Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 91 (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 91
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 91Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 91

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 91

(1987)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 140]
[p. 140]

Boeken en brieven

De Bourgondische Nederlanden

Toen de Franse koning in 1363 aan zijn zoon Filips de Stoute het hertogdom Bourgondië in leen gaf, kon niemand voorzien welke politieke en culturele gevolgen dit zou hebben. Filips de Stoute trad in het huwelijk met Margaretha van Male, erfgename van Vlaanderen en Artois. Een latere Bourgondische hertog Filips de Goede erfde rond 1430 Henegouwen, Brabant, Limburg, Luxemburg, Holland en Zeeland en resideerde sedertdien vaak in Brussel. Hiermee waren de Nederlanden deel geworden van het Bourgondische rijk. Het Bourgondische hertogdom was in minder dan twee eeuwen een zelfbewuste macht geworden, die voor Frankrijk een groter gevaar betekende dan Vlaanderen ooit geweest was. Over de politieke expansie en de culturele ontwikkeling van Bourgondië annex de Nederlanden verscheen in 1983 bij het Mercatorfonds te Antwerpen een royaal opgezet werk ‘De Bourgondische Nederlanden’.

Onlangs kwam een Engelse vertaling uit bij Cambridge University Press onder de titel ‘The Burgundian Netherlands’. De auteurs zijn Walter Prevenier en Wim Blockmans, die beiden ook bijdragen over de middeleeuwen leverden voor de ‘Algemene Geschiedenis der Nederlanden’ (1980). Een aanbevelend voorwoord werd geschreven door prof. Richard Vaughan, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen en zelf auteur van werken over de verschillende hertogen van Bourgondië. In de inleiding wordt opgemerkt: ‘Even after the Duchy of Burgundy had become a French possession in 1477, the Netherlands remained a united territory and even continued to regard itself as ‘Burgundian’.

Achtereenvolgens worden onder meer behandeld: de demografische en economische ontwikkeling, landbouw en industrie, de handel, waarbij uiteraard aandacht wordt geschonken aan de Hanze, de adel, de geestelijkheid en de derde stand, de verhouding kerk en staat, de cultuur, kunst en religie. Allerlei kunstvormen kwamen onder de kunstlievende hertogen tot bloei: schilderkunst, miniatuurkunst, beeldhouwkunst, tapijtweverijen. Het boek toont verschillende miniaturen, die een goed beeld geven, zowel van het leven aan het hof als op het platteland. De schilderkunst is vertegenwoordigd door meesters als Rogier van der Weyden, Jan en Hubert van Eyck, Dirk Bouts, Hugo van der Goes en Hans Memlinc.

Opmerkelijk is hoe ook moderne begrippen als ‘propaganda en legitimatie van de macht’, waaraan een hoofdstuk is gewijd, in het Bourgondische rijk een rol speelden. Een van de conclusies van de auteurs luidt: ‘Although the heartland Burgundy remained in the hands of the French king from 1477, the sense of ‘Burgundian’ identity staunchly persisted in the Netherlands... Real characteristics of the Burgundian State continued to exist. In the North, regional representative power-structures developed, the States and States-General which were supported largely by the bourgeois élite. The provincial States continued to function in the South, be it with curtailed powers...’ (blz. 362). De schriijvers wijzen er op, dat de anderhalve eeuw van circa 1380 tot circa 1530, gekenmerkt werd door een hoogontwikkelde stedelijke economie, een opmerkelijke staatkundige ontwikkeling en een uitzonderlijke culturele activiteit.

Foto's van kunstvoorwerpen, schilderijen en miniaturen uit musea van een groot aantal landen werden opgenomen, o.m. uit het British Museum, het Centraal Museum in Utrecht, het Groeningemuseum en Gruuthusemuseum in Brugge, het Louvre en ook uit bibliotheken als de Österreichische Nationalbibliothek in Wenen en de Koninklijke Bibliotheek in Brussel.

 

P. KRUG

 

W. Prevenier en W. Blockmans:

‘The Burgundian Netherlands’,

Cambridge University, Press.

Zannekin jaarboek 8

Het achtste jaarboek van de Vereniging/Stichting Zannekin wordt geopend met een bijdrage over ‘Nederlandstalige schrijvers in Hondschote’, een stadje gelegen in het Frans-Vlaamse deel van de Westhoek. Ingedeeld naar de eeuw waarin ze werkzaam zijn geweest, passeert een dertigtal Hondschotenaars de revue. Een belangrijke vaststelling is, dat ook in de eeuwen dat Frankrijk het in dit deel van de Nederlanden voor het zeggen heeft gehad, onze taal er gebloeid heeft.

Een zeer belangrijke bijdrage is die van Camille van Woerkom. Hij ontleedt daarin de ideologische visie van Marguerite Yourcenar op Frans-Vlaanderen, zoals zij die heeft neergelegd in haar ‘Archieven uit het Noorden’. In dit boek, dat ook in Nederlandse vertaling verkrijgbaar is (Ambo, Baarn), legt ze op een niet mis te verstane wijze getuigenis af van haar verbondenheid met haar Frans-Vlaamse geboortestreek.

In zijn artikel over de Franse Revolutie in de Franse Nederlanden heeft Leo Camerlynck gepoogd aan te tonen dat deze omwenteling voor dit deel niet alleen op het gebied van de taal bepalend is geweest. Ook aspecten van sociale, economische en bestuurlijke aard hebben er de invloed van ondergaan. De maatregelen die daarvan het gevolg waren, hebben er mee voor gezorgd dat Frans-Vlaanderen definitief tot Frankrijk is gaan behoren.

Met Franck Allacker uit St.-Winoksbergen is een jongere generatie Frans-Vlamingen aangetreden. Als voorzitter van de kring ‘Menschen lyk wyder" neemt hij duidelijk stelling tegenover de problemen waarmee men vandaag in Frans-Vlaanderen heeft af te rekenen. Hij waarschuwt zijn mensen niet in de door Parijs opgezette val van het folklorisme te trappen. Hiermee wil hij zeggen dat gekozen moet worden voor het overkoepelende Algemeen Beschaafd Nederlands, hoe belangrijk het ijveren voor het behoud van de eigen streektaal op zichzelf ook is. In dit verband doet hij een beroep op de Nederlandse Taalunie Frans-Vlaanderen als een volwaardige partner bij de activiteiten te betrekken; voor het aanzien van het Nederlands in het Franse Noorden zal dit erg belangrijk zijn.

Ward Corsmit heeft een duik in oude documenten en geschriften genomen; aan de hand daarvan beschrijft hij een facet van het Nederlandstalige verleden van de Frans-Vlaamse stadjes Belle en St.-Omaars. Nauw hierbij aan sluit de bijdrage van de Kortrijkenaar Philippe Despriet, waarin ‘verslag’ gedaan wordt van de opzoekingen over de volksdevotie rond de heilige Erkembode in St.-Omaars.

Diens stadgenoot Pieter Jan Verstraete plaatst de figuur van Robrecht I, die vooral bekendheid geniet door zijn bijnaam ‘De Vries’, onder de schijnwerper. Deze graaf van Vlaanderen, die zich sterk verbonden voelde met Kassel, is één van de belangrijkste machthebbers van dit graafschap geweest. Tijdens zijn bewind genoot Vlaanderen eer en aanzien; op alle gebieden werd ermee gerekend.

Ignaas Dom, pastoor te Niel bij Kranenburg (maar afkomstig uit Lier) zorgt met zijn bijdrage voor de overstap van Frans-Vlaanderen naar het Nederrijnland. Als ‘verbindingsman’ doet Felix Timmermans dienst. Menig bezoek heeft deze Vlaamse schrijver aan deze streek gebracht. Dat hij er zich

[pagina 141]
[p. 141]

thuis voelde, heeft hij eens als volgt onder woorden gebracht: ‘Wij zijn van denzelfden deeg, maar anders gebakken’.

In 1986 was het 400 jaar geleden dat Maarten Schenk van Nideggen opdracht gaf tot het bouwen van de naar hem genoemde schans op het vroegere scheidingspunt van Rijn en Waal. Voor de gebroeders Van Heugten was dit feit aanleiding zich te gaan verdiepen in de geschiedenis van zowel de figuur van Schenk als de versterking.

De laatste bijdrage is van de hand van dr. Timothy Sodmann. Hij heeft veel studie gemaakt van de Moderne Devotie. Tijdens zijn speurtocht ontdekte hij een geschrift waarin het leven van de uit Borken afkomstige zuster Griete beschreven wordt. Afgesloten wordt met de vaste rubrieken ‘Kroniek’ (waarin o.m. Cyriel Moeyaert commentaar levert op een artikel van Ludo Milis) en ‘Boekbesprekingen’.

 

Marten HEIDA

N.a.v. Zannekin Jaarboek 8 1986

176 bz., 37,- / 650 fr.

Vereniging/Stichting Zannekin

Paddevijverstraat 2

8900 leper (B)

Eenheid in verscheidenheid: de rijkdom van ons taalgebied

Eén van de aanbevelingen van de ANC-Werkgroep Onderwijs en Permanente Vorming luidt: ‘Een campagne zal worden voorbereid om de leraars Nederlands, Geschiedenis en Aardrijkskunde aan te sporen elk jaar minstens één les te wijden aan de Noord-Zuid-samenwerking. Nu wordt van overheidswege een veelheid van lesmateriaal over alle mogelijke soorten projecten beschikbaar gesteld; maar uitgerekend met betrekking tot dit voor Nederland zo belangrijke onderwerp is het aanbod opvallend schaars.

Gelukkig zijn er nog particuliere initiatieven met behulp waarvan dit tekort kan worden weggewerkt. En dat gebeurt zelfs op een wijze die toonaangevend genoemd mag worden. Zo is er het door Omer Vandeputte geschreven boekje ‘Nederlands, het verhaal van een taal’ dat onlangs in een geheel herziene en geactualiseerde uitgave van de pers is gekomen (uitgegeven door de Stichting Ons Erfdeel 1986, 80 blz., f 12,- /BF 200).

Als ik deze uitgave gebruik als kapstok voor deze bijdrage dan is dat vanwege het zogenaamde zuidelijk accent. Ter gelegenheid van de verschijning in 1983 werd in diverse ‘noordelijke’ besprekingen de zuidelijke kleuring aan de kaak gesteld. In het verband waarin deze uitdrukking werd gebezigd, was die duidelijk bedoeld als misprijzend.

Het is één van de stereotiepen waartegen men in de bijeenkomst van de werkgroep ‘De Franse Nederlanden’ tijdens de onlangs (april '86) te Amsterdam gehouden slotzitting van het 39e Algemeen-Nederlands Congres opvallend fel van leer is getrokken. Uit de discussie bleek dat een dergelijke misprijzende opstelling als kenmerkend voor het Nederlandse taalgebied beschouwd moet worden. Ook in het Duitse, Franse en Engelse taalgebied komen ‘binnentaalse’ afwijkingen voor. Maar in tegenstelling tot de Nederlanden ervaart men die in deze landen als een verrijking. Het is te hopen dat men binnen het Nederlandse taalgebied eindelijk eens de rijkdom gaat ontdekken die schuil gaat in die verscheidenheid; voor de veiligstelling van onze taal is het de hoogste tijd dat Noord én Zuid gezamenlijk aan dit front de wacht betrekken. Dit gezamenlijke optreden is echter alleen maar mogelijk als men erin slaagt opruiming te houden in de bestaande vooroordelen.

Men kan zich afvragen wat er wel de achtergrond van mag zijn dat men zich in het Noorden vaak zo laatdunkend uitlaat over het taalgebruik in het Zuiden. Ik denk dat de sleutel tot begrijpen wordt aangereikt door Van den Boogaert als hij in zijn artikel ‘Oordeel en vooroordeel in Taal’ (Ons Erfdeel 1986/2, blz. 259-263) stelt, dat ‘stereotiepe vooroordelen over het taalgebruik van individuen of taalgemeenschappen worden versterkt door de omstandigheid dat de mensen de neiging hebben om hun persoonlijke smaak tegenover de buitenwacht te verdedigen en te funderen’. Kijkend in deze spiegel komt hij tot de slotsom dat ‘taalgebruikers hun taaloordelen’ bij voorkeur ‘verpakken in algemene opinies die meestal uitsluitend dienen om één enkel oordeel over een onbeduidend facet van andermans taalgebruik te stigmatiseren’.

Wanneer men in de Nederlanden de les die in deze woorden verpakt zit ter harte wil nemen, dan is de weg van Noord naar Zuid (en uiteraard ook in omgekeerde richting) al voor meer dan de helft afgelegd. Vooroordelen zullen dan worden ingeruild voor wederzijds begrip. Daarmee wil niet gezegd zijn dat langs deze weg de verschillen weggewerkt moeten worden; dat is voor onze taal geen levensnoodzaak. Wel zal de ontdekking gedaan worden dat het gemeenschappelijke in de taal een belangrijke samenbindende factor is. De verscheidenheid binnen ons taalgebied is dan ook allerminst een doodlopende weg; de rijkdom die daarin ligt opgeslagen zal steeds meer blijken te zijn ‘de enig mogelijke en haalbare uitweg’.

 

Marten HEIDA

Geschiedenisonderwijs

In het januari-nummer van het Vlaamse kwartaaltijdschrift ‘Digo’ (Didactiek in het geschiedenisonderwijs) schreef dr. A. van Hulzen uit Utrecht een artikel ‘De Nederlandse Delta. Een kijk op onze Vaderlandse geschiedenis’. Dit is een enigszins bijgewerkte tekst van de lezing, die dr. Van Hulzen, auteur van ‘Vaderlandse Geschiedenis’ te Waregem hield op 29 september 1985 tijdens de Cultuurdagen.

De auteur wijst er allereerst op dat het vak geschiedenis gevaar loopt verdrongen te worden door vage vakken zoals wereldoriëntatie en maatschappijleer. Deze opvatting van dr. Van Hulzen loopt parallel met die van de redactie van ‘Digo’, die reeds lang waarschuwt tegen aantasting van het geschiedenisonderwijs. Ook dr. G. Groenhuis kritiseerde in Neerlandia (nr. 1, 1986) in een artikel ‘Geschiedenisonderwijs in de knel’ de verwaarlozing van het geschiedenisonderwijs.

In zijn bijdrage geeft dr. Van Hulzen een kort overzicht van de geschiedenis van de Nederlanden, waarbij gewezen wordt op de historische verbanden tussen de ontwikkelingen in Nederland, België en Frans-Vlaanderen. Deze drie gebieden werden onder de Bourgondische hertogen en Karel V verenigd in één gebied. Onder Karel V werden zij onder de naam ‘Bourgondische kreíts’ bijna een onafhankelijke staat met behoud van eigen wetten en privileges. Dr. Van Hulzen merkt o.m. nog op: ‘De vrede van Munster werd in de Nederlandse schoolboeken dikwijls als een grote Nederlandse overwinning beschreven; in werkelijkheid was zij voor de Nederlanden een noodlottige gebeurtenis. De Nederlanden waren nu, en thans voor goed, uiteengevallen in twee stukken en weldra zouden zij zelfs in drie stukken uiteenvallen...’. De schrijver besluit: ‘Als het Nederlandse volk zich wil handhaven, dan zullen de Neder-

[pagina 142]
[p. 142]

landen in Noord en Zuid krachtig moeten opkomen voor het behoud van hun gemeenschappelijke taal en beschaving. Maar dan moeten zij zich ook van hun eigen aard en geschiedenis bewust zijn; dan zal ook op scholen in Nederland en België de geschiedenis van de Nederlanden een belangrijke plaats moeten innemen. En bij dat vak zal dan ook behoorlijke aandacht geschonken moeten worden aan de geschiedenis van Frans-Vlaanderen’.

 

P.K.

Kinderen van de fraters

Nu dit jaar op de scholen van de eilanden beneden de wind van de Nederlandse Antillen en van Aruba het Papiamentu wordt ingevoerd als taal voor het lager onderwijs, komt het boek van Jules de Palm, ‘Kinderen van de fraters’, bijna over als een omkijken in verdriet. Dat is het in geen geval, want Jules de Palm heeft daar geen reden voor. Hij vat samen wat hij ook gedurende zijn loopbaan zoveel malen heeft gesteld tegenover hen die het moeilijk hadden met de taalsituatie op de Nederlandse Antillen, dat er een haat-liefdeverhouding heeft bestaan èn misschien nog bestaat ten opzichte van de Nederlandse onderwijsgevenden, in dit geval de fraters van Tilburg, en van het Nederlands.

De heel grote groep van degenen die zich nu in leidende functie bevinden, onbelangrijk van welk karakter die ook is, behoort tot hen die het Nederlands geleerd hebben van de fraters. Hun taak is voltooid. Zij werden afgelost door Antilliaanse onderwijzers. Een tegenstroming in het denken is opgekomen die nauw samenhangt met de behoefte aan zelfherkenning. Per saldo is van 80% ruim het Nederlands niet ‘de eigen taal’. In november 1986 was het een eeuw geleden dat de fraters hun werk op Curaçao begonnen. Toen was het feest en veel oud-leerlingen hebben eraan deelgenomen, of tenminste teruggedacht aan de sfeer van het onderwijs dat zij van deze rechttoe-rechtaan leermeesters ontvingen.

Hoe het Antilliaanse kind reageerde op dit onderricht van ‘met dik hout zaagt men planken’?

Jules de Palm geeft er het antwoord op. In de eerste plaats was in zijn jeugd het Nederlands de ladder die je omhoog hielp. Alles was daaraan ondergeschikt. Voor ik in ga op de inhoud van dit prachtige boek eerst iets over de schrijver zelf. Jules de Palm (dr. J. Ph. de Palm) koos al vroeg voor een loopbaan bij het onderwijs en stond voor de klas, zowel op Aruba als op Curaçao. Hij behaalde in 1951 de m.o.-akte Nederlands A en studeerde vervolgens in Leiden, waar hij in 1969 promoveerde op het veelgeciteerde proefschrift ‘Het Nederlands op de Curaçaose school’. Hij was later in Nederland werkzaam waar hij het bureau leidde voor Curaçaose bursalen. Op die plaats werd hij een soort vaderfiguur voor de velen die zich in de gewijzigde sociale omstandigheden eenzaam voelden. In een interview voor de radio verklaarde De Palm dit als volgt:

Jongeren die hier komen studeren, krijgen huisvesting toegewezen en wonen al spoedig op zichzelf. Vroeger, vóór de Tweede Wereldoorlog, was dat anders. Toen werd wie hier kwam studeren, in een Nederlands gezin in de kost gedaan. Zo ontstonden er banden. Ze kregen er broers en zusters bij, èn een stel ouders, bij wie ze zo nodig konden uithuilen. En het allerbelangrijkste, tegelijk met de rode kool, de bieten en de hutsepot kregen ze in gezinsverband een stuk Nederlands opgelepeld, de beste manier om je een taal eigen te maken.

Behalve in de beschreven functie - inmiddels is De Palm gepensioneerd - is hij een centrale figuur in het culturele leven van de Antillianen en vervult hij als vicevoorzitter van de Stichting Culturele Samenwerking (Sticusa) te Amsterdam een brugfunctie naar zijn landgenoten aan de overzijde van de oceaan. De Palm was ook eindredacteur van de laatste editie van de Encyclopedie van de Nederlandse Antillen, in welke hoedanigheid hij prof. H. Hoetink opvolgde. Zijn persoonlijke geschriften kenmerken zich door een onstuitbare humor. Zijn werk komt het beste over als hij er zelf uit voordraagt. Uit de bijbehorende omspeling komt de geboren verteller te voorschijn.

De verteller maakt in ‘Kinderen van de fraters’ een portret van een samenleving die een Caribische pendant van Brueghel genoemd mag worden. In zijn geschreven schilderij komt hij zelf ruimschoots voor. Het laat zelfs de oudere Jules de Palm erin herkennen. In dit boek is hij de kleine kleurling ‘een rode neger’, met een bril op. Dat laatste doet het hem. Wie draagt er nu een bril. Daar moet je voorzichtig mee zijn. En die voorzichtigheid is de basis voor uitsluiting, voor isolement. Hij stelt al zijn gaven in het geweer om aanvaard te zijn onder de kornuiten. In de klas blijkt hij weldra de beste, maar de kanebraaier die de dienst uitmaakt op het schoolplein en daarbuiten, is daarvan niet onder de indruk. Die pogingen erbij te horen, leveren allerlei komische situaties op.

Boeiend is ook de observatie van de intelligente leerling van zijn leermeesters èn van de leerstof, die gehanteerd wordt volgens het principe pompen of verzuipen. Maar het protest tegen het systeem kan niet uitblijven als het gaat om de leerstof die de fraters meedragen in de plooien van hun kleed. Wij maken overduidelijk kennis met de honkebonkige wijze waarop het geloof met de mythe wordt opgesierd. Vragen zijn verboden. Mondt deze ‘methodiek’ bij de jonge De Palm uit in verstandelijk verzet, bij veel van zijn medescholieren ontstaat door dit opleggen van boven-af een zich afzetten tegen de fraters als mensen, vooral tegen de taal die ze zo rigoureus onderwezen. Gebruik van Papiamentu op het schoolplein was verboden.

Dat de avonturen van de jonge De Palm een stuk Curaçaos leven mee-illustreren, behoeft eigenlijk niet te worden vermeld. Dit boek moet zorgvuldig gelezen worden, want tussen de regels staat net zoveel als erin.

Tot slot zou ik met veel nadruk willen wijzen op de schitterende schildering van grootmoeder De Palm en haar beide zonen, de ooms van haar favoriete kleinzoon. Grootmoeder De Palm komt naar voren als een uiterst markante persoonlijkheid, met een eigen erecode, een kleine neringdoende met veel gezond verstand en met een geheid aantal principes voor gedrag. De kleinzoon wist precies wat hij aan haar had en zij met haar natuurlijke intelligentie kende haar kleinzoon als de inhoud van de geldbusjes, waarin ze verdeeld de inkomsten uit haar handel bewaarde.

Ondanks zijn uitgesproken oordeel over veel zaken in ongunstige zin is De Palm mild gebleven en vervuld met een grote dankbaarheid jegens de fraters. En dat is geen frase. We hebben in Nederland een beroemd werk dat het leven van een schooljongen observeert. Eigenlijk zijn het er twee: Van Looy, een tachtiger, schreef zijn ‘Jaapje’ gevolgd door ‘Jaap’. Theo Thijsse deed iets dergelijks in ‘Kees, de jongen’. We hebben dank zij De Palm het verhaal van een jongen uit een lang verwaarloosde kolonie Curaçao, nu het hoofdeiland van een land binnen het koninkrijk, waarvan slechts de architectuur de Nederlandse langdurige aanwezigheid verraadt. Toch niet helemaal alleen de architectuur. Ook de daden van barmhartigheid die hier werden verricht, tekenen zich af tegen de Caribische

[pagina 143]
[p. 143]

lucht. Het gebouw heette het Sint-Elisabeth-hospitaal tot 1972. Toen werd het Academisch Ziekenhuis. Maar dit ziekenhuis is gegrondvest op de daden van barmhartigheid, begonnen door de franciscaanse liefde-zusters uit Breda in 1855.

Rest mij te vermelden dat bij de uitgeverij De Walburg Pers te Zutphen inmiddels een boek verscheen, dat de titel draagt ‘De Fraters van Zwijsen, 100 fraters op de Nederlandse Antillen’ als aanvulling op het werk van De Palm u van harte aanbevolen.

 

Freek van WEL

 

Jules De Palm: Kinderen van de fraters, Amsterdam, 1986.

Meer dan een gewone daad van idealisme

‘Duitstaligen hebben veel moeite met het Nederlands. Velen beschouwen het als een boerse vorm van het Nederduits. Ze verwachten dan ook niet dat er zoiets bestaat als Nederlandse literatuur. En van het bestaan van Nederlandse dichtkunst hebben ze zelfs geen vermoeden’.

Aan het woord is Hans Combecher, gepensioneerd leraar-Nederlands aan Duitse middelbare scholen, geboortig uit Keulen, van Duitse nationaliteit, maar woonachtig in Kerkrade in Nederlands-Limburg. Vanuit zijn positie als leraar-Nederlands in Duitsland heeft hij op een zeer opmerkelijke wijze de strijd aangebonden tegen de veelheid aan vooroordelen die in dit land gekoesterd worden met betrekking tot de Nederlandse taal en cultuur. Deze als stigma's gehanteerde vooroordelen hebben hem op een zeker ogenblik op de gedachte gebracht alles in het werk te stellen hierin verandering te brengen. Dit idee heeft hij laten samenvloeien in de bedding van de bij hem al bestaande grote belangstelling voor verskunst, die zich aanvankelijk uit hoofde van zijn beroep (15 jaar lector Engelse verskunst te Keulen) vooral richtte op de Engelse.

Meerdere doelgroepen

Zijn keus, die hij heeft samengebracht onder de treffende naam ‘Toppen der Lage Landen’ bestaat uit zestien gedichten. Om in deze dwarsdoorsnede het hele Nederlandse taalgebied recht te doen, heeft hij zes Vlaamse en tien Nederlandse dichters voor het voetlicht gehaald. Daaronder zijn aan Nederlandse kant Herman Gorter, Hendrik Marsman en Lucebert en aan Vlaamse zijde Guido Gezelle, Felix Timmermans en Jotie 't Hooft.

Deze bloemlezing is in haar interpretatie tweetalig van opzet. Het bijzondere is evenwel dat de tekst van elke interpretatie in beide gevallen is toegeschreven naar de doelgroepen. De Duitse ‘wil Duitstaligen bereiken om ze een gefundeerde indruk te geven van de grootheid, de betekenis en de anderssoortigheid van de Nederlandse verskunst’. De Nederlandse tekst is allereerst bestemd voor díe Duitse docenten die er de voorkeur aan geven zich tijdens de interpretatielessen van het Nederlands te bedienen.

Verder heeft hij de leraren-Nederlands in Nederland en Vlaanderen willen laten zien hoe ‘bij het Duitse middelbaar en hoger onderwijs met literaire teksten wordt omgegaan of, preciezer gezegd, hoe docenten worden geacht zich op zulke lessen voor te bereiden’. Met deze bundel interpretaties geeft hij hun een blik in deze Duitse keuken. Hij doet dat in de hoop dat ze er mogelijk een aanleiding in zien dit onderdeel van het onderwijs ook eens vanuit deze gezichtshoek te bekijken. In deze bloemlezing beschikken ze over een voortreffelijke handreiking.

Idealisme

Hans Combecher wordt gedreven door een merkwaardig idealisme. Was het een Engelstalige uitgave geweest, dan zou het geen enkele moeite gekost hebben er een uitgever voor te vinden. Maar in dit geval werd niemand bereid gevonden het in zijn fonds op te nemen. Overtuigd als Combecher (en niet minder zijn uit Amsterdam afkomstige echtgenote) is van de grote betekenis van zijn boek voor jonge Duitstaligen die Nederlands zijn gaan leren, heeft hij besloten het dan maar in eigen beheer uit te geven. Om de kosten hiervan te kunnen betalen, heeft het echtpaar zich gedurende een aantal jaren allerlei dingen moeten ontzeggen. In de ogen van buitenstaanders mag hun handelwijze wellicht als ‘dwaas’ worden aangemerkt, ze hebben dit offer gebracht in het belang van DE ZAAK. En díe zaak is het onderwijs in de Nederlandse taal aan Duitse middelbare scholen. Terecht noemde de voorzitter van de Vereniging Zannekin, Ward Corsmit, dit een meer dan gewone daad van idealisme. Hij sprak de hoop uit dat veel leraren-Nederlands (in het bijzonder) en verder zij die belang stellen in de Nederlandse dichtkunst, zich geroepen zullen voelen zich op de hoogte te stelen van de typische wijze van interpreteren van Combecher. Wellicht dat deze uitgave bevruchtend kan werken op de wijze waarop binnen het onderwijs in Nederland en Vlaanderen met dit aspect van het taalonderwijs wordt omgegaan.

 

Marten HEIDA

 

N.a.v. Hans Combecher, Tieflandgipfel / Toppen der Lage Landen, 176 blz., BFr. 380 / f 20,- (+ verzendingskosten)

 

Besteladres:

 

voor België: Bücherstube Logos Klosterstr. 8, 4700 Eupen

 

voor Nederland: Boekhandel Jos Buck Einderstr. 59, 6461 EM Kerkrade

Jaarboek de Franse Nederlanden

In maart 1987 verscheen het 12e jaarboek De Franse Nederlanden / Les Pays-bas Français.

Dit jaarboek wil wetenschappelijk verantwoorde informatie brengen over de verschillende aspecten van Noord-Frankrijk en zijn betrekkingen met Vlaanderen en Nederland. Het jaarboek telt opnieuw 256 bladzijden en bevat 13 studies en 2 vaste rubrieken.

 

P.J. Thumerelle toont in zijn artikel over de nataliteit in het Noorden/Nauw van Kales aan dat de demografische verschuiving in de regio een belangrijk nieuw gegeven is. Sinds 1983 is er immers een opvallende daling van het geboortecijfer.

Rudolf van de Perre bespreekt de aanwezigheid van Frans-Vlaanderen in het werk van André Demedts.

Art Nouveau werd in de Rijselse woningbouw op vrij grote schaal toegepast tussen 1900 en 1930. De architecten deden hun inspiratie vooral in Brussel op. Volgens F. Loyer is Art Nouveau in Rijsel meer geweest dan een tijdelijk modeverschijnsel. J. van de Wiele beschrijft het optreden van de inquisiteur Pieter Titelmans en zijn inquisitierechtbank in het Westkwartier en Waals-Vlaanderen in de periode tussen 1545 en 1566. Titelmans is de geschiedenis ingegaan als de meest gehate kettervervolger in de Nederlanden.

Vanaf het eind van de 19de eeuw werd aan

[pagina 144]
[p. 144]

de departementen en gemeenten in Frankrijk meer macht gegeven en werd de controle van de centrale overheid langzamerhand verminderd. M. Breuillard-Pollet en M. Cliquennois bespreken hoe deze decentralisatie in de regio Noorden/Nauw-van-Kales is verlopen.

Er verschenen op het eind van de 12e eeuw in West-Europa een aantal rechtsboeken over gewoonterecht. Ze behandelden het recht van een stad, een baljuwschap, een kasselrij of een groter gewest. G. van Dievoet bespreekt de ‘Somme rural’ van Jehan Boutillier, een rechtboek uit de 14e eeuw. D. Clauzel stelt in zijn artikel een onderzoek in naar de gemeentelijke vrijheden in Rijsel. Hij maakt daarvoor gebruik van een merkwaardig reisverhaal dat voorkomt in de stadsrekeningen van het jaar 1373.

H. Ryckeboer en F. Maeckelberghe gaan na welke de functie is van het dialect en de standaardtaal aan weerszijden van de rijksgrens in de Westhoek. De auteurs stellen dat de sociale druk op de kleine groep Vlaamssprekenden zo groot geworden is, dat men rekening moet houden met het verdwijnen van het Vlaamse dialect binnen afzienbare tijd.

B. Bethouart schetst de geschiedenis van de christen-democratische partij Mouvement Républicain Populaire (MRP) in het Noorden / Nauw van Kales.

N. Vanhove belicht West-Vlaanderen als toeristische en economische aantrekkingspool voor Frans-Vlamingen.

Na de Eerste Wereldoorlog kende het regionalisme in Noord-Frankrijk een sterke opbloei. R. Vandenbussche gaat na in hoeverre het toerisme hiervan een belangrijk aspect vormde.

M. Nuyttens publiceert het tweede deel van zijn artikel over De Franse Nederlanden in Nederlandstalige periodieken (tot 1918). Hij stelt rond de eeuwwisseling een verhoogde belangstelling vast, vooral onder invloed van het Algemeen Nederlands Verbond. Verder publiceerden sommige tijdschriften tijdens de oorlog radicale irredentistische standpunten.

S. Curveiller onderzoekt de positie van de vrouw in Duinkerke op het eind van de Middeleeuwen.

Zoals in de vorige jaargangen vindt men ook in dit nummer een Lexicon en een Bibliografie.

 

Meer informatie:

 

Stichting Ons Erfdeel v.z.w.

Murissonstraat 260, B-8530 Rekkem

Taaltoestanden in Brussel

Bij een bezoek aan het Museum voor Moderne Kunst te Brussel werd ik andermaal geconfronteerd met de onwil van Rijksambtenaren in het twee-talige België om in de twee-talige stad Brussel Nederlands te willen verstaan. Een suppoost in dat museum gebaarde tenminste, het 3 x herhaalde woord ‘uitgang’ niet te begrijpen. In Brussel verstaat men overigens ook geen Engels: men geeft daar aan ronde pleintjes althans de naam square.

 

Stan Smeets, Weert

De stille fakkeltocht en de val van Antwerpen

Neerlandia bericht ons op pg. 206 (1986) over een Stille Fakkeltocht door de straten van het oude Antwerpen ter gelegenheid van de val van deze stad, 400 jaar geleden. Deze werd bijgewoond door een 300-tal vrijzinnigen uit Vlaanderen en Nederland. Dit bericht is inspirerend en nodigt uit tot de volgende bedenkingen en suggesties.

Dankzij de bezinning omtrent de herdenkingen van de Pacificatie van Gent (1575), van de Unie van Utrecht en Atrecht (1579) en van de Val van Antwerpen (1585), gevolgd door de scheiding van de Nederlanden is ook in ruimere kring en zelfs bij vele ‘Gecontrareformeerden’, het inzicht gegroeid dat de oorzaak van de onderlinge vervreemding tussen Noord en Zuid en van de divergerende ontwikkelingen gezocht moet worden in deze noodlottige gebeurtenissen. Dit heeft geresulteerd in de quasi-afwezigheid van onze gemeenschappelijke cultuur op het Europese forum. De exclusieve aandacht voor de emancipatorische overwinningen van de Vlaamse Beweging gedurende de laatste 100 jaren en voor de doeltreffende nationale symbolen is en blijft oogverblindend en getuigt ook van een te eng-nationalistisch en eng-staats denken.

Een jaarlijkse (of 5-jaarlijkse) herdenking van de Val van Antwerpen als centraal gebeuren zou kunnen uitgroeien tot een regelmatig trefpunt van gelijkgezinden en tot bewustwording van gemeenschappelijkheid in Noord en Zuid in een éénwordend Europa. Deze herdenking zou ook aanleiding kunnen zijn tot formulering van principiële standpunten over verder te nemen initiatieven voor een voortschrijdende algemeen-Nederlandse integratie.

De initiatiefnemers van 1985 zouden daarom moeten worden uitgenodigd om het organisatiecomité uit te breiden naar alle gezindten die hierin een bijdrage willen leveren; een bestendige commissie te vormen en de nodige initiatieven te ontwikkelen.

 

Bestuur ANV,
Afdeling Arnhem - Nijmegen


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Kinderen van de fraters


auteurs

  • Peter Krug

  • Marten Heida

  • Freek van Wel

  • Stan Smeets

  • over Walter Prevenier

  • over Wim Blockmans