Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 89 (1985)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 89
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 89Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 89

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 89

(1985)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 196]
[p. 196]

Op de leestafel

Psalmen van Marnix van Sint-Aldegonde

In het kader van de herdenking van de Val van Antwerpen en op initiatief van Gert-Jan Buitink, werd Het Boeck der Psalmen Davids van Philips van Marnix van St.-Aldegonde opnieuw uitgegeven in fotografische herdruk.

 

De psalmen, een verzameling dank- en klaagliederen, lofprijzingen en verzuchtingen, werden enkele eeuwen vóór Christus gedicht door David, Salomo, Mozes, e.a. In de 14de eeuw vertaalde o.m. Geert Grote enkele psalmen, die door de geestelijken gezongen werden. Buiten de kerkdiensten zong het volk psalmberijmingen op volksmelodieën. Die parodieën waren in de tijd van de reformatie erg populair. Willem van Zuylen van Nyevelt verzamelde ze en liet ze in 1540 te Antwerpen drukken. O.i.v. Luther en Calvijn ging er grote aandacht naar strofische psalmberijmingen voor de erediensten. In de Nederlanden kenden vooral de psalmen van Datheen een groot succes.

 

In zijn ‘Waerschouwinghe aen den Leser’ vertelt Marnix ons dat zijn vertaling uit het Hebreeuws ‘is geschiet eensdeels synde in de Ballingschap/eensdeels in de gevangenisse onder de hande der vyanden/eensdeels oock onder vele andere becommernissen’. In november 1573 werd Marnix inderdaad gevangen genomen. Eerst verbleef hij in de gevangenis van Den Haag, daarna in Utrecht (Vredenburg).

 

Marnix' psalmenboek werd voor het eerst uitgegeven in 1580, bij Gilles van den Rade in Antwerpen, met Privilegie ondertekend door Guillaume de Nassau ofte prins Willem. Amper vijf jaar later moest Marnix, burgemeester van Antwerpen, na een langdurig Spaans beleg het onderspit delven, zijn stad verlaten en naar het Noorden vluchten.

 

In de tweede helft van de 16de eeuw is er heel wat te doen geweest omtrent de vraag welke psalmberijming voor de kerken aanvaardbaar was. De synode te Rotterdam in 1581 verklaarde dat Marnix' berijming teveel woorden bevatte die voor de gewone man onbegrijpelijk waren. In werkelijkheid verkoos men de ingeburgerde bastaardwoorden boven de Nederlandse equivalenten. Marnix' psalmberijmingen zouden nooit zo populair worden als die van Datheen. De (vrij korte) inleiding op Buitinks heruitgave werd verzorgd door Jef Sterck en Ad den Besten, die het respectievelijk hebben over ‘De Christen Marnix’ en ‘Marnix als dichter’.

Den Besten stelt dat het ‘Marnix is geweest die voor het eerst de interne structurering van de versregel heeft toegepast welke wij voor de metrisch-gebouwde poëzie nog altijd als normatief erkennen’. In zijn bijdrage breekt Den Besten nog eens een lans voor de erkenning van Philips van Marnix als auteur van het Wilhelmus. Bijzonder vreemd is wel dat er voor het einde van dit jaar nog een tweede uitgave van Marnix' psalmberijming is aangekondigd, deze keer van de hand van S.J. Lenselink. H.H.J. van As stelde zich in het Reformatorisch Dagblad (14-6-1985) de verbijsterende vraag of Buitinks tekst misschien vooral voor Vlamingen bedoeld is en Lenselinks uitgave voor de Nederlandse markt. Naar onze mening kan hier enkel sprake zijn van een - te betreuren - samenloop van omstandigheden en van een gebrek aan coördinatie.

 

W.V.

 

‘Het Boeck der Psalmen Davids’ kan besteld worden bij B-Promotion, Frankrijklei 49, 2000 Antwerpen, tegen 750 BF (portkosten niet inbegrepen).

De oudst bekende Nederlandse Bijbelvertellingen

Het is niet verwonderlijk dat het ‘Comité Oud Muiderberg’ het initiatief genomen heeft een studie te publiceren van de HELIAND-deskundige Dr. J.J. van Weringh. In dit aan de Utrechtse Vecht gelegen dorp is men zeer geïnteresseerd in alles wat met Liudger te maken heeft. Afkomstig als hij is uit het gebied dat doorstroomd wordt door deze voormalige Rijnarm (hij is geboren op de plek van het huidige Kasteel Nijenrode) heeft hij het werk mogen voltooien van mannen als Willibrord en Bonifatius; herinneringen aan zijn optreden zijn een aantal kerken die zijn naam dragen en het door hem gestichte klooster in Werden. Op zijn tochten door zijn geboorteland kwam hij in (het nu in de provincie Groningen gelegen dorp) Helwerd in aanraking met een blinde zanger van heldenliederen. Het was mee door zijn toedoen dat Bernlef weer licht in zijn ogen kreeg, waardoor diens leven radicaal van koers veranderde; voortaan zou hij alleen maar meer liederen zingen die geïnspireerd waren door het Evangelie.

Het belangrijkste boek met dergelijke Bijbelverhalen in de volkstaal van de achtste eeuw (die gezongen werden op de manier van de oudgermaanse heldendichten) is de hierboven al genoemde HELIAND. Vooral het verhaal van de DRIE KONINGEN is een schitterend voorbeeld van de manier waarop de bewoners van het gebied tussen Zwin en Wezer met het Evangelie in aanraking kwamen. Het oudste handschrift van de HELIAND dateert uit het begin van de negende eeuw, de tijd dat Bernlef al zingend de Blijde Boodschap verkondigde. In zijn studie toont dr. Van Weringh duidelijk aan dat tot op de dag van vandaag in Friese dialecten nog sporen zijn aan te wijzen, die erop wijzen dat een man als Bernlef van het bestaan van deze liederenschat heeft afgeweten. Van Weringh aarzelt niet door hem aan te wijzen als de vertolker ervan, wanneer hij met Liudger rondtrok. Naar aanleiding van deze stellige uitspraak was het niet moeilijk voor de omslag een passende illustratie te vinden; een afbeelding van de wandplaat van de bekende kunstenaar Isings, die de predikende Liudger en de zingende Bernlef als onderwerp heeft, onderstreept zijn betoog.

Met geldelijke steun van het S.H. Kammingafonds (een Groninger cultuurfonds) kon een aantrekkelijk boekje uitgegeven worden. Behalve de studie van Van Weringh werd plaats ingeruimd voor het DRIE KONINGEN-lied in de volkstaal van de achtste eeuw met aansluitend een vertaling. Verder werden nog enkele foto's van kerkgebouwen, het HELIAND-handschrift, het Kasteel Nijenrode en enkele gedichten die betrekking hebben op de Bonifatiuskerk in Dokkum opgenomen. Al met al is op deze wijze een belangwekkend boekje uitgebracht waarvoor zeker belangstelling zal bestaan bij allen (vakgeleerden zowel als amateur-geschiedkundigen) die geïnteresseerd zijn in de middeleeuwse geschiedenis.

 

Marten HEIDA

 

N.a.v. Liudger, Bernlef, Heliand & het Drie Koningenverhaal in der Lage Landen Taal van het jaar 815, 32 blz., f 13,50 (excl. porto voor toezending). Secretariaat COMITÉ OUD MUIDERBERG, Brink 36 ‘Midgaard’, 1399 GX Muiderberg.

[pagina 197]
[p. 197]

Encyclopedie van de Nederlandse Antillen,
tweede herziene druk onder redactie van dr. J.Ph. de Palm, De Walburg Pers 1985.

Een encyclopedie is een naslagwerk en kan op die grond niet uitgebreid genoeg zijn. Deze tweede druk van de Encyclopedie van de Nederlandse Antillen voldoet niet aan die voorwaarde. Dat is logisch. Het gebied waarover dit naslagwerk handelt, is maar klein en bezit niet de ruimte voor een royale afzet. Een oplage van 3000 exemplaren, waarvan dan nog een deel in Nederland en België zal worden afgezet, is in dat opzicht tekenend. Een dergelijk werk kan slechts tot stand komen, wanneer het dik gesubsidieerd wordt.

Toch is het een werk dat in bredere kring dan van uitsluitend Antillianen en Antillengeïnteresseerden in het Nederlandse taalgebied belangstelling verdient. Om dat duidelijk te maken dien ik iets van de achtergronden van het juist verschenen werk te vertellen.

De grootvader van de voor mij liggende uitgave is een in keurig donkerblauw linnen gestoken Encyclopedie van Nederlands West-Indië uit 1917, onder redactie van dr. H.D. Benjamins en Joh. F. Snelleman. Een degelijk stuk Nederlandse wetenschappelijke arbeid over een uitgestrekter gebied dan de Nederlandse Antillen alleen, omdat die zes eilanden voor het Nederlandse besef te weinig betekenden. In 1981 heeft S. Emmering daarvan een herdruk uitgegeven, een daad van rechtvaardigheid jegens zoveel zorgvuldig verzamelen.

Een eerste Encyclopedie van de Nederlandse Antillen kwam tot stand in 1969 bij Elsevier en stond onder de redactie van prof. dr. H. Hoetink. Er was dus klaarblijkelijk iets veranderd met die zes eilanden. In zijn inleiding tot deze eerste uitgave brengt de goeverneur van de Nederlandse Antillen, een in Nederlands taalgebied bekend letterkundige tevens, mr. N. (Colà) Debrot, het aldus onder woorden:

‘Wij leven in een tijd van grote veranderingen en vernieuwingen en derhalve noodzakelijkerwijs in een tijd waarin voortdurend essentiële problemen aan de orde worden gesteld, die niet alleen een academisch belang hebben, maar ook een daadwerkelijke oplossing op korte termijn vragen. Deze uitdaging kan alleen worden beantwoord als wij op de hoogte zijn van de situatie waarin wij verkeren. Wij kunnen geen richting bepalen als wij niet het punt van uitgang kennen. Een land zonder encyclopedie is als een schip zonder kompas. Vooral nu weer de regel gebiedend wordt: navigare necesse est.’

En hoofdredacteur Hoetink sloot zich daarbij als volgt aan: ‘Het nu gereedgekomen werk wil niet alleen een encyclopedie vóór, maar vooral ván de Nederlandse Antillen zijn: het moet mede dienen om het besef van het inzicht in de eigensoortige kenmerken van land en volk te verdiepen en te verscherpen.’

Deze eerste editie was in de loop van de jaren zeventig uitverkocht. Inmiddels verliepen de ontwikkelingen op de zes eilanden explosief. Er is nu goed gefundeerd onderwijs met aan de top een eigen Antilliaanse universiteit en zij die in 1969 nog naar Nederland kwamen om te studeren, om daarop thuis het kader te vormen, vinden aan hun zijde in de Antillen zelf geschoolden die met steeds meer groeiend zelfbewustzijn hun plaats in de eigen samenleving opeisen. Die veranderingen hebben zich niet beperkt tot onderwijs en vorming. Een geheel nieuwe eigen ontwikkeling in vele richtingen werd ingeslagen. Had Debrot al in 1951 getracht een inzicht te verschaffen in de ontwikkelingen op het terrein van de letterkunde, het is nu mogelijk te constateren, dat in de jaren die het stormachtige jaar 1969 afsluit, daar een Nederlandstalige letterkunde is ontstaan die gegeven het kleine taalgebied uniek mag worden genoemd. Het zelfbewustzijn leidde evenwel ook tot het zoeken naar uitdrukkingsmiddelen voor het eigen Antilliaanse wezen. Dezer dagen is aldus het Papiamentu als volwaardige taal erkend naast het Nederlands en het Engels. Ook het Papiamentu kent belangrijke herscheppers van het Antilliaanse denken en beleven. Zij kunnen op één lijn gesteld worden met hun in het Nederlands schrijvende landgenoten.

Op dit punt lijkt het gewenst de sprong te maken naar de tweede uitgave, waarvoor deze keer De Walburg Pers te Zutphen tekende. Ook in deze editie een voorwoord van de thans aan het roer zijnde goeverneur, dr. R.A. Römer. Deze schrijft in zijn ‘ten geleide’ dat de veranderingen op sociaal, economisch, cultureel en politiek gebied van zo'n ingrijpende aard zijn, dat deze niet met een supplement op de al bestaande uitgave te ondervangen waren: ‘Een nieuwe editie zou niet alleen daarvoor een oplossing bieden, maar ook het voordeel leveren dat aan de groeiende vraag naar systematische informatie op alle gebieden van wetenschap, cultuur en techniek over de Nederlandse Antillen zowel op de eilanden als daarbuiten kon worden tegemoetgekomen.’

Ik haak opnieuw in op mijn opmerking inzake de onstuimig gegroeide capabiliteit van de Antilliaanse bovenlaag. Was de eerste editie uit 1969 het werk van in hoofdzaak Nederlanders, van wie met name de bij de Sticusa in Amsterdam werkzame bureauredacteur drs. Gordijn moet worden genoemd, de nieuwe uitgave geeft een opsomming van een lange reeks namen, van welke er 85% gedragen worden door Antillianen, terwijl ook de eindredacteur dr. De Palm Antilliaan is. De aanpassing aan de gevoelens van zelfbewustzijn heeft ook taaltechnisch sporen in de nieuwe encyclopedie achtergelaten, alhoewel Antillianen onder elkaar daarover nog wel eens een keer van gedachten hebben gewisseld, wanneer een schrijfwijze van een bepaald begrip of woord discutabel moest worden geacht. Het gewicht van de hoofdredacteur De Palm in deze samenwerking gaf in bepaalde gevallen de doorslag.

Bij zijn introductie van deze uitgave vertelde dr. De Palm over de moeite die het gekost had een waardig Antilliaans symbool te vinden, nu het autonomie-monument van de eerste druk verouderd was door het onafhankelijkheidsstreven van Aruba. Het werd een foto van de op alle eilanden thuis zijnde kibrahacha die zo rijk bloeit. Een aantrekkelijk beeld.

Op nog een paar bijzonderheden wees dr. De Palm die ik graag in dit artikel ter inleiding van de nieuwe encyclopedie bij een breder publiek dan Antillianen alleen overneem.

‘Van de traditie die bij het uitgeven van encyclopedieën is gegroeid, is overigens niet afgeweken: aan biografieën van personen uit het culturele leven is eerder een plaats gegeven dan aan die van personen die in de gemeenschap in ander verband in hoog aanzien staan. In artikelen van algemene aard worden deze laatsten wel vermeld op het terrein waarop zij werkzaam zijn of zijn geweest. Hun namen zijn opgenomen in het register achter in de encyclopedie.’ Tenslotte is besloten van levende personen geen foto op te nemen. Wie zoals ik een veelvuldig gebruik heeft moeten maken van de eerste druk, kan niet anders dan de tweede druk hartelijk verwelkomen. Het is bovendien een naslagwerk dat met zijn soortgenoten gemeen heeft dat je erin blijft bladeren.

Natuurlijk is soms een formulering wat

[pagina 198]
[p. 198]

voorzichtig. Een encyclopedie moet vermijden stellingen te verkondigen. Wel kan een landenencyclopedie als deze een prachtige tekening geven van een aantal gemeenschappen in volle ontplooiing. Het getekende beeld schiepen de Antillianen zelf. Dat is niet alleen een winstpunt van onschatbare waarde, omdat zij zich zelf daarmede een spiegel voorhouden, maar ook voor ons Nederlanders die met de Antillen in één koninkrijksverband zitten, Belgen die er hun culturele verdragspartner in zullen herkennen, waardoor de groeiende behoefte zal ontstaan tot verdere uitdieping van het contact over de Atlantische Oceaan heen. Moge dit grote werk, waaraan met zoveel zorg is gewerkt, ook bij onze lezerskring de ontvangst vinden waarop samenstellers en uitgever recht hebben.

Tot 1 juli 1985 gelden speciale introductieprijzen. Nadien kost de encyclopedie fl. 125.-

 

Freek VAN WEL

Geert Grote en de moderne devotie, G.C. de Bruin, E. Persoons, en A.G. Weiler, uitgave van De Walburg Pers te Zutphen, onder auspiciën van de Stichting Geert Grote-herdenking 1984 te Deventer.

In 1984 was het 500 jaar geleden dat Geert Grote die de Devotio Moderna op gang bracht, in zijn woonplaats Deventer op tamelijk jeugdige leeftijd overleed. De tijd die hem vergund was, heeft optimaal geresulteerd in een wijdverspreide bezinning op het geestelijk erfgoed dat de Kerk der eeuwen bewaart en een weldadig spoor nagelaten dat in de geschiedenis verdwijnt ten tijde van de Hervorming. De herinnering nochtans aan deze man, in dienst van het onversneden zuivere christelijk belijden en handelen binnen de kerk en in het bestaan van iedere dag, bleef voortduren tot vandaag. Een van de zaken die mij het meest frappeert, is wel dat woord en daad van Grote niet aan één bepaalde gezindte bleef voorbehouden. Ik herinner me schoolboekjes uit de dertiger jaren, waarin protestantse auteurs Grote beschreven als een voorloper van de Hervorming, en een katholieke boekjesserie zette Grote bij als bewaarder van het zuivere geloofsgoed.

Omstreeks de tweede wereldoorlog concentreerde zich de belangstelling voor Geert Grote vooral bij de Katholieke Universiteit te Nijmegen, waar gedurende zijn hoogleraarschap dr. Titus Brandsma zich in persoon en werk van Grote verdiepte. In 1940 zag van een andere medewerker van deze universiteit, dr. R.R. Post, een handzame monografie het licht, getiteld ‘De Moderne Devotie, Geert Grote en zijn Stichtingen’ (Patriareeks onder redactie van dr. J.H. Kernkamp; uitgave van P.N. van Kampen te Amsterdam). De inleiding van het hier te bespreken boek geeft uiting aan de diepe indruk die dr. Brandsma maakte op zijn medegevangenen in het concentratiekamp Amersfoort, toen hij op Goede Vrijdag van 3 april 1942 zich tot hen richtte in een beschouwing over Geert Grote en diens lijdensopvattingen. Gedragen door de tragiek van Brandsma die het leven liet aan de ene kant, maar zeker ook uit innerlijke noodzaak in een tijd van hollen en stilstaan, waarin wel heel lichtvaardig wordt omgesprongen met het geestelijk erfgoed, is na de tweede wereldoorlog in brede kring de belangstelling levend gebleven voor de Devotio Moderna en daarmee voor de man die ze in gang zette.

Voor ik mij in deze bespreking keer tot het fraai uitgegeven herdenkingsgeschrift dat uitkwam bij De Walburg Pers te Zutphen, waaraan niet minder dan drie deskundigen, zowel uit de Noordelijke als de Zuidelijke Nederlanden meewerkten, zou ik erop willen wijzen dat in de loop van de laatste tien jaar in heel West-Europa en ook in de Verenigde Staten belangstelling schijnt ontwaakt voor de geschiedenis van Europa in de dertiende en veertiende eeuw. Het is verleidelijk verbanden te gaan zoeken. Het meest voor de hand liggend lijkt de behoefte een antwoord te vinden op de vragen die in een bepaalde tijd luidruchtig gesteld worden en die in het verleden onder andere omstandigheden ook werden gesteld en waarop een antwoord gekomen is dat op de duur niet heeft voldaan. De dertiende en veertiende eeuw waren nagenoeg even turbulent als de twintigste en op vergelijkbare wijze getuige van maatschappelijke herwaardering. Tegenover gezapigheid en burgermansvrede vindt vandaag de onvrede zijn stelling verdeeld in verschillende brigades: zij die hun heil zoeken in geestverruimende middelen voorop, maar ook zij die achter Rudi Dutschke aanliepen, de Baader Meinhoff, de Rode Brigade, de Nantèrebeweging onder de Franse studenten, de Harakrishna-beweging en de punkers, de krakers en wat al niet meer. Zij bracht het verlangen van de tijd onder in twee uitersten: de musical Jesus Christ Superstar en de God-is-dood-theorie. Uit de dertiende eeuw zijn het vooral de Katharen die aan de geschiedenis werden toegevoegd, maar wie zich ook maar even verdiept in de geschiedenis van de christelijke kerk, weet dat de grote geestesbewegingen rond de dobberende pauselijke stoel in Rome én in Avignon het tijdsbeeld tekenden. Zuiverheid was hun verlangen, hoe hun leidslieden ook in excessen vervielen.

Het boek uit Zutphen, rijk geïllustreerd, omvat de geschiedenis van een stuk geestesleven uit die tijd, dat geboren werd in de Nederlanden en zich uitwaaierde over West-Europa. Het is niet het slechtste deel van de kerkgeschiedenis en onze grootnationale trots vindt daaronder ook de persoon van Thomas van Kempen, een stuk Nederlands cultuurgebied toen, maar sedert lang door een nationale grens van de Nederlanden gescheiden. Trouwens hoeveel meer één was toen Europa nog.

 

Freek VAN WEL

Een rebelle aan de Vecht

De oliemaatschappij ‘Esso’ heeft een verdienstelijk cultureel initiatief genomen met de uitgave van vijf fraai uitgevoerde, rijk geïllustreerde boeken over Nederlandse kastelen, landhuizen en musea, t.w. het museum Bisdom van Vliet te Haastrecht, het museum ‘Huize Betje Wolff’ te Midden-Beemster, het kasteel Amerongen en de Groningse borgen Menkemaborg, Fraeylemaborg en Verhildersum. Het laatst verscheen in deze serie ‘Een rebelle aan de Vecht. Slot Zuylen en zijn bewoners’ van de hand van W.A. Braasem en met foto's van Onno Meeter. Het boek geeft niet alleen de bouwgeschiedenis van slot Zuylen maar ook een levensschets van zijn bekendste bewoonster Belle van Zuylen (1740-1805), de latere Madame de Charrière. De laatste jaren is door de uitgave van haar volledige tiendelige Franstalige werk (bij Van Oorschot) ver buiten de Nederlandse grenzen de aandacht op haar opmerkelijke oeuvre gericht. Tijdens de oorlog verscheen voor het eerst één van haar novellen ‘Caliste’ in Nederlandse vertaling, later gevolgd door een vertaling van haar eerste roman ‘Le Noble’. Een keuze uit haar brieven kwam in 1971 uit onder de titel ‘Rebels en beminnelijk’. Een internationale redactie verzorgde de heruitgave van Belle's oeuvre. Hierin speelde het Haagse echtpaar Pierre H. Dubois en Simone Dubois een belangrijke rol.

[pagina 199]
[p. 199]

Van Belgische zijde nam aan het redactiewerk deel prof. J. Vercruysse van de Vrije Universiteit Brussel.

De genoemde Esso-uitgave geeft aan de hand van vele kleurenfoto's een goed beeld van de betekenis van het slot Zuylen, waar Belle opgroeide. Het kasteel werd, na tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten verwoest en weer opgebouwd te zijn, in 1751 door Jacob Marot ingrijpend verbouwd. In 1771 huwde Belle met de Zwitserse edelman De Charrière en vestigde zich in Colombier aan het Meer van Neuchâtel, waar zij romans, toneelstukken en politieke geschriften publiceerde. Het boek bevat een goede karakteristiek van de persoonlijkheid van Belle. Ook wordt een beeld van het interieur van het slot gegeven. Dit geschenk van Esso aan zijn relaties is ook als handelsuitgave in de boekhandel verkrijgbaar dank zij de medewerking van de uitgeverij Nijgh en Van Ditmar. Tot slot wijs ik er nog op dat in Maarssen (Straatweg 17 B) het secretariaat van het Nederlands-Zwitserse Genootschap Belle van Zuylen is gevestigd.

 

P. KRUG

Spinoza en de Nederlandse literatuur

In 1977 verscheen van de hand van de Leuvense hoogleraar Roger Henrard een opmerkelijke publikatie over de invloed van Spinoza op de Nederlandse literatuur getiteld ‘Wijsheidsgestalten in dichterwoord’. Onlangs kwam een speciaal nummer van Bzzlletin (Den Haag) uit (nr. 121) waarin dit thema opnieuw aan de orde wordt gesteld. Ook hieraan leverde prof. Henrard een bijdrage nl. over Spinoza en P.A.S. van Limburg Brouwer. Voorts treft men twee artikelen aan van de secretaris van de Vereniging Het Spinozahuis Guido van Suchtelen over Jan van Vloten en het Spinozahuis in Rijnsburg. Verder werden bijdragen opgenomen van Elisabeth Keesing over Huygens en Spinoza, van H. Siebrand over Bernard Nieuhoff, die in 1799 een boek over het spinozisme schreef. Voorts bevat het nummer artikelen van prof. H.G. Hubbeling over het calvinistisch spinozisme van J.H. Scholten, van W.G. van der Tak over de vrijdenker en spinozist Willem Meijer en tenslotte van M.F. Fresco over Dèr Mouw (ik wijs nog op het onder redactie van Fresco verschenen boek ‘Over Dèr Mouw’, Den Haag, 1984). De hier gebundelde lezingen werden aanvankelijk gehouden voor de Vereniging Het Spinozahuis (Pascalstraat 6, Amsterdam). Hoezeer de grote Nederlandse wijsgeer nog steeds in de belangstelling staat, blijkt ook uit de onlangs verschenen bundel artikelen ‘Spinoza's political and theological thought’ (editor C. de Deugd) (Noordhollandse Uitgeversmaatschappij). Het boek bevat het volledige verslag van een internationaal symposium, gehouden onder auspiciën van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. In de 24 bijdragen worden de meest uiteenlopende aspecten van Spiniza's politieke en theologische denken behandeld.

Tot slot verdient nog vermelding het feit, dat de Wereldbibliotheek Amsterdam opnieuw de volledige vertaling van Spinoza's werken heeft uitgegeven.

 

P. KRUG

In het teken van Oranje

Het is zeker niet zonder opzet dat voor de zesde aflevering van het Zannekin Jaarboek als kleur voor het omslag de keus viel op oranje. Immers het jaar 1984 stond in de Nederlanden in het teken van de herdenking van de gewelddadige dood van Willem van Oranje op 10 juli 1584. Ook de redactie van dit Jaarboek heeft willen bijdragen aan deze herdenking en wel door de aandacht te vestigen op de betrekkingen van Prins Willem met de buiten de huidige Nederlanden liggende gebieden.

De eerste bijdrage in dit raam is van de hand van de bekende Vlaamse geschiedkundige en Willem-van-Oranje-kenner-bijuitstek Dr. Rob van Roosbroeck. In het middelpunt stelt hij het streven van Oranje de eenheid van de Nederlanden te bewaren, dwars door alle stormen van politieke en godsdienstige aard heen.

Het optreden van de Prins is niet los te denken van dat van zijn belangrijkste raadgevers. Eén die bovendien ook nog door banden van vriendschap aan hem verbonden was, was Filips van Marnix, heer van St.-Aldegonde. Dr. Harm Wiemann uit Aurich beklemtoont zijn ‘optreden’ op de in oktober 1571 te Emden gehouden synode. Hoewel hij zelf niet op de zittingen aanwezig was, waren door zijn toedoen wel een aantal belangrijke zaken in voorbesprekingen ter tafel gebracht, die echter niet werden behandeld, omdat ze geen betrekking hadden op kerkelijke aangelegenheden. Van bijzonder groot belang acht Dr. Wiemann art. 48 van de Emdense protocollen, waarin een beroep wordt gedaan op Aldegonde om alles op te tekenen wat in de loop der voorbije jaren in de Nederlanden is gebeurd.

Over wie deze heer van St.-Aldegonde wel was, valt te lezen in de bijdrage van Leo Camerlynck uit Ukkel. Na opgemerkt te hebben dat er tot nu toe nog geen levensbeschrijving over deze boeiende figuur verschenen is, waagt hij een poging een eerste aanzet daartoe te geven in de hoop als hij blijkbaar is daardoor iemand op Marnix' spoor gezet te hebben.

Was Van Aldegonde iemand die de Prins met raad en daad terzijde stond op het politieke en (niet te vergeten) het godsdienstige terrein, op het militaire heeft hij een toegewijde raadsman gehad in Derik Snoey, beter bekend onder de naam Dirk Sonoy. Aan deze in het Nederrijnse stadje Kalkar geboren Geuzenaanvoerder is de door Dr. Friedrich Gorissen uit Kleef geschreven bijdrage gewijd.



illustratie

Zijdelings heeft de bijdrage van Dr. Helmut Gilliam uit Nuis (Neuss) zeker met Willem van Oranje te maken. Hij beschrijft de betrekkingen zoals die ten tijde van de opstand in de Nederlanden bestonden tussen Nuis en deze gewesten. In het bijzonder besteedt hij aandacht aan de Keulse Oorlog en de betekenis daarvan voor de gang van zaken binnen de Nederlanden.

Van heel andere aard is de bijdrage van Ward Corsmit uit Borgerhout. Hij plaatst een aantal kritische opmerkingen bij het toneelstuk ‘De zedighe doot van Carel den Vijf-

[pagina 200]
[p. 200]

den’ van de Duinkerkse dichter Michiel de Swaen. Deze kanttekeningen hebben met name betrekking op de rol die Oranje in dit drama te spelen krijgt.

Met een samenvattende bijdrage van de hand van Dr. Wim van Heugten uit Duiven wordt het Oranje-luik van dit Jaarboek afgesloten.

Het Zannekin Jaarboek wil niet alleen aandacht schenken aan zaken waarover vrijwel nergens anders gelezen kan worden, het wil ook een boek zijn dat in documentair opzicht een eigen waarde heeft. Als zodanig is het terecht dat daarin plaats wordt ingeruimd voor de teksten, zoals die zijn uitgesproken tijdens de Ontmoetingsdagen. In deze zesde aflevering is dat de verkorte versie van de spreekbeurt van Dr. Hans Taubken uit Munster; in Frenswegen zette hij in oktober '83 het historisch verloop van het Nederlands uiteen in het grensgebied van Nedersaksen en Nederland met een toespitsing op de gang van zaken in het vroegere graafschap Lingen.

Eveneens op het historisch-taalkundige vlak ligt de bijdrage van Werner Daniels uit Dusseldorp. Naar aanleiding van de dialecten, zoals die tot op de dag van vandaag nog in het Nederrijnland gesproken worden, beschrijft hij een aantal overeenkomsten met het Algemeen Beschaafd Nederlands.

Het land van Kleef blijkt in de ontwikkelingsgeschiedenis van de windmolens een belangrijke rol gespeeld te hebben. Dit facet wordt door Dr. Wim van Heugten onderstreept in zijn bijdrage over de ‘Torenmolens aan de Nederrijn’.

Behalve deze cultuurhistorische Nederrijnse bijdrage is er ook één opgenomen die betrekking heeft op de economische verbindingen tussen dit gebied en de Nederlanden; het is een door de redactie opgestelde samenvatting van de in 1961 verschenen studie van wijlen Dr. Nicolaus Boemmels, die handelde over ‘Wirtschaftsleben in Neuss von den Anfang bis 1794’. Met ‘Het verhaal van de onvoltooide scheepvaartverbinding’ (dat gaat over de Fossa Eugeniana) wordt weliswaar het ‘hoofdstuk’ Nederrijnland afgesloten, het betekent niet dat hiermee de laatste bladzijde van dit zesde Jaarboek kan worden omgeslagen. Er zijn nl. ook nog twee bijdragen opgenomen die betrekking hebben op de Franse Nederlanden. De eerste is van de hand van Dr. Yvo Peeters uit Brussel; als gevolg van het in Frankrijk gevoerde rooilijn-beleid dreigt heel wat Vlaamse bouwkunst in Noord-Frankrijk in gevaar te komen.

De tweede bijdrage is een vertaling van een tekst van Jean-Marie Gantois, die uitgesproken werd tijdens het in 1938 te Bonen (Boulogne) gehouden Kongres van het Vlaamse Verbond in Frankrijk. Deze toespraak was gewijd aan de bij uitstek Zuidvlaamse heilige Godelieve; rondom deze figuur trok hij een aantal lijnen die nog weinig van hun volkshistorische betekenis verloren hebben.

Gewoontegetrouw wordt het Jaarboek afgesloten met twee vaste rubrieken. Maurits Cailliau uit leper neemt de Franse Nederlanden kroniekmatig onder de loep en Dr. Wim van Heugten doet hetzelfde voor het overige deel van Zannekins werkgebied. Beiden zijn ook de opstellers van een aantal besprekingen, door middel waarvan de aandacht gevestigd wordt op pas verschenen uitgaven, waarvan verondersteld wordt dat ze liggen binnen het belangstellingsgebied van de achterban.

 

Marten HEIDA

N.a.v. Zannekin Jaarboek 6 1984 144 blz. f 31,-/Bfrs 550.
Voor België: Rek. nr. 464-8220251-39 t.n.v. Zannekin, Paddevijverstr. 2, 8900 leper.
Voor Nederland: Girorekening 3876953 t.n.v. St.-Zannekin, Paddevijverstr. 2, 8900 leper.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het boeck der psalmen Davids


auteurs

  • Wilfried Vandaele

  • Marten Heida

  • Freek van Wel

  • Peter Krug

  • over J.J. van Weringh

  • over E. Persoons

  • over A.G. Weiler

  • over W.A. Braasem

  • over Willem van Oranje