Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 87 (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 87
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 87Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 87

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 87

(1983)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 50]
[p. 50]

Op de leestafel

‘Inpakken en wegwezen’, nieuw boek over het toerisme

Drs, M.J. Kosters, adjunct-directeur van het Nederlands Wetenschappelijk Instituut voor Toerisme en Recreatie (NWIT) te Breda en een actief lid van de werkgroep Toerisme van het ANC, heeft opnieuw een boek over het toerisme geschreven en wel over het toeristisch vervoer onder de titel ‘Inpakken en Wegwezen’. Dit boek kwam begin 1983 uit en is door het NWIT op de markt gebracht.

Toerisme is de laatste tien jaren aanzienlijk centraler in de belangstelling komen te staan, niet alleen in de populaire massamedia, maar ook bij de autoriteiten en bij handel en industrie. Toch werd en wordt er, gezien de economische en sociale betekenis van het toerisme, maar betrekkelijk weinig kennis vastgelegd in wetenschappelijke publicaties, laat staan in de Nederlandse taal.

Drs. Kosters heeft dan ook naam gemaakt, want van zijn hand verscheen in 1981 het veelgebruikte handboek ‘Focus op Toerisme’ dat zowel in België als in Nederland op de instellingen voor hoger toeristisch onderwijs wordt gebruikt. Daarna schreef hij met de Vlaming Karel de Meulemeester en de Nederlander Joseph van Doorn het boek ‘Toeristisch Beleid in de Lage Landen’, een kritische verhandeling over het toeristisch beleid van de rijksoverheden in de beide landen. Beide boeken werden uitgegeven door Vuga te 's Gravenhage. Nu dan is ‘Inpakken en Wegwezen’ over het toeristisch vervoer uitgekomen, een boek dat logisch aansluit op ‘Focus op Toerisme’. Het is ook in dezelfde goed leesbare trant geschreven, maar besteedt wat nadrukkelijker ook aandacht aan het bedrijfsleven in België.

‘Inpakken en Wegwezen’ (± 400 pagina's) is opgebouwd uit negen hoofdstukken. Hiervan handelen er zes over de belangrijkste vormen van vervoer: achtereenvolgens het openbaar vervoer (een zorgenkind), de spoorwegen (van ijzeren paard tot luchtkussentrein), de autocar, de auto, het schip zowel op de zeven zeeën als op de binnenwateren en het vliegtuig. Elk van deze hoofdstukken is niet even lang. De luchtvaart krijgt de meeste ruimte, gevolgd door de scheepvaart die vooral wat diverser van karakter is: de cruisevaart op zee en op rivieren, de veerverbindingen op zee en over de binnenwateren, de pleziervaart en daarbij vooral de chartervaart met traditionele schepen, die ook in België wortel blijkt te schieten.

De auteur heeft ernaar gestreefd om van elke vervoersvorm de belangrijkste recente ontwikkelingen in kaart te brengen. Een en ander is ‘verluchtigd’ met 25 tabellen en 25 figuren. Daarbij is uiteraard gebruik gemaakt van gegevens die nationale of internationale statistische bureau's periodiek verzamelen, maar de auteur is hier en daar ook zelf aan het rekenen geslagen om de lezer enige informatie vanuit een hefschroefvliegtuig van de desbetreffende sector te bieden. Met name geldt dat voor de scheepvaart. Ook de autocarmarkt krijgt ruime belangstelling en dat zal die sector ongetwijfeld goed doen, want die zit maar al te vaak in het vergeethoekje. Er blijkt een zeer groot verschil in structuur tussen het Belgische autocarpark en dat van Nederland.

Er zijn drie hoofdstukken te vinden waarbij het over het vervoer in het algemeen gaat en waarbij de diverse vormen van het vervoer in het toerisme met elkaar worden vergeleken. Daarbij stelt de auteur vast dat het vervoersmiddel in veel gevallen een sterke invloed heeft op de vakantiebestemming en dat het vervoersmiddel lang niet altijd een puur dienende rol in het toerisme speelt.

De keerzijde van het meestal o zo zonnige toerisme wordt echter niet vergeten. In hoofdstuk acht wordt ruimschoots stilgestaan bij de aspecten veiligheid, milieuverontreiniging, ruimtelijk beslag, aantasting van toeristische bestemmingen e.d. In hoofdstuk negen wordt aandacht aan de toekomst besteed waarbij wordt ingegaan op een aantal belangrijke randvoorwaarden. ‘Inpakken en Wegwezen’ is bepaald niet alleen geschreven voor studenten in het toerisme. Het is ook bedoeld voor ambtenaren en journalisten die meer zijdelings met dat dynamische toerisme te maken hebben en er professioneel wat meer van zouden willen weten en dat geldt natuurlijk ook voor tal van functionarissen in het bedrijfsleven of zelfs daarbuiten!

Omdat het economisch getij ook voor de uitgevers blijkbaar is gekeerd, werd de prijs via een professionele uitgever te hoog. Daarom heeft het NWIT het boek in eigen beheer laten vervaardigen, waardoor de prijs drastisch kon worden gedrukt. Een plezierige bijkomstigheid voor ieder die het boek wil aanschaffen!

(Het boek is te bestellen bij het NWIT tegen contante betaling of wordt na overmaking van F. 40, - op rekeningnummer 52.02.40.367 van de Algemene Bank Nederland te Breda ten name van de Stichting Steun NWIT, per post gezonden).

 

Drs. TH.G.W. BODEWES

Directeur NWIT - Breda

H. Vanacker
De ‘Nederlandse Taal- en Letterkundige Congressen’ en de vernederlandsing van het onderwijs.

Gentse bijdragen tot de literatuurstudie, IV. Rijksuniversiteit, Cultureel Documentatiecentrum, Onderbergen 1, 9000 Gent.

Gent, 1982, 230 p., 350 fr.

 

Met deze studie wordt gepoogd een belangrijke leemte in de geschiedsbeschrijving van de Vlaamse Beweging te vullen, met name i.v.m. de culturele samenwerking tussen Vlaams-België en Nederland in de periode 1830-1914.

In een eerste inleidend hoofdstuk worden de ontwikkeling en het belang van de Congressen (1849-1912), een van de enige mogelijkheden tot contact tussen Noord en Zuid in de negentiende eeuw, uitgebreid beschreven. Hierbij komt vooral hun rol bij de voorbereiding van het ‘Woordenboek der Nederlandse Taal’ en de eenheidsspelling uitvoerig aan bod. Ook wordt gepoogd de oorzaken te bepalen van de bij nader inzien vooral op politiek vlak toch gering gebleven invloed van deze Noord-Zuid bijeenkomsten is uitgegaan.

Nadien wordt nader ingegaan op de rol die de congressen speelden bij de vernederlandsing van het onderwijs in Vlaams-België. Lager, middelbaar en vooral hoger onderwijs krijgen elk in een apart hoofdstuk ruime aandacht. Bij het begin van elk hoofdstuk wordt voor de desbetreffende onderwijscyclus een algemeen beeld van het dikwijls zeer trage vernederlandsingsproces geschetst, waardoor de invloed van de Congressen zelf daarna duidelijk kan worden aangetoond. Interessant hierbij is niet alleen de rol van de Congressen, maar ook de vaak tegenstrijdige opvattingen over onderwijs en taalgebruik.

Zo veel mogelijk worden de sprekers op de Congressen zelf aan het woord gelaten. Derhalve worden talrijke relevante passages uit verschillende redevoeringen en discussies in het werk opgenomen, niet alleen van kopstukken zoals F.A. Snellaert, J. Vuylsteke, J.F.J. Heremans of J.A. Alber

[pagina 51]
[p. 51]

dingk-Thijm, maar ook van enkele vooralsnog minder bekende figuren zoals A.C. van der Cruyssen, T. Spaeninkx en D. van Becelaere.

Schrijvenderwijs
Vijfenzeventig jaar Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, 1907-1982

Ter gelegenheid van het jubileum van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen werd dit gedenkboek over de Vlaamse literaire wereld gebracht door Walter Soethoudt.

Emiel Willekens heeft de periode 1907-1945 onder de loep genomen en Bert Decorte zorgde voor de periode tussen 1945 en 1982. Over ca. 320 bladzijden werden door beide samenstellers commentaren en beschouwingen, historische geschriften en documenten en fotomateriaal uitgestreken. De ambtsperioden van de opeenvolgende voorzitters zorgden meteen voor de chronologische indeling: van Prosper van Langendonck in 1907 tot Frans van Vlierden.

Lijst der beschermde monumenten, stadsen dorpsgezichten en landschappen in Vlaanderen.
Uitg. Van Loghum Slaterus, Antwerpen 170 p., 1.795 Bfr.

Deze publicatie is de weergave - droog maar zakelijk en precies - van de wettelijke taak van de Rijksdienst voor Monumenten en Landschappen om een register aan te leggen en bij te houden van de beschermde monumenten en stads- en dorpsgezichten.

Sinds 7 januari 1835, datum waarop een Koninklijke Kommissie voor Monumenten werd opgericht, hebben zich met betrekking tot de bescherming van het cultuurpatrimonium belangrijke gedachtenverschuivingen voorgedaan.

Vooral vanaf 1976 (toen het decreet tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten tot stand kwam en de in 1972 opgerichte RMLZ op volle toeren kwam) werd er in versneld tempo ‘beschermd’.

Hoeven (114), kerken en pastorieën (127), woonhuizen (794) en elementen die met industriële archeologie te maken hebben (101) blijken de jongste vijf jaar bovenaan de beschermingslijst te staan.

Een belangrijke gedachtengang mogen wij onthouden uit het pleidooi n.a.v. de presentatie van deze (toch wel dure, ca. 10,5 fr. per blz.) publicatie.

Het beschermingswerk ontstond uit het gerechtvaardigd en hoogdringend verweer tegen onaanvaardbare zorgeloosheid en planologisch vandalisme. En dit verweer is nog steeds pure noodzaak. Als er zich een meer sociale en woon-milieu-bezorgde stads- en dorpsvernieuwing aan het ontwikkelen is, dan is dit o.m. te danken aan het werk van de onvermoeibare monumentenzorgers.

Hugo Schiltz
Macht en onmacht van de Vlaamse Beweging.
Uitgeverij Soethoudt, Antwerpen, 176 blz.

Hugo Schiltz heeft op verzoek van zijn uitgever een tiental eerder verschenen artikelen, toespraken en interviews gebundeld, die een overzicht bieden van de ontwikkeling van zijn denken over twee thema's die hem als politicus steeds bekommerd hebben: de evolutie van de politieke Vlaamse Beweging en de rol en de plaats van de Volksunie.

Het overzicht overspant de periode juni 1974 - september 1982. Voor de VU en voor Schiltz zijn dat acht bewogen jaren, waarin het beleid van de partij en van haar belangrijkste figuur zwaar op de proef werden gesteld.

Schiltz gaat ervan uit dat het cultuurflamingantisme met zijn taalgrieven ten einde is en dat er nu staatkundig moet worden gedacht en gehandeld. De Vlamingen moeten aan een eigen, sociaal vooruitstrevend, pluralistisch-verdraagzame, democratische staat werken, liefst in een federaal Belgisch kader, omdat een totaal souvereine Vlaamse staat een kwart miljoen Brusselse Vlamingen zou uitsluiten en aan hun lot overlaten.

Hugo Schiltz heeft de Egmont-malaise overwonnen en bevindt zich voor nieuwe vragen ten gevolge van de huidige industriële en maatschappijcrisis.

De staatkundige visie van Hugo Schiltz op de geschiedenis, het heden en de toekomstige kansen van het Vlaamse volk verdient meer dan gewone aandacht.

15 jaar jongerentijdschrift Nieuw-Vlaanderen

In 1982 beleefde ‘Nieuw-Vlaanderen’, het heelnederlandse vormingstijdschrift, zijn vijftiende jaargang en meteen ook zijn derde lustrumjaargang. Hierbij vragen wij uw aandacht voor twee speciale uitgaven die naar aanleiding van dit lustrum werden gerealiseerd.

 

Zopas verscheen een speciaal lustrumnummer met volgende bijdragen:

 

-Het AKVS en de huidige jongeren, door Paul Daels;
-Vredesgedachte en vredesbeweging in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd, door Maurits Coppieters;
-De Milieuproblematiek in 1984, door Roeland Dirks;
-Enkele bemerkingen bij dertig jaar Vlaams-nationale beweging en politiek, door Jef Maton;
-Voor een nieuw Vlaanderen, door Kris Barrezeele;
-Litanie van een strijdbare flamingant, door Paul van Grembergen.

 

Het lustrum- en repertoriumboek ‘JONGEREN IN DE VLAAMSE BEWEGING’ bevat een artikelenregister en een auteursregister van de 15 jaargangen, een bijdrage van de huidige hoofdredacteur Kris Barrezeele en de twee oud-hoofdredacteurs Willy Kuijpers en Lionel Vandenberghe en tenslotte een bloemlezing van 15 artikelen.

Nieuw-Vlaanderen, uitgeverij De Nederlanden, A. Coolsstraat 33, 2000 Antwerpen.

Wetenschappelijke tijdingen op het gebied van de Vlaamse Beweging. Driemaandelijks tijdschrift van de Vereniging voor Wetenschap, 41e jaargang.

In een vorig Neerlandia-nummer, 1982/5, werd reeds vermeld dat dit tijdschrift zich nog uitsluitend zou toeleggen op de studie van alles wat met de Vlaamse emancipatiestrijd te maken heeft. Nu deze 41e jaargang afgesloten is, willen wij een overzicht geven van de verschenen bijdragen en getuigenissen.

 

Bijdragen:

 

-Kerk, Onderwijs en Vlaamse Beweging, door R. BOUDENS;
-Het ANZ en de Dag van het Vlaamse Lied, door H. CROONENBORGHS;
-Facetten van de Paul Fredericq-studie, door A. DEPREZ, E.C. COPPENS, C. D'HONT en R. SEYES;
[pagina 52]
[p. 52]
-Een Belgisch onderwijsexperiment. Taaltoestanden in de provinciale normaalschool te Tienen (1911-1964), door R. FALTER;
-Dichter René De Clercq als flamingant. Voor de Eerste Wereldoorlog. De geleidelijke bewustwording, door K. HULPIAU;
-In Memoriam Mgr. J. Coppens (1896-1981), door F. NEIRYNCK;
-Jef Goossenaerts en het Vlaamse volkstoneel. Propaedeuse van theaterhistoriografie, door F. PEETERS;
-Kamiel Van Baelen en Vlaanderen, door P. SCHAMPAERT;
-De Onderwijzersbond, de eerste beroepsvereniging voor onderwijzers in België (1857-1869), door F. SIMON;
-Hoe Julius Vuylsteke flamingant werd. De stichting van ‘'t Zal wel gaan’. De flamingant Vuylsteke aan de universiteit (1853-1859), door J. VERSCHAEREN;
-Literatuur en Nationaliteit (1840-1893), door J. VLASSELAERS;
-Gerretson, Geyl en Vos. Spanningen tussen de grootnederlandse beweging en de Vlaams-nationalistische, door L. WILS;
-In Memoriam dr. Guido Provoost, door L. WILS.

 

Getuigenissen:

 

-Getuigenissen over het wedervaren van Gaston Burssens als activist, door A. BURSSENS;
-Dr. Jozef Goossenaerts en het ‘Comité voor Recht en Naastenliefde’, door J. DE BROUWER;
-‘Het uur van Vlaanderen’: Vlaanderen in het Duits-Europese Rijk volgens Cyriel Verschaeve, door R. DE DEYGERE;
-Dr. Jozef Goossenaerts, door G. DE SMET.

‘Ons industrieel erfgoed’.
Eerste jaarboek van de Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie v.z.w. 269 blz., 550 Bfr.

‘In Vlaanderen werd tot heden - en dat is een tendens die men vroeger eveneens in het buitenland bemerkte - al te weinig aandacht geschonken aan het presenteren van onderzoeksresultaten, van studieobjecten, van methodologische bedenkingen...’. ‘Met deze problematiek voor ogen wil de Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie (V.V.I.A.) met de publicatie van haar eerste jaarboek een uitgavepolitiek inzetten, die precies aan dit probleem gewijd is’. Aldus Adriaan Linters in zijn woord vooraf tot ‘Ons Industrieel Erfgoed, nr. 1’. A. Linters is al enige jaren bekend, o.m. door publicaties, tentoonstellingen en acties omtrent industriële archeologie, en dit zowel op nationaal als internationaal niveau.

Het eerste jaarboek bevat dan ook bijdragen die zowel het theoretisch als practisch vlak bestrijken. Het is een verzorgde uitgave, geïllustreerd met 83 foto's, kaarten en gedetailleerde schaaltekeningen. De bijdragen zijn voorzien van een min of meer uitgebreid voetnotenapparaat, waarin de lezer de belangrijkste literatuur over de behandelde bijdragen kan weervinden. Tevens werd telkens een Engelse samenvatting van de hand van L. Cocquyt opgenomen. Daarenboven werd een indrukwekkend overzicht van de activiteiten die tijdens de werkjaren 1978 en '79 werden georganiseerd door of met medewerking van de V.V.I.A. afgedrukt, waardoor men een beeld krijgt van het reilen en zeilen van de I.A. in Vlaanderen.

Verheugend mag worden genoemd dat het eerste jaarboek van de V.V.I.A. zich niet enkel op de ‘I.A. in Vlaanderen’ als subject heeft willen richten. In de praktijk komt het er in dit jaarboek op neer dat het merendeel der bijdragen betrekking heeft op Vlaanderen, maar dat tevens twee artikels zijn opgenomen die de ontwikkeling in Nederland trachten weer te geven. Hierbij laten we de inleidende bijdrage van R.A. Buchanan, verbonden aan de universiteit van Bath (U.K.), waarin deze wijst op de specifieke plaats die ‘The Industrial Heritage’ in het Westers Cultuur-historisch kader aan het innemen is of reeds ingenomen heeft, dan nog buiten beschouwing. De Nederlandse bijdragen zijn deze van Ph. M. Bosscher die de ‘Industriële Archeologie in Nederland. Problemen en vooruitzichten’ omschrijft, terwijl A.J. Koning de ‘Molenzorg in Nederland’ behandelt. De opname van deze artikels door de redactie blijkt ingegeven door comparatieve overwegingen. De twee genoemde bijdragen zijn op literatuur gebaseerde, vrij schetsmatige overzichten, die echter wel een basis vormen voor vergelijking met de Vlaamse situatie. Het zwaartepunt in het jaarboek ligt echter bij Vlaanderen, zij het onder zeer gedifferentieerde onderwerpen. In een zeer uitgebreide status questionis geeft A. Linters een systematisch overzicht van de methodologische en materiële beperkingen en mogelijkheden zoals deze zich na ongeveer 10 jaar Vlaamse I.A. manifesteren. Een diepgaande situatieschets waaruit de auteur zijn konklusies trekt en de krachtlijnen voor het toekomstig beleid ontwikkelt. Het lijkt ons een interessante bijdrage voor al degenen die zich willen vergewissen van de stand van zaken op het vlak van de I.A. in Vlaanderen, en dit geplaatst in een internationaal kader. Aldus wordt de lezer in de gelegenheid gesteld een vergelijking te maken tussen de Vlaamse en de Nederlandse situatie. Hetzelfde geldt voor de bijdrage van P. Bauters die op een zeer omstandige wijze de situatie - en dit zowel positief als negatief - van de molenzorg in Vlaanderen behandelt.

Van een enigszins ander karakter is de bijdrage van J. David, die aan de hand van enkele konkrete voorbeelden het begrip ‘functie’ van een werktuig uitdiept. Hierbij kan de vraag gesteld worden in hoeverre de primair industrieel-archeologisch geïnteresseerde lezer iets aan dit technisch artikel zal hebben.

Anders staat het met de zevende en achtste bijdragen, nl. die van B. Roets omtrent de arbeiderswijk van Fernand Hanus te Lokeren-Oudenbos en deze van D. Verhaegen getiteld ‘La gare d'Anvers-Central - Un siècle d'évolution urbanistique’. Het eerste behandelt, naast de architecturale aspecten, tevens de economische en ideologische achtergronden waartegen deze toch wel unieke tuinwijk (tuindorp) werd opgericht. Opmerkelijk hierbij is dat bij het onderzoek niet enkel werd uitgegaan van veldonderzoek maar dat tevens het kadaster werd aangewend voor het onderzoek. Zo kwam de auteur gegevens te weten over de reeds verdwenen woningen. Het artikel lijkt ons een schoolvoorbeeld voor de uitspraak dat veldonderzoek dient gepaard te gaan met archief- en kadaster-onderzoek.

Het tweede artikel geeft ons de voorgeschiedenis van het huidig centraal station te Antwerpen. Hierbij valt het te betreuren dat de auteur zich niet geroepen gevoeld heeft zijn overwegend historisch-architektonisch betoog aan te vullen met een zeer actueel gegeven, nl. de afbrokkeling van delen van de voorgevel, het plaatsen van een metro-ingang, enz. Hierdoor zou het artikel enigszins aan actualiteitswaarde hebben gewonnen.

Dat dit zeer goed mogelijk is mag wel blijken uit de studie van Frank Foulon om-

[pagina 53]
[p. 53]

trent ‘Vlasfabrieken: productiewijze-beschrijving-herbruik’; en zeker uit de laatste bijdrage van het eerste jaarboek van de V.V.I.A. Deze werd tot stand gebracht door de W.K.I.A.P. die de stad Gent een renovatiesuggestie voor de wijk Stalhof aan de hand deed. Hier werd op een zeer originele wijze gezocht naar een nieuw bestemmingsplan van een belangrijke industrieel-archeologische site van Gent, waarbij rekening werd gehouden met een economische analyse, een analyse van de verkeerstrafiek met functionele gegevens. Uit dit artikel mag nog maar eens blijken tot welke resultaten een inter-disciplinair onderzoek kan leiden. Helaas mochten we niet lezen wat de reacties van de overheid op het plan waren.

Samenvattend kan men per aanzien van het eerste Jaarboek van de V.V.I.A. zeggen dat het vrij originele en in kwaliteit behoorlijke bijdragen bevat, waarvan de overzichtsartikels de lezer van dit jaarboek waarschijnlijk het meeste belang zullen inboezemen.

 

Dit jaarboek is te verkrijgen door te schrijven naar:

V.V.I.A.

Postbus 30 - Maria Hendrikaplein

9000 Gent 12

Encyclopedie van het levende Vlaamse volkslied

De bekende musicologe en volkskundige, professor Lucy Gelber stelde dit naslagwerk samen, dat door Aurelia werd uitgegeven. Deze encyclopedie is het resultaat van 40 jaar ononderbroken ‘veldwerk’: al de hierin vermelde liederen werden uit de zingende volksmond opgetekend.

Alle zangwijzen en teksten werden in muziekschrift genoteerd, met nauwkeurige vermelding van plaatsen en datum van opname, van naam en leeftijd van de respekt. zegspersoon.

Alleen ongedrukte, veelal onbekende liederen werden hierin opgenomen.

Het eerste deel van deze unieke uitgave, die in het totaal 1300 levende Vlaamse volks- en kinderliederen zal bevatten, is zo juist verschenen en werd in zes onderwerpen onderverdeeld: de liederen in vertellende toon (ballades, legendes, sprookjes), de liederen in de huiskring (vader - moeder, man - vrouw, enz.) de liederen op het platteland (in de natuur, op de boerderij), de liederen in lief en leed (minneliederen, verlangens en dromen); de liederen in het dagelijks leven (markt, leuren, werk en luiaardij, broodwinning en armoede) en tenslotte de liederen op zon- en feestdagen (kermis, buurten).

Het tweede deel zal einde van volgend jaar verschijnen en zal de liederen ‘in opgewekte toon, onder de toren, onder de wapens, uit het kinderleven en het schoolleven en de jaarkring’ omvatten. De zeer mooie illustraties zijn van de hand van Nadine Bogaert. Het eerste deel van dit uitstekende standaardwerk kan bekomen worden door overschrijving van 3.400,- fr. (inclusief verpakkings- en verzendingskosten) op rekening 645-5092740-81 (Bank van Breda) t.n.v. ANZ-Antwerpen.

Dadelijk na ontvangst van de betaling wordt dit boek toegezonden.

Karel Buls, burgemeester op de raaklijn van twee culturen

Uitgeverij De Nederlanden, Antwerpen, 65 pp., talrijke illustraties, 150 fr. + 20 fr. port. Te bestellen door storting op rek. 001-0564742-84 van Y. Peeters, 1090 Brussel.

 

Met deze studie over Karel Buls levert de steeds verdienstelijke Yvo Peeters een interessante bijdrage voor het kennen van de Vlaamse burgemeester van Brussel in onze 19e eeuwse verfranste hoofdstad. De lectuur ervan kunnen wij aan iedereen warm aanbevelen. Na een voorwoord door schepen Fernand Lefère van de stad Brussel schetst de auteur in enkele korte maar boeiende hoofdstukken het leven en werk van Karel Buls. Vooral vallen op de hoofdstukken over Karel Buls als schepen van onderwijs, als burgemeester, zijn inzet voor het Vlaams onderwijs en zijn zorg voor stedebouw en milieu. Terecht wijst Yvo Peeters op het belang van de eerste en tot nu toe enige Vlaamse burgemeester van Brussel voor het ontstaan van een Vlaams bewustzijn en reactie in de hoofdstad.

Treffend schetst de auteur hoe Buls hier tegen allen moest oproeien, hoe de liberale politicus de basis legde voor de culturele en sociale ontvoogding van de Vlaamse Brusselaar. Midden in de strijd, praktisch uitsluitend omringd door tegenstanders, vocht Buls een eenzame maar des te mooiere kamp voor de gelijkberechtiging van onze taal en ons volk te Brussel en van hieruit voor geheel Vlaanderen. Hiervoor verdient Karel Buls ongetwijfeld een ereplaats onder de pioniers van de Vlaamse bewustwording.

Dat ondanks al de inspanningen en goede bedoelingen van Buls na hem weinig overbleef en dat de huidige gedachten ‘des gens bien pensants’ nog grotendeels overeenstemmen met die van de eigentijdse tegenstanders van Karel Buls valt ongetwijfeld niet als een tekortkoming van de Vlaamse Brusselse burgemeester beschouwd te worden. Zoals vele Vlamingen in de XIXe eeuw moest Buls het gevecht alleen tegen allen aangaan. Het meest evidente moest bewezen worden en werd dan nog in twijfel getrokken. Men denke hier slechts aan J.F. Willems en David die door de uitgave van middeleeuwse teksten moesten bewijzen dat het Nederlands een verleden had, dat de Vlamingen over een eigen cultuur beschikten. Een dergelijk onmogelijk gevecht moet aan de jongere generatie veraf lijken, maar is bij nader onderzoek nog niet helemaal ten einde. Zeker niet in Brussel, daar het moeizaam werk door Buls begonnen door zijn opvolgers grondig werd afgebroken. Terwijl het Vlaamse land stilaan zijn eigen karakter en persoonlijkheid bevocht, bleef Brussel open voor de verfransing.

Het is de grote verdienste van Karel Buls dat hij de Vlaamse zaak bepleit heeft bij andersdenkenden, bij de tegenstanders. Zijn uitspraak ‘De Vlamingen preekten aldus tot bekeerden, en tot die welke bekeerd dienden te worden, werden hun toespraken niet gericht’, kan dus ten volle onderschreven worden en bewaart nog alle actualiteit. Niet zonder enige spijt zal de Vlaamse Brusselaar, die zich al te dikwijls door het ‘Hinterland’ vergeten of afgeschreven voelt, hogervermelde gezegde beamen.

Zo blijft voor ons Karel Buls een lichtteken. De Bloemlezing over ‘De geestesontwikkeling van België’, door Buls uitgesproken en geschreven, waarmee Yvo Peeters zijn werk afsluit, toont hoe juist de diagnose van Karel Buls was, hoe actueel hij op onze dagen blijft. Yvo Peeters leverde o.i. een zeer vlot geschreven werk, niet alleen goed leesbaar en boeiend, maar tevens een noodzakelijke lectuur voor iedere Vlaming.

Prof. Dr. Herman VAN NUFFEL

De eeuw van Marnix van St. Aldegonde

Op initiatief van Prof. Dr. H. van Nuffel, voorzitter A.N.V. Brussel, werd enige tijd

[pagina 54]
[p. 54]

geleden te Mechelen een tweedaags Colloquium gehouden rond de figuur van Marnix van St.-Aldegonde. Nu ligt voor ons het interessante verslagboek van dit colloquium.

In Algemeen-Nederlands perspectief vormt de zestiende eeuw ongetwijfeld een boeiend studieterrein voor al diegenen die wat nader kennis maken met de toenmalige evoluerende realiteiten.

Men kan uiteraard verschillende facetten in de zestiende-eeuwse maatschappij onderscheiden waarbij men zowel op godsdienstig, cultureel, politiek als op sociaal, economisch, financieel en militair terrein vèrstrekkende innoverende tendensen vaststelt. Deze fenomenen dragen voor een deel Europese karakteristieken, maar vertonen voor een ander deel eveneens eigen, nationale kentrekken. Daarnaast kan men ook nog de aanbreng van de laatmiddeleeuwse beschavingssfeer sterk onderstrepen.

Daarenboven weet men dat de Nederlanden in die tijden een roemrijke revolutie tegen de Spaanse overheersing uitvochten; die opstand heeft rond 1580 geleid tot de Verenigde Provinciën, niettegenstaande een zich nog verder strekkend militair conflict eerst in 1648 een einde nam.

In die langdurige evolutie hebben eveneens enkele merkwaardige figuren zich op de voorgrond gewerkt, waaronder Filips van Marnix van Sint-Aldegonde ongetwijfeld één der belangrijkste is. Als diplomaat, raadsheer en politiek schrijver heeft hij bij de prins van Oranje een imposante rol gespeeld.

Een historische benadering op internationaal en nationaal vlak van een paar facetten uit die zestiende eeuw is de doelstelling van dit boek. Daarbij werd gestreefd om zowel de klassieke historische onderzoeksmethode als enkele recente research-procédés aan bod te laten komen.

In het boek worden volgende aspecten behandeld:

Marnix Van St.-Aldegonde en de 16e eeuw, door M. Baelde en H. Van Nuffel. (Tevens in het Engels).

De humanistische beweging, door E.H. Waterbolk.

Les courants religieux de la réforme aux Pays-Bas, par E.M. Braekman.

Volksbewegungen in Europa im 16. Jahrhundert, von G. Vogler.

The Elite of the Netherlands at the universities of the 16th century, by H. de Ridder-Symoens.

Naissance de la guerre totale et révolutionnaire au 16ème siècle, par Y. Cazaux. L'édition louvaniste des oeuvres complètes de Saint Augustin (1577), par L. Ceyssens. The tax reform in Flanders (1543-1550), by N. Maddens.

La grande peur du monde dans l'Europe du 16ème siècle, par V. Al Georgesco.

De vernieuwing van het belastingstelsel in Vlaanderen rond het midden van de 16de eeuw, door N. Maddens.

Bijgeloof en repressie in Vlaanderen. Heksenvervolging in het 16de en 17de eeuwse Gent, door G. Eerens.

Esquisse pour un portrait de Philippe Marnix de Sainte Aldegonde, par Y. Cazaux.

Door hun veelzijdigheid geven de bijdragen een beter inzicht in de periode die voor onze Nederlanden zo cruciaal is geweest. Het boek telt 130 pagina's en kan bekomen worden door storting van 650 fr. op rek. 310-0458372-36 van H. van Nuffel te 1090 Brussel.

 

Y.J.D. PEETERS

Wegwijs in de Franse Nederlanden

‘Het oog ziet slechts wat men het heeft gezegd te zien’ André Gamblin

Wat weet ‘men’ in Nederland eigenlijk af van de Franse Nederlanden, zoals de Rijselse historicus Dr. Louis Trenard het Franse Noorden is gaan noemen, een naam die sindsdien algemeen burgerrecht gekregen heeft, zowel in de streek zelf als daarbuiten. De velen die zich 's zomers voorthaasten over de ‘Autoroute du Nord’ (A1) naar het begeerde plekje onder de zon in het zuiden van Frankrijk, hebben weinig of geen oog voor het landschappelijk schoon dat de Franse noorderdepartementen in een grote overvloed te bieden hebben; maar het moet wel opgemerkt worden.

Nu was op het eind van de zestiger jaren wel de gids ‘De Nederlanden in Frankrijk’ van Jozef van Overstraeten uitgekomen, maar die geeft alleen maar een encyclopedisch overzicht van deze streek. Wie behoefte heeft aan een ‘geleide’ reis, had er weinig aan. Deze leemte is nu opgevuld; bij Lannoo in Tielt is vorig jaar een uitstekende autogids voor de departementen Nord en Pas-de-Calais verschenenGa naar eind1.. Aan de hand van vijftien routes en vijf stadswandelingen wordt de toerist, die op verkenning uit wil, wegwijs gemaakt in de Franse Nederlanden. De informatie, die in deze gids ligt opgeslagen, is door toedoen van Robert Declerck voor het Nederlandstalig publiek beschikbaar gekomen.

Kennisnemend van de inhoud van deze reisgids zal men de ontdekking doen dat het in dit zuidelijkste deel van de Nederlanden bijzonder goed toeven moet zijn. Dit boek, dat als ondertitel de woorden ‘onbekend, niet onbemind’ meegekregen heeft, zal goede diensten kunnen bewijzen, vooral nu het er naar gaat uitzien dat deze streek meer binnen het bereik gaat komen; immers de algemene verwachting is, dat als gevolg van de huidige economische crisis de vakantiebestemmingen de komende jaren minder ver gezocht zullen worden. Van een geheel andere opzet is de tweede gidsGa naar eind2. voor deze streek, waarop ik de aandacht wil vestigen. Dat geheel andere is niet zozeer een gevolg van het feit dat de Elzassische brouwerij Kronenbourg haar naam aan deze uitgave heeft verbonden, als wel van de wijze van ontstaan. Aan de samenstelling is namelijk een hele ‘inspraak-procedure vooraf gegaan. Aan de éne kant zijn veel bijzonderheden en wetenswaardigheden verzameld door middel van enquêtes en vraaggesprekken; aan de andere kant is ook de gewone man erbij betrokken, door per brief (tot het gebruik maken van deze mogelijkheid was via oproepen in de streekpers de aandacht gevestigd) de informatie door te geven aan de samensteller van deze gids, André Gamblin, die hij van belang achtte. Door deze unieke werkwijze is deze gids als het ware een document van de mensen uit de streek zelf geworden.

In het ‘Voorwoord’ rekent de samensteller af met de vele vooroordelen die in Frankrijk (en werkelijk niet alleen daar!) leven met betrekking tot de noorderdepartementen. Voor het overgrote deel van de Fransen is het Noorden het zwarte land, waar alles bedekt is met mijnstof, waar het altijd koud is en de zon schuil gaat achter een grauw wolkendek waaruit een druilerige regen pleegt te vallen. Het is in dit verband dat Gamblin de trefzekere opmerking maakt, die ik als motto boven deze bijdrage geplaatst heb.

Dit Franse Noorden, dat tegelijkertijd (terecht wordt dit beklemtoond) het zuiden van de Nederlanden is, heeft de samensteller op grond van én de aardrijkskundige én de economische zwaartepunten onderverdeeld in een veertiental regio's. Door deze werkwijze te volgen heeft hij het zichzelf mogelijk gemaakt het kenmerkende

[pagina 55]
[p. 55]

beter te kunnen aanduiden en krijgt de gebruiker nog meer de gelegenheid naar eigen believen op verkenning uit te gaan om zo de aantrekkelijkheid van de regio van de keuze te ondergaan.

Elke regio-beschrijving wordt ‘ingeluid’ met een overzicht dat tegelijk dienst moet doen als een soort verantwoording van de gronden waarop de betreffende keuze is gemaakt. Ook biedt zo'n inleidend hoofdstuk de schrijver de gelegenheid bepaalde, toch steeds maar weer opduikende misverstanden aan de kaak te stellen in de hoop dat ze nu eindelijk eens de wereld uitgeholpen worden. Nadat nog enkele suggesties zijn aangereikt voor het maken van tochten in de betreffende streek, is het de beurt aan de steden en dorpen om in alfabetische volgorde de ‘revue’ te passeren. Ondertussen vertelt de samensteller iets over het dagelijks leven (wat vooral betrekking heeft op de middelen van bestaan), de bezienswaardigheden (waartoe ook de bouwkunst en de mooie plekjes horen), de geschiedenis en wat verder belangwekkend is te weten voor de bezoeker.

Tegelijkertijd wil deze gids ook een balans zijn van wat er op het gebied van feesten en spelen nog bewaard gebleven is of weer op het punt staat herboren te worden. Het is ontegenzeggelijk waar dat de samenleving van de zuidelijkste Nederlanden niet is te denken zonder deze met de regelmaat van de klok terugkerende gebeurtenissen. Er gaat een grote samenbindende invloed van uit; ik denk dan in het bijzonder aan de Reuze-stoeten die zo sterk tot de verbeelding spreken door hun indrukwekkend gaan over de straten en pleinen. Tien jaar lang (van 1968-1977) heeft Bert Bijnens de zaak van de Franse Nederlandse gediend door jaarlijks het door hem verzorgde ‘Frans-Vlaams Jaarboekje’ te helpen uitgeven. Onverdroten heeft hij al die jaren heemkundige gegevens verzameld die hij dan ‘neersloeg’ in het jaarboekje. Met het verschijnen van de tiende aflevering vond hij dat het tijd was geworden uit te kijken naar een andere opzet. Die werd gevonden in de uitgave ‘Frans-Vlaams Heem in Woord en Beeld’Ga naar eind3. waarvan inmiddels twee delen zijn verschenen. In het eerste nummer wordt het gebied van de departementen Nord en Pas-de-Calais toeristisch doorgelicht. Allereerst wordt een overzicht gegeven van de toeristische informatie, die zowel door Franse als Belgische uitgevers op de markt gebracht is. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met de opsomming van waardevol adressenmateriaal (plaatselijke VVV-kantoren ‘Offices de Tourisme en Syndicats d'Initiative’ en van leidinggevende toeristische instellingen). In een volgend hoofdstuk wordt een overzicht geboden van de toeristische infrastructuur in de breedst mogelijke zin (van hotellijsten tot kunstambachten). Voor de bezoeker is van groot belang de opsomming van alle in deze twee departementen uitgezette reisroutes; dat blijken er met elkaar een zestiental te zijn, waarvan het merendeel betrekking heeft op Pas-de-Calais. Na vermelding van een aantal adressen waar foldermateriaal verkrijgbaar is, wordt aandacht geschonken aan datgene wat dienstig zou zijn in het raam van verdere uitbouw van de toeristische infrastructuur. De schrijver is op dit punt optimistisch, omdat onder de bevolking het besef van de toeristische waarde van de eigen streek groeiende is. Het boekje wordt afgesloten met het afdrukken van een zestigtal foto's die met name het streekeigene van het gebied, dat begrensd wordt door de Aa, Leie, Noordzee en Frans-Belgische staatsgrens ‘belicht’.

De tweede aflevering is opgedragen aan Bert Bijnens; op deze wijze werden de in dat jaar 60 jaar geworden stuwende kracht de nodige pluimen op de hoed gestoken. Daardoor heeft deze uitgave sterk het karakter gekregen van een verslag. Het wordt ingezet met een verhaal van de jubilaris over de door hem afgelegde heemkundige weg in Frans-Vlaanderen. Daarna volgt een overzicht van alles wat er door de Heemkring ‘Bachten de Kupe’ uit Nieuwpoort in de jaren vanaf 1958 aan publicistisch werk verzet is en wat er in Frans-Vlaanderen door restauratie gered is aan Nederlandstalige opschriften. Om de mensen aan weerskanten van de ‘schreve’ weer met elkaar in aanraking te brengen, kwam deze heemkring op de gedachte landfeesten te gaan inrichten. Dit deel wordt afgesloten met een ‘inhoudstafel’ van de tien delen van het Frans-Vlaams Jaarboekje.

De Franse Westhoek bleef naar de mening van de Kortrijkse binnenhuisarchitect Philippe Despriet veel te lang in het domein van het algemene en het theoretische hangen; een werk dat een praktisch inzicht gaf, was zo goed als onbestaand. Bij deze vaststelling heeft hij het niet gelaten. Hij is aan de slag gegaan en heeft een globaal overzicht van de geschiedenis van dit gewest samengesteldGa naar eind4.. Daarin heeft hij een grote plaats ingeruimd voor wat er aan bouwkundig en ander historisch erfgoed nog bewaard gebleven is. Nog, want in dit deel van de zuidelijkste Nederlanden dringt de tijd; net als overal elders beginnen ook in deze streek de uitwassen van de moderne beschaving aan dit erfgoed te vreten. In het eerste deel heeft hij het resultaat van jarenlange verkenning, opmetingen, inventarisatie en archiefstudie voornamelijk woordelijk ‘verslagen’, in het tweede deel is het vooral het oog van de camera, dat bepalend is voor de inhoud; het heeft daardoor het karakter gekregen van een beeldverslag. Als document zijn deze boeken van meer dan gewone waarde.

 

MARTEN HEIDA

‘Zuid-Afrika. Naar de bronnen van de apartheid’

De naam Steven Debroey (1913, geboren te Jesseren, bij Tongeren) zal bij velen niet gekend zijn. Toch heeft zijn werk als auteur én uitgever in de jaren zestig en later sterk bijgedragen tot het geestelijk klimaat in katholiek Vlaanderen.

In de jaren '50 begon S. Debroey met een eigen uitgeverij: ‘De Vroente’. Er werden zo'n 150 titels uitgegeven, vooral algemeen vormende en religieuze lectuur. Zelf schreef hij een vijftiental werken, waarvan het grootste deel biografieën over o.m. Thomas More, pater Damiaan, de Ierse verzetshelden Patrick Pearse en Anne Devlin, Mgr. Scheppers...

Naast de levens van sociaal-geïnspireerde personen heeft Debroey de laatste tien jaar zijn aandacht toegespitst op het Afrikaanse kontinent en met name Zuid-Afrika.

Over Zuid-Afrika bracht Debroey in november een boek op de markt: ‘Zuid-Afrika. Naar de bronning van de apartheid’. Het

[pagina 56]
[p. 56]

eerste deel (520 blz.) is momenteel klaar en bestrijkt de periode van 1652 tot 1910. In het tweede deel wordt de verdere evolutie tot op heden behandeld en zal volgend jaar verschijnen.

Het boek is de weerslag van zijn grote kennis over het land. Tijdens zijn lange verblijven (sinds 1972 bezoekt hij elk jaar Zuid-Afrika) had hij contact met vooraanstaande inwoners van verschillende rassen en strekkingen, professoren, parlementsleden, ministers, rechters, vertegenwoordigers van zwarten, kleurlingen en Indiërs. Bij de blanken besteedde hij evenveel tijd aan voorals tegenstanders van de regeringspolitiek. In de Standaard van 13 september verscheen een uitgebreid interview van G. Durnez met deze man die met recht de situatie in Zuid-Afrika mag beschrijven.

Enkele passages:

Over zijn motivatie een geschiedschrijving over Zuid-Afrika te plegen, zegt hij:

‘De Afrikaanssprekende blanken werden lang onderdrukt door de Britten en ze hebben moedig en met succes voor hun onafhankelijkheid gevochten. Om hun identiteit en cultuur te beveiligen en om hun baasschap en voorrechten te bestendigen, hebben ze zelf op hun beurt al de niet-blanken hun normale burgerrechten ontnomen. Elke poging tot verzet tegen het beleid leidt tot arrestatie of ‘inperking’. (...) Al heel vroeg heb ik me afgevraagd: Hoe kan men verklaren dat Afrikaners, die werkelijk over het algemeen een sympathiek volk vormen, zo hardnekkig het noodlot uitdagen? Om op die vraag een antwoord te vinden, heb ik meer dan zeven jaar geleden besloten hun verleden na te sporen.’

Over de huidige situatie in Zuid-Afrika kan men enkel zijn ongenoegen uiten:

‘Wie in Zuid-Afrika rondreist en daar wordt geconfronteerd met de toepassing en de gevolgen van het rassenbeleid, zal begrijpen dat al de niet-blanken daar in opstand komen tegen het onrecht dat ze al heel hun leven moeten ondergaan. Miljoenen worden dagelijks onderworpen aan draconische wetten die zonder enige inspraak van hunnentwege tot stand zijn gekomen’.

Debroey rekent in het interview ook af met de redenering dat apartheid gerechtvaardigd is:

‘Sinds 1948, toen de Afrikaners aan de macht kwamen, hebben de achtereenvolgende regeringen gepoogd hun apartheidspolitiek te rechtvaardigen. In mijn studie toon ik aan, dat hun motivering op een aantal mythen berust of op een vervalsing van de geschiedenis: resultaat van radeloosheid’.

De slag bij Nieuwpoort in 1600

De slag bij Nieuwpoort in het jaar zestienhonderd is in Vlaanderen minder bekend dan in Noord-Nederland, waar men nog altijd fier is op de overwinning, terwijl wij tot de verliezende partij behoorden. Daarom acht ik het interessant, zelfs intrigerend, het WAAROM en het VERLOOP van die slag te onderzoeken en te reconstrueren. In de jaren zestienhonderd had de stad met haar ringmuur, vijftig torens van vestingen en gebouwen, poorten, bastions en twee vierboeten een krijgshaftig uitzicht.

De Zuidelijke of Spaanse Nederlanden werden in die tijd geregeerd door de Aartshertogen ALBRECHT van Oostenrijk, zoon van Maximiliaan de Tweede, en ISABELLA, oudste dochter van Filips de Tweede. De Noordelijke Provinciën, die met Prins Willem van Oranje, van de vrijheid hadden geproefd en daarbij hun Calvinistische belijdenis trouw bleven, wilden van dit gezag niets weten. Dertig jaar hadden ze voor de vrijheid gevochten om de Spanjaarden uit hun territorium te verdrijven, de vrijheid van godsdienst te eisen en Vlaanderen mee te verlossen van de Spaanse heerschappij. Dit laatste was echter nog niet gelukt.

Aan het hoofd van de jonge Staat stond een getalenteerde Johan van Oldenbarnevelt en voor de militaire leiding was Prins MAURITS van NASSAU, zoon van Willem de Zwijger, aangewezen. Prins Maurits was zeer bedreven in de krijgskunst en hij kon rekenen op de goede diensten van zijn Vlaamse vriend SIMON STEVIN, befaamd wiskundige en vestingbouwer.

Het verhaal over de directe aanleiding tot het Nederlandse besluit om de vesting NIEUWPOORT te veroveren en door te stoten naar DUINKERKE om de kapers aldaar mores te leren, over de opmars van de twee vijandelijke legers en de eerste schermutselingen in Oudenburg, Snaaskerke en Leffinge, kunt U lezen in het boek.

Toch wilde ik het even hebben over die moordende slag op het strand en in de duinen van Lombarsijde en Westende. De tweede juli 1600 was een mooie zomerdag. De soldaten van Prins MAURITS waren al de ganse nacht druk in de weer geweest met de bouw van een schipbrug over de IJzermonding, ter hoogte van de Vierboete, en het aanleggen van loopgraven, want de opperbevelhebber had zopas de late tijding gekregen van de snelle opmars van de Spaanse troepen, die hem op de hielen zaten en het fort Oudenburg hadden bezet. Op die zondagmorgen, tussen acht en negen uur, het was toen lage tij en op het klaar komen van de schipbrug kon niet meer worden gewacht, beval hij het gros van zijn troepen door de haven te waden naar de oostzijde, operatie die tot elf uur duurde. De achterhoede bestaande uit zesentwintig vaandels voetvolk en drie kornetten ruiterij behield hij op de westelijke oever.

Aan de vloot had Prins Maurits bevel gegeven terug te varen naar Oostende, de enige stad in Zee-Vlaanderen, die zij vast in handen hadden.

Door het wegsturen van de vloot wilde Maurits van Nassau elke kans op terugtocht, vlucht of redding vernietigen. Zijn parool was: vechten of in zee verdrinken! Intussen was de vloed weer gerezen en het zeestrand versmald. Het aantredende Spaanse leger, dat 's morgens al een eerste overwinning bij Leffinge had behaald op Graaf Ernst Casimir, trok net als de troepen van de Staten de duinen in, met het nadeel van zon en wind in het gezicht.

Om twee uur in de middag barstte de strijd los, rond vier uur was de slag algemeen met nieuwe charges van de cavalerie en lijf-aan-lijfgevechten. Steeds met wisselende kansen en twijfelachtig bleef de zege tot zeven uur in de avond, en de zon rood ter kimme neeg. Maurits van Nassau had zijn laatste reserves van de achterhoede in de strijd geworpen, Prins Albrecht beschikte over geen verse reserves meer. Nederland had GEWONNEN!

In een afzonderlijk hoofdstuk geef ik een overzicht van wat er aan HERINNERINGEN zijn overgebleven, zowel te Nieuwpoort als in Nederland. Gaat U, bij gelegenheid, eens het enorme doek van MORITZ bekijken, opgehangen in de Onze-Lieve-Vrouwekerk alhier, en voorstellende de gevangenneming van Francisco de MENDOZA, de trotse Admirant van ARAGON, en het niet minder interessante schilderij in het Berquinmuseum,

Mag ik U ook aanraden het lyrisch-epische gedicht van Isaäc da COSTA te lezen, integraal opgenomen in de monografie. U gaat de slag bij Nieuwpoort beleven op weer andere en boeiende wijze.

 

M. VLAMYNCK

 

Prijs: 325 fr. + 20 fr. verzendingskosten.

Te verkrijgen bij auteur:

M. Vlamynck, Joststraat 2, B-8460 Koksijde

Nr. bankrekening: Auteur Maria Vlamynck

474-8133531-21

eind1.
Alain Coursier, Autogids ‘Le Nord’ en ‘Pasde-Calais’ - ISBN 90 209 0867 7 - 204 blz. - Bfrs. 398 - Uitgever Lannoo, Tielt-Bussum.
eind2.
André Camblin, Guide Kronenbourg du Nord/Pas-de-Calais authentique - ISBN 2 85956 159 5 - 680 blz. - Fr.fr. 65 - Verkrijgbaar bij: Westhoek-Editions, 23 Rue Vauban, F 59140 Dunkerque.
eind3.
Heemkring ‘Bachten de Kupe’ p/a Guido Steenkiste - Nieuwpoortse Steenweg 80 - 8458 Oostduinkerke. Frans-Vlaams Heem in Woord en Beeld: dl. I 112 blz. 300 Bfrs - dl. II 187 blz. 420 Bfrs.
eind4.
Philippe Despriet, Filips van de Elzaslaan 4, 8500 Kortrijk, ‘De Westhoek in Frans-Vlaanderen’, 176 blz., 600 Bfrs.; ‘Vlaams Erfgoed in de Franse Westhoek’, 216 blz., 625 Bfrs.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Y.J.D. Peeters

  • Marten Heida

  • Herman Van Nuffel

  • Th.G.W. Bodewes

  • M. Vlamynck

  • over Hans Vanacker

  • over Karel Buls