Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107 (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107
Afbeelding van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107

(2003)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

Nederlands van Nu
Jaargang 51 - maart 2003

In de kijker

In de teksten en citaten in deze rubriek worden uiteenlopende standpunten over taal ingenomen. Die standpunten zijn niet noodzakelijk ook die van de Vereniging Algemeen Nederlands of van de redactie van Nederlands van Nu. We hopen dat deze rubriek aanleiding kan geven tot reacties van lezers, die we graag publiceren in de rubriek Zeg 'ns wat.

Schrijven met klemtonen



illustratie

Koppen, titels en andere redactionele tekstjes in tijdschriften imiteren de gesproken taal. Dat doen ze met vraagtekens en uitroeptekens (kijk ons eens in dialoog zijn met de lezer!), met een handige, prikkelende woordkeuze, maar ook met zulke subtiliteiten als het accentteken op het woordje met. Zelfs dat draagt bij aan een gezellige, spontane en wervende toon. Neem bijvoorbeeld het verschil tussen een artikel ‘met een test’ en een artikel ‘mét test’: kijk eens, dat had u voor dit geld niet verwacht, maar we doen er in ditzelfde nummer toch maar mooi een test bij! En ook een artikel mét stap-voor-stap uitleg suggereert dat we ons geen knollen voor citroenen moeten laten verkopen door de vele andere aanbieders van artikelen over decoratietechnieken: voor je het weet, zit je weer eens opgescheept met zo'n vaag stuk zonder stap-voorstap uitleg. Nee hoor, een kritische lezer kiest een artikel mét.

Het bontst maken ze het in Eigen Huis en Interieur: tel de nadrukaccenten in Een special van maar liefst 21 badmakers, van sfeervol-landelijk tot modern design (mét plattegrondjes!). Plus: hét meubilair en dé accessoires. We hebben ze door, die eindredacteuren. Als de inhoud niet uit zichzelf spettert, dan proberen ze het met een rij opgewonden accentjes. Zodra wij weer naar de kiosk tijgen op zoek naar een interessant tijdschrift, dan bekijken we díé covers in elk geval mét argusogen.

 

(uit: Eric Tiggeler, ‘Nu mét nadrukaccent!’. In: Volgens Van Dale, jg. 2 (2002), nr. 10, p. 8).

Gij/ge of jij/je?

Hadden de ABN-activisten destijds maar geen zaak gemaakt van

illustratie

onze Belgische ge, denk ik soms. Want sindsdien staan zelfs in de reclame- en communicatiebranche mensen zichtbaar te stuntelen met vertrouwelijke en beleefdheidsvormen. Dat komt doordat ze onder elkaar waarschijnlijk dit soort conversaties voeren:

- Hebt ge de tekst voor mijn banner al nagelezen?

- Nee, maar gij zoudt hem eerst nog herschrijven, hadt ge gezegd.

Kunt u zeggen of deze mensen, een bediende en zijn chef, familiair met elkaar omgaan? Nee. Dat wordt door hun keuze voor ge/gij handig weggewerkt. Maar er is een groot nadeel aan deze vormen. U ziet het al aan de spelling van ge zoudt en hadt ge, maar het wordt duidelijker als we nog even langer luisteren naar het gesprek:

-Ik heb hem gisteravond herschreven toen gij al vertrokken waart.

- Ha, daarom kwaamt ge na middernacht thuis. Ik heb u niet eens horen binnenkomen!

De archaïsche werkwoordsvervoegingen die bij ge/gij horen, zijn een krachtig argument om het bij je/u te houden. Maar dan moeten we het

[pagina 26]
[p. 26]

wel goed leren.

(uit: Ludo Permentier, ‘Reclame is ongewenst intiem’. In: Ad Rem, jg. 16 (2002), nr. 4, p. 1).

Taaladvies in een kleine gemeente



illustratie

Zo waag ik me dus ook wel eens aan taaladvies. Ik geef toe dat ik geen grote taalspecialist ben, maar mijn ervaring met teksten kan de meeste collega's toch al een stuk vooruit helpen. Wat me vooral stoort, is de al te ambtelijke en soms oubollige manier van schrijven. Ik ben ondertussen al ten strijde getrokken tegen enkele van die vastgeroeste (slechte) gewoonten, maar collega's vallen daarop nog vaak terug. Het blijft dus werk van lange adem.

Een van de gewoonten is de voorkeur voor passieve zinnen, liefst nog gecombineerd met een reeks moeilijke en omslachtige woorden. Zo wordt bijvoorbeeld nogal wat ‘voorgesteld door de gemeenteraad’, de gemeenteraad stelt echter zelden wat voor (ik bedoel dat letterlijk hé!).

Wat vind je bijvoorbeeld van deze zin, uit het leven gegrepen:

Door de RSZPPO werd een marktonderzoek uitgevoerd teneinde nieuwe gunstige voorwaarden te bedingen met betrekking tot een collectieve verzekering ‘hospitalisatie’.

Die zin heb ik voor de website toch maar herschreven:

De RSZPPO voerde een marktonderzoek uit om gunstiger voorwaarden te krijgen voor een collectieve verzekering ‘hospitalisatie’.

Nog een voorbeeldje:

Er bestaat echter onzekerheid over het feit dat het plan op die manier zal goedgekeurd worden door de hogere overheid.

Het kan even goed en met zes woorden minder: Het is echter niet zeker dat de hogere overheid het plan zo zal goedkeuren.

 

(uit: Luc Van Der Plas, ‘Taaladvies in een kleine gemeente: werk van lange adem’. In: Over taal, jg. 41 (2002), nr. 4, p. 83-84).

Taalbeheersing in het hoger onderwijs



illustratie

In de praktijk zien we bv. dat in universitaire en hogeschoolopleidingen Nederlands de meeste studenten in hun eerste jaar gelabeld worden als ‘slechte’ sprekers van het Nederlands. Een student faalt bv. op een test mondelinge Nederlandse taalbeheersing wanneer hij/zij ‘de standaardtaal hanteert maar met gebruik van veel dialectische klanken’ [...]. Deze ‘dialectische’ of onzuivere klanken wegen bovendien altijd zwaarder door in de eindevaluatie dan andere criteria die onder de noemer ‘taalbeheersing’ zouden kunnen vallen. De subjectieve perceptie van bepaalde klanken is in dit geval de scheidsrechter die studenten talig stigmatiseert én een extra zittijd bezorgt. Op andere momenten zorgt een zgn. ‘afwijkende’ zinsbouw daarvoor. De evaluatie van deze talige realisaties, aan het werk in bijna alle Vlaamse opleidingen Nederlands, is niet van strikt taalkundige aard [...]. Willekeurige taalnormen en toevallige talige voorkeuren (de Antwerpse ‘a’ is lelijk of ‘onzuiver’) worden er gemystificeerd als ‘correct’ of ‘zuiver’ en vervolgens gepropageerd als de norm waaraan Belgische Nederlandstaligen zich moeten houden. Opleidingen Nederlands zijn op deze manier een taalpolitiek ritueel waarin men de ‘zuiveren’ van de ‘onzuiveren’ scheidt. De nobele intenties waarmee zulke opleidingen worden georganiseerd, verhinderen daarom niet dat het doel ervan niet louter onderwijskundig is maar au fond het sociale stratificatiemechanisme ondersteunt. Dar is een probleem waar het onderwijs in het algemeen mee te maken heeft, maar gezien het belang van de linguïstische markt in de symbolische economie, en het relatief onzichtbare karakter van dit talige ritueel (een sociaal gegeven i.t.t. het individuele stigma waarin het resulteert), is het nuttig deze meritocratie te ontmaskeren.

 

(uit: Jürgen Jaspers, ‘Het Vlaamse stigma. Over tussentaal en normativiteit’. In: Taal en Tongval - tijdschrift voor taalvariatie, jg. 53 (2001), nr. 2, 129-153).

Aanspreekvormen



illustratie

Als Nederlanders het al niet weten, hoe moeten buitenlanders dan wijs worden uit onze aanspreekvormen? In de meeste Nederlandse spraakkunsten is er wel aandacht voor, maar zij volstaan met heel algemene regels: ‘Het gebruik van je- dan wel u-vormen hangt af van de verhouding die er bestaat tussen spreker en toegesprokene’, zegt de Algemene Nederlandse Spraakkunst uit 1997. Dat is nu juist het probleem: die verhoudingen kunnen buitenlanders vaak niet goed beoordelen.

Leerboeken Nederlands voor buitenlanders zijn over het algemeen concreter. In De tweede ronde, onderdeel van De Delftse methode, is een hele leertekst gewijd aan het onderscheid tussen u en jij, en het gebruik van voor- of achternaam. En passant worden situaties en relaties beschreven waarin de keuze lastig is. In een gesprekje met een buitenlander die zich erover verbaast dat docenten (in

[pagina 27]
[p. 27]

het volwassenenonderwijs) zich soms met de voornaam voorstellen, zegt een Nederlander:

Ik twijfel zelf ook wel eens of ik iemand die ik voor de eerste keer ontmoet, met ‘u’ of met ‘jij’ moet aanspreken. Als iemand ouder is, of maatschappelijk gezien meer status heeft, dan zeg ik altijd ‘u’. Meestal wacht ik af totdat de ander zegt: ‘je mag wel “je” zeggen’ of ‘noem me maar Anne’.

Buitenlanders, is mijn ervaring als docent, gaan de fout in omdat ze de gevoelswaarde van u en jij nog niet kennen. Ze maken onmogelijke combinaties als meneer/mevrouw + jij, of juist u + voornaam. Het ligt niet voor iedereen voor de hand dat zulke combinaties vloeken. In veel landen is de voornaam in allerlei situaties gebruikelijk, terwijl het onderscheid tussen voor- en achternaam anders is dan in Nederland. In Indonesië kun je tegenover een oudere de voornaam gebruiken voorafgegaan door ibu (‘moeder’) of pak (‘vader’), zonder ook maar enige afbreuk te doen aan het respect voor de ander. Dat verklaart het kinderlijk klinkende ‘meneer Jan’ of ‘mevrouw Conny’ uit buitenlandse mond.

 

(uit: Jan Erik Grezel, ‘U of jij: wat moet je nou? Aanspreekvormen in Nederland en Vlaanderen’. In: Onze Taal, jg. 71 (2002), nr. 10, p. 264-267).

Holle frasen in personeels-advertenties



illustratie

Toen we bij een onderzoek naar functienamen een hele resem vacatures analyseerden, stelden we vast dat de ‘praat voor de vaak’ ook hier kromme sprongen maakt. Hoe moet de arme sollicitant in godsnaam betrouwbare en concrete informatie uit die vacatures puren? Wat heeft hij aan lege slogans (The professional touchdown, Wij gaan door waar anderen opgeven of A team committed to excellence) en aan illustraties met romantische horizonten of werknemers die op bureaustoelen door hun kantoor racen (Winnen: het gevoel is onbetaalbaar)? We vonden ook dit ‘sappige’ voorbeeld: een foto van citroenen met de slogan Bij ons wordt u niet uitgeperst!

Arrogante en ronduit nietszeggende frases monopoliseren de aanbiedingen. Bedrijven karakteriseren zichzelf telkens weer als ‘marktleider met internationale bekendheid en een uitgebreid gamma van originele producten’. Ze lokken een sollicitant met fleurige beloftes: ‘Je nieuwe uitdaging begint hier. Tenminste als je ongeremd wilt groeien. Als ontplooiing voor jou een sleutelwoord is. Als jij voor openheid en samenwerking gaat, voor communicatie en wederzijds respect.’ De sollicitant kan rekenen op ‘een stimulerend bedrijfsklimaat met vlotte collegiale sfeer, open communicatie, ruimte voor persoonlijke groei in een horizontale structuur en oprechte aandacht voor loopbaanontwikkeling’.

Vacatures volgen onmiskenbaar de hyperbolische trend en gaan resoluut de populistische toer op. Absolute nonsens en goedkope toespelingen zijn hiervan het beste bewijs. Wat schrijft een Hasselts communicatiebedrijf dat wil bewijzen dat het in Limburg nog zo slecht niet is? ‘Nog bedankt voor de beker jongens’.

Hoe slecht is slechter dan slechtst?

 

(uit: Sylvain Dieltjens & Priscilla Heynderickx, ‘Hoe goed is BETER dan best?’. In: Ad Rem, jg. 16 (2002), nr. 5, p. 1).

Het Nederlands bedreigd?

Het is een normale zaak dat taal verandert. Sommigen zien het als een

illustratie

bedreiging dat er vreemde woorden in het Nederlands opduiken. Maar elke taal leent woorden. Vroeger namen wij veel Franse woorden over. Het Engels wemelt van de Franse woorden als gevolg van de invasie vanuit Normandië in de elfde eeuw. Toch vindt niemand dat het Engels zo Frans aandoet.

Nee, ik maak me geen zorgen over het voortbestaan van het Nederlands. Wat wel een bedreiging kan zijn, is de beperking van het domein waarin je het Nederlands gebruikt. Je ziet het al op middelbare scholen; daar is tweetalig onderwijs niet meer zo vreemd. En natuurlijk op de universiteit, waar we nu een Engelstalige masterscomponent hebben. Het Nederlands verliest op een aantal terreinen zijn monopoliepositie. In Amsterdam willen we graag dat een deel van de studenten uit het buitenland komt; dan ontkom je er niet aan de opleiding deels in het Engels aan te bieden. Daar zie ik niets kwaads in. Ik geef zelf ook wel college over het Nederlands in het Engels, tenminste, als er Engelstalige studenten onder het gehoor zijn. Wat staat voorop: internationalisering of handhaving van het gebruik van het Nederlands? In allerlei landen spelen meerdere talen een belangrijke rol in het dagelijks verkeer. Als dat ook voor Nederland gaat gelden, is dat voor sommigen beangstigend.

 

(uit: Jan Erik Grezel, ‘“Taalkunde is een vak om verliefd op te worden” - Interview met prof. dr. Fred Weerman’. In: Onze Taal, jg. 71 (2002), nr. II, p. 312-314).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Ludo Permentier

  • Jürgen Jaspers

  • Priscilla Heynderickx

  • Eric Tiggeler

  • Lut Van Der Plas

  • Jan Erik Grezel

  • Sylvain Dieltjens