, noch het verafgoden van het lichaam, noch het verheffen van de geest alleen zijn zinvol. Sportbeoefening (want het behoeft geen betoog dat naar sport kijken niet in aanmerking komt) heeft slechts dan zin, als die sport geïntegreerd wordt in ons bestaan, d.w.z. als sport een onderdeel van onze gehele ontwikkeling is. Goede morele eigenschappen zoals fairplay, verdraagzaamheid, zelfdiscipline worden dan door de sport gestimuleerd, maar blijven dan niet beperkt tot die wereld. Pas als je die eigenschappen kan transponeren in je gehele leven, worden ze echt zinvol.

 

(Patricia Maes, Mariakerke)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken