Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 101 (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 101
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 101Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 101

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 101

(1997)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

Universiteit en wetenschap
Het grenslandenbeleid
◼ Mariken Oelen



illustratie

De werkgroep Universiteit en Wetenschap dient als forum voor universiteiten en hogescholen in Nederland en Vlaanderen. Tijdens deze sessie was er aandacht voor het standpunt van de overheden met betrekking tot het grensoverschrijdende hogere en universitaire onderwijs. De mensen die er in de praktijk mee bezig zijn, en met de problemen geconfronteerd worden, gaven daarna hun visie. De sessie werd voorgezeten door KarelVan Goethem (ANV). Het onderwerp werd ingeleid door Hans Reiff (Nederlandse Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) en Noël Vercruysse (Vlaams Ministerie van Onderwijs). Voorbeelden uit de praktijk werden geleverd door Harry Fekkers (RL), Willy Goetstouwers (LUC) en John Jaspers (Internationale Scheldefaculteit).

 

In 1991 werd in Nederland het startschot gegeven voor het zogenaamde ‘grenslandenbeleid’. Hiermee wordt de samenwerking bedoeld van Nederland met Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen, Bremen en Vlaanderen. Dit grenslandenbeleid is begonnen als een vorm van bilaterale samenwerking, maar is inmiddels uitgegroeid tot een verband van multilaterale samenwerking, waarbij het hele gebied als één regio wordt beschouwd, en de nadruk wordt gelegd op het hoger onderwijs.

Er zijn ook specifiek Nederlands-Vlaamse onderwijsakkoorden, de zgn. GENT-akkoorden (Gehele Europese Nederlandse Taalgebied). De eerste twee GENT-akkoorden hadden uitsluitend betrekking op het hoger onderwijs. De verhoging van de mobiliteit van studenten en docenten, en de coördinatie van het onderwijsbeleid in beide landen stonden voorop. Bovendien werden er gezamenlijk onderzoeksprogramma's opgezet, zoals dat van de lexicografische vertaalvoorzieningen.

Met GENT-breed werd de samenwerking naar de rest van het onderwijsveld opengetrokken. GENT-IV is inmiddels

[pagina 22]
[p. 22]
ook al in de maak (ondertekend op 16 juni 1997, nvdr.). Daar waar de vorige akkoorden steeds betrekking hadden op delen van het onderwijsveld, heeft GENT-IV betrekking op alle onderwijssectoren, van basisschool tot en met universitair onderwijs. Mede door de GENT-akkoorden is de onderwijssamenwerking tussen Nederland en Vlaanderen de laatste jaren steeds intensiever geworden. En uiteindelijk

illustratie

is er ook nog het Nederlands-Vlaams Cultureel Akkoord bijgekomen, waar een zware onderwijspoot aan gekoppeld zit.

 

Wanneer het gaat om de Nederlands-Vlaamse onderwijssamenwerking zal de Open Universiteit altijd wel aan bod komen. De samenwerking van de OU in Heerlen met de Vlaamse universiteiten staat nu al tien jaar op de rails, maar loopt allesbehalve op rolletjes. Diploma-erkenning, waar nog steeds geen structurele oplossing voor is gevonden, en financiële perikelen zijn enkele van de steeds terugkerende problemen. Ondanks deze problemen hebben de OU in Heerlen, de instellingen in Vlaanderen en de Vlaamse minister van Onderwijs de samenwerking weer verzekerd tot 1998. De studenten kunnen cursussen blijven volgen van de OU, de begeleiding wordt verzorgd door de Vlaamse studiecentra en de overheid subsidieert. En ondertussen zal er gezocht worden naar structurele samenwerking, waarbij een van de beoogde doelen is een consortium te vormen van Nederlandse en Vlaamse universiteiten om samen onderwijstechnologieën te ontwikkelen.

Belang van de samenwerking

De Duitse deelstaten, Nederland en Vlaanderen vormen een regio waar het aantal onderzoeksinstituten, hogescholen en universiteiten enorm groot is vergeleken bij andere regio's in Europa. De samenwerking in de grensstreek levert belangrijke voordelen op, zoals de geringe geografische afstand en de (grotere) culturele verwantschap onderling. En alle betrokken partijen hebben baat bij de onderwijssamenwerking in de grensstreek. Studenten leren de cultuur en achtergrond van de buren kennen, waardoor ze meer mogelijkheden krijgen op de arbeidsmarkt, omdat die daardoor groter is geworden. De instellingen kunnen tot bestuurlijke samenwerking komen, en de overheden kunnen hun beleid afstemmen en van elkaars problemen leren. Wanneer men eenmaal gekomen is tot een open hoger onderwijsruimte, zullen er geen belemmeringen meer bestaan in de onderwijskeuze. Deze onderlinge samenwerking zal mede de positie van de regio in Europa versterken. De grensoverschrijdende samenwerking moet dus zorgen voor een verrijking van de regio, waarbij geen beperkingen opgelegd mogen worden.

Door curricula, bestuurlijke aangelegenheden en studierichtingen (zoals Nederland en Vlaanderen doen voor de geesteswetenschappen) internationaal op elkaar af te stemmen, zullen transnationale universiteiten en hogescholen in de toekomst tot de mogelijkheden behoren. Wanneer de opleidingscapaciteiten gebundeld worden, zal de kwaliteit van het onderwijs vergroten.

Een van de belangrijkste onderdelen van de samenwerking is het vergroten van de studentenmobiliteit, zodat de studenten zich kunnen ontwikkelen tot bewuste Europese burgers. Om het studeren over de grens te vergemakkelijken, moeten er afspraken gemaakt worden over diplo-

[pagina 23]
[p. 23]
ma-erkenning en het meenemen van studiefinanciering over de grens. De onderwijssamenwerking moet evenwichtig uitgebouwd worden. Op overheidsniveau maakt men daarom o.m. afspraken over afrekeningsmechanismen, om te voorkomen dat het financiële plaatje per land scheef getrokken zou kunnen worden. Op het moment zijn er veel studenten die in het buurland gaan studeren bij gebrek aan

illustratie

alternatieven in eigen land: Nederlanders die worden uitgeloot voor de studie geneeskunde, vertrekken naar Vlaanderen; Duitse studenten gaan naar Nederland wanneer ze in het moederland geen plaats aan de universiteit kunnen vinden. Verschillen in wet- en regelgeving zorgen dus ook voor verschuivingen in het internationale studentenlandschap, maar mogen daarom nog geen financiële strop voor een van de landen betekenen.

Op 5 juni 1995 tekenden de Nederlandse en Vlaamse onderwijsminister op hun jaarlijkse conferentie een brief die de gezamenlijke uitgangspunten voor de samenwerking formuleert. Meteen werden er internationale overleggroepen gevormd om vier grote thema's uit te werken: bekostiging van het hoger onderwijs, kwaliteitszorg, de overgang van secundair/voortgezet naar hoger onderwijs en de structuur van het hoger onderwijs. Een jaar later besloten de ministers om duurzame samenwerking te stimuleren. Het Nederlandse ministerie maakte fl. 28,5 miljoen vrij voor de periode 1997-2000. Waardevolle samenwerkingsprojecten hebben inmiddels vanuit Nederland financiële steun gekregen. De praktijk wijst al uit dat het niet even makkelijk is om met Vlaamse instellingen samen te werken, aangezien die weinig, of geen, financiële middelen hebben. Men is het erover eens dat men ook in Vlaanderen in de buidel moet tasten. Het gebrek aan middelen zou anders de samenwerking in de toekomst wel eens parten kunnen gaan spelen.

De samenwerking in de praktijk

Het Limburgs Universitair Centrum (Diepenbeek) en de Rijksuniversiteit Limburg (Maastricht) ontstonden in de jaren zeventig; ze moesten de regio een nieuwe impuls geven als reactie op de sluiting van de mijnen. Beide universiteiten ontwikkelden zich, maar bleven onvolledig, omdat er studierichtingen ontbraken. Zouden ze worden samengevoegd, dan zou er een volwaardige Limburgse universiteit ontstaan. Deze complementariteit van de beide universiteiten wordt in de strijd geworpen om het nut van een transnationale universiteit te beargumenteren: daar waar Belgisch-Limburg sterk staat in verschillende bètadisciplines, heeft Nederlands-Limburg een rechten- en geneeskundefaculteit. Een samenvoeging van de universiteiten zal de deelname aan het hoger onderwijs in de beide Limburgen vergroten, en zo ook de regionale economie versterken. Men is al jaren bezig de bestuurlijke samenwerking uit te bouwen, en kwam op die manier tot de ontdekking dat de beide instellingen ieder in eigen land buitenbeentjes zijn met een heel eigen filosofie op het vlak van onderwijsvernieuwingen, en dat de gelijkgestemde zielen zich net iets over de grens bevinden.

Met het idee van een transnationale universiteit in het achterhoofd, ontstond aan het begin van de jaren negentig de gezamenlijke studierchting kennistechnologie. Inmiddels hebben de eerste studenten hun studie afgerond en is men tot de ontdekking gekomen dat een aantal veronderstellin-

[pagina 24]
[p. 24]

gen niet uitkwamen. Zo bleek het plan van ‘internationalisering op de fiets’ niet op te gaan: vooral de jongerejaars studenten vinden het allesbehalve vanzelfsprekend om over de grens te gaan. En dus zijn het vooral de docenten die mobiel zijn en die heen en weer gaan om hun colleges te geven. Op deze manier kunnen de studenten geleidelijk aan de cultuurverschillen wennen. Beide universiteiten zijn de samenwerking aan het uitbreiden met andere gezamenlijke studierichtingen, zoals ecochemie. De twee Limburgse universiteiten ervaren nu dat er tientallen problemen opgelost moeten worden om tot een vlotte samenwerking te komen. Deze problemen ontstaan meestal buiten de betrokkenen om: verschil in computerprogramma's, wetstelsels, overheidsbesluiten, etc. Een door de Nederlandse en Vlaamse minister van onderwijs in het leven geroepen commissie ‘van wijzen’ zal dit jaar advies uitbrengen over de haalbaarheid van een transnationale universiteit, die als doel heeft de grenzen echt te laten vervagen.

 

De Internationale Scheldefaculteit (ISF) is een initiatief van de Hogeschool Zeeland en de universiteit van Gent en ontstond eind 1990. In 1993 gingen de besturen samenwerken en er ontstonden verschillende gezamenlijke vakgroepen. In deze vakgroepen is ook het bedrijfsleven actief (haventechnologie is van groot belang voor Zeeland en Gent). Binnen de ISF krijgen vooral de post-HBO-opleidingen de nadruk. Deze worden constant actueel gehouden door de discussie met het veld aan te gaan. Er wordt gebruik gemaakt van de verschillende disciplines en vormen van ervaring in zowel Nederland als Vlaanderen om betere opleidingen tot stand te brengen. Men hoopt zo beter gekwalificeerde mensen voor de arbeidsmarkt af te leveren. Uit dit Nederlands-Vlaamse initiatief is inmiddels een Europees project ontstaan dat de bundeling van de gezamenlijke kennis in master cursussen voorop stelt.

 

De samenwerking tussen de universiteiten van Utrecht en Antwerpen is er een met een klassiek institutioneel contract: een bilaterale overeenkomst opgesteld in vage termen. Dit voorbeeld toont aan dat een dergelijke samenwerking zeer zinvol is, omdat beide partijen er baat bij hebben. De samenwerking kwam tot stand toen men aan de Rijksuniversiteit in Utrecht tot de ontdekking kwam dat er met de hele wereld werd samengewerkt behalve met een universiteit in Vlaanderen, en zo kwam men bij de Universitaire Instelling Antwerpen terecht. De voordelen van de samenwerking waren voor Antwerpen groter dan voor Utrecht. De Nederlandse universiteit had namelijk een uitgebreid netwerk opgebouwd binnen het Erasmusprogramma waar de UIA van kon profiteren. Er zijn regelmatig uitwisselingen van studenten en docenten, die vooral ontstaan zijn door de goede persoonlijke contacten en beide universiteiten organiseren samen een zomerschool. Antwerpen hoopt via de samenwerking met Utrecht contacten te leggen met de Nederlandse doctoraatsopleidingen, Utrecht wil in de toekomst meer profiteren van de kennis die Antwerpen heeft over post-academische vorming. Aan de UIA is men van mening dat Nederlandse en Vlaamse hogescholen en universiteiten de samenwerking beter niet in de grensstreek zoeken. Studenten gaan dan pendelen waardoor de beoogde acculturatie gevaar loopt.

Conclusies

De onderwijssamenwerking tussen Nederland en Vlaanderen verschilt niet veel van die met de Duitse deelstaten. Er ligt geen andere idealistische doelstelling aan de basis dan het wegnemen van de wederzijdse vooroordelen. Uiteraard wordt de samenwerking aanzienlijk vergemakkelijkt doordat Nederlanders en Vlamingen dezelfde taal spreken. De overheid is rationeel in haar handelswijze, maar profiteert wel degelijk van de culturele en idealistische bevlogenheid van velen op het terrein van de Nederlands-Vlaamse samenwerking.

De samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen mag geen aanleiding geven tot verdere rationalisering van het onderwijs, waarbij het monster van de bezuiniging en verschraling op de loer ligt.

Uit de discussie komt ook naar voren dat alle mogelijkheden tot internationale samenwerking slecht bekend zijn bij degenen voor wie het van belang is: universitaire docenten en studenten. Het is onduidelijk of dit ligt aan een gebrek aan voorlichting of dat er eenvoudigweg geen belangstelling zou zijn voor de samenwerking.

Het is een probleem om te voldoen aan de voorwaarden die men stelt bij de uitvoering van het grenslandenbeleid. Een van die voorwaarden is de noodzakelijkheid om de samenwerking te beperken tot het zeer strikte grensgebied, omdat er in een dag op en neer gereisd moet kunnen worden. Dit criterium blijkt arbitrair te zijn: de samenwerking Nijmegen-Münster valt wel binnen het grenslandenbeleid, Nijmegen-Leuven niet.

Het probleem van de bi-diplomering wordt naar voren gebracht. Hoe moet dit opgelost worden: door het afgeven van twee documenten wanneer er in beide landen aan de eisen is voldaan? Of één document met vermelding van de studie bij de buren? Men is het erover eens dat er een ‘Europese oplossing’ moet komen.

 

In Neerlandia 4 zal uitgebreid aandacht besteed worden aan de Internationale Scheldefaculteit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken