Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107 (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107
Afbeelding van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107

(2003)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 44]
[p. 44]

In de kijker

In de teksten en citaten in deze rubriek worden uiteenlopende standpunten over taal ingenomen. Die standpunten zijn niet noodzakelijk ook die van de Vereniging Algemeen Nederlands of van de redactie van Nederlands van Nu. We hopen dat deze rubriek aanleiding lean geven tot reacties van lezers, die we graag publiceren in de rubriek Zeg 'ns wat.

Onderwijstaal aan universiteiten



illustratie

In Vlaanderen staat de onderwijstaal al decennia lang op de agenda, om historische redenen: Nederlandstalig onderwijs aan de universiteiten is daar een zwaar bevochten recht en voorrecht. Dat wordt dus niet lichtvaardig opgegeven. In die context zijn ook de keuzes die in het verleden werden gemaakt voor Engelstalig onderwijs, veel beredeneerder geweest. Zo was in Leuven in de jaren negentig de lijn dat buitenlandse studenten die ervoor kozen hun basisstudie aan deze universiteit te doen, geacht mochten worden dan ook Nederlands te leren. Gespecialiseerde tweedefasestudies daarentegen, waar men graag de beste studenten uit binnenén buitenland naartoe wilde trekken, werden in het Engels gegeven.

In Nederland is het onderwerp jarenlang vrijwel uitsluitend anekdotisch aan de orde geweest, met een uitspraak van de voormalige onderwijsminister Ritzen dat het onderwijs aan de universiteit maar beter in het Engels kon worden gegeven. Deze geheel uit de context gehaalde uitspraak werd bij voorkeur geciteerd door vurige pleitbezorgers van het Nederlands als voorbeeld van onbezonnen uitverkoop van de eigen taal. Ze leidde tot de wettelijke vastlegging van het Nederlands als taal van het hoger onderwijs in 1992; een sanctieloze bepaling, die dan ook weinig invloed heeft op de werkelijkheid aan de universiteiten. Veel meer invloed heeft de praktijkervaring die inmiddels is opgedaan met het overstappen naar Engelstalig onderwijs in een situatie dat noch docenten, noch studenten native speakers zijn. Bij een recente discussie in de Senaat van de Universiteit van Amsterdam waren alle aanwezige hoogleraren, ook die uit de ‘harde’ bètasector, van oordeel dat studenten zich in de eerste studiejaren wetenschappelijke argumentaties en denkwijzen het beste in de moedertaal eigen kunnen maken. Over het algemeen slagen zij er alleen dan in daarin voldoende diepgang en nuance te bereiken. Wetenschappelijk onderwijs in een andere taal zou daarom pas in de tweede fase van de studie moeten starten. En dan nog op twee voorwaarden: dat de docenten voldoende getraind zijn in het gebruik van Engels als instructietaal, en dat studenten vanaf het begin van hun studie ‘academisch Engels’ als een verplicht studieonderdeel volgen. Anders dreigt alsnog kwaliteitsverlies van het onderwijs. Overigens werd op dit punt wel een uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de bètastudies en de veel ‘taliger’ disciplines in het domein van de humaniora en maatschappijwetenschappen.

 

(uit: Greetje van den Bergh, ‘“Dit artikel moet in het Engels worden vertaald.” - De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal’. In: Ons Erfdeel, jg. 46 (2003), nr. 3, p. 421-426).

Nederlandse redacteuren en Vlaamse boeken



illustratie

Clavis is ook in Amsterdam gevestigd. Heeft dat gevolgen voor jouw redactiewerk of voor het taalbeleid?

Nadat we de kopij geredigeerd hebben, sturen we ze naar Nederlandse correctoren die de tekst nalezen op ‘vlaamsigheden’. Ik schrik soms toch wel als ik die kopij dan terugkrijg, want vaak gaat het om woorden die niet in Van Dale gelabeld worden, maar die gewoon als vreemd ervaren worden, net zoals wij het moeilijk zouden hebben met een boek waarin continu ‘hartstikke’ zou opduiken. En soms gaat het zelfs over namen die in Nederland minder voorkomen. De billen van Mamoe bijvoorbeeld gaat over Lieze en die naam is blijkbaar in Nederland niet zo gewoon. Nu, de Nederlandse redacteuren gaan vrij intuïtief tewerk en geven soms wat te snel aan iets het label Vlaams. Ze hebben dan ook vaak een gevoel van: wij hebben gelijk.

Wie heeft dan het laatste woord? De Nederlandse correctoren?

Als we de tekst van hen terugkrijgen, kiezen we zelf welke van hun opmerkingen we behouden en welke niet. Dan ontstaat er wel eens een discussie: wat vinden jullie hiervan? Is dat nu echt té Vlaams of niet? En dan zal het criterium van duidelijkheid doorwegen: als een woord perfect Nederlands is, de betekenis ervan is in de context duidelijk en het woord heeft bovendien een mooie klank of geeft een zinvolle nuancering, dan willen we het de Nederlandse kindjes niet onthouden. Dan zijn we toch wel een beetje Vlaams op dat vlak. Let op, omgekeerd gebeurt ook: binnenkort komen een aantal boeken naar ons

[pagina 45]
[p. 45]

toe die door Nederlanders geschreven zijn, en die wij gaan nakijken op ‘nederlandsigheden’, maar die zijn misschien toch zeldzamer?

 

(uit: Natalie Hulsen, ‘Van taalkunde naar literatuur...’ [interview met Siska Goeminne]. In: Over taal, jg. 42 (2003), nr. 2, p. 27-29).

Arabisch of Berbers, Turks of Koerdisch?



illustratie

Midden 2002 verscheen er een vernietigend rapport van het sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), geschreven door Monique Turkenburg: Taal lokaal. Gemeentelijk onderwijs in allochtone levende talen (OALT). Over de vraag of OALT voortgezet moet worden, laat het weinig onduidelijkheid bestaan: nee, in ieder geval niet in deze vorm.

Turkenburg ontdekte dat in de onderzoeksperiode (2000-2001) 6018 Marokkaanse kinderen les kregen in het Marokkaans-Arabisch, tegen slechts 134 kinderen in een Berbertaal. Dat is schokkend als je bedenkt dat zo'n 90% van de Marokkaanse Nederlanders afkomstig is uit een gebied waar een van de Berbertalen (Tarifit of Tamazight) gesproken wordt. En helemaal als je weet dat het Berbers even weinig verwant is aan het Arabisch als aan het Nederlands. Sommigen denken dat Berbertalen dialecten zijn van het Arabisch, maar ze behoren tot de Hamitische taalgroep, terwijl Arabisch een Semitische taal is.

Toch stuit OALT in het Arabisch meestal niet op verzet bij Berberouders, want de meesten van hen zijn moslim, en Arabisch is nu eenmaal de taal van de koran. [...]

Helaas heeft Turkenburg het in haar rapport niet over vergelijkbare situaties, bijvoorbeeld over die van de Turkse Koerden in Nederland. De taal die de meeste Koerden spreken, is Kurmanci, een taal die niet verwant is aan het Turks. Sinds de vestiging van de Turkse eenheidsstaat door Kemal Atatürk in 1923 is het Kurmanci verboden. Koerdische kinderen kregen sindsdien louter onderwijs in het Turks, in feite dus een vreemde taal. In Nederland is het niet anders. [...] De Nederlandse overheid lijkt met OALT de culturele onderdrukkingspolitiek van landen als Marokko en Turkije voort te zetten.

 

(uit: August Hans den Boef, ‘Koerdisch en Berbers slachtoffer van taalpolitiek’. In: Onze Taal, jg. 72 (2003), nr. 5, p. 110).

Poldernederlands



illustratie

De sprekers van het Poldernederlands hebben [...] tegenwoordig hoe langer hoe meer de neiging de onbeklemtoonde (‘gereduceerde’) voornaamwoorden je, me, we, ze, m'n en z'n in hun volle vorm uit te spreken, dus als jij, mij, wij, enzovoort. Alleen zeggen die Poldernederlandssprekenden dan natuurlijk [jaai], [maai], [waai], [zaai], enzovoort. Ik citeer uit bandopnames van de radio die ik erop heb afgeluisterd [...|: Ik heb 't boek hier voor maai liggen. Denk jaai dat zaai een oppepper is? [...]

Het verschijnsel is niet van vandaag of gisteren, maar de frequentie waarmee het voorkomt, neemt in hoog tempo toe. Deze terugkeer van de volle vorm is misschien begonnen als gevolg van spellinguitspraak, het willen uitspreken van elke letter van het gedrukte woord, maar het is tegenwoordig ook heel algemeen in spontane spraak. Met het bezittelijk voornaamwoord je gebeurt iets dergelijks: je eigen bankrekening wordt jouw eigen bankrekening.

 

(uit: Jan Stroop, ‘Me wordt maai’. In: Onze Taal, jg. 72 (2003), nr. 6, p. 154).

Zeggen de Fransen echt altijd ordinateur?



illustratie

Hoe moeilijk het taalgebruik van de gemeenschap van overheidswege te sturen is, blijkt uit de ervaringen in Frankrijk. Daar stellen commissies Franse alternatieven voor Engelse woorden voor, maar de resultaten zijn zeer wisselend. Een van de leden van zo'n terminologiecommissie, Bénédicte Madinier, vertelde in de Volkskrant (16 maart 2002) dat het succes van een nieuw Frans woord ‘onvoorspelbaar’ was. Soms was er sprake van ‘een groot succes’, zoals ordinateur (‘computer’) en toile (‘internet’). Bij deze uitspraak valt overigens wel een kleine kanttekening te maken. De suggestie dat ordinateur het heeft gewonnen van computer is geheel juist, maar dat wil nog niet zeggen dat het woord computer in Frankrijk nooit meer gebruikt wordt. Google meldt voor computer niet minder dan 390.000 treffers op het Franstalige deel van internet (naast 792.000 voor ordinateur); het Engelse woord is dus bepaald niet verdreven. En toile, het andere ‘grote succes’? Dat legt het met 182.000 treffers roemloos af tegen de grote concurrent internet (2.930.000).

 

(uit: Riemer Reinsma, ‘Natuurlijke verschuivingen - Woorden hebben geen

[pagina 46]
[p. 46]

vaste, onaantastbare betekenis’. In: Onze Taal, jg. 72 (2003), nr. 7/8, p. 180-183).

Naschrift van de redactie

Het stukje hierboven laat zien dat je met opzoekwerk in Google heel voorzichtig moet zijn. Op het eerste gezicht denk je natuurlijk: hiermee is een mythe op een leuke manier doorgeprikt. Maar je moet dat wat je in Google vindt, ook grondig controleren op de inhoud. De eerste honderd treffers voor computer in Franse websites bevatten geen enkele Franse zin met het woord computer erin. Het gaat steeds ofwel over firmanamen, zoals Tek Europe Computer, Hitachi Computer Products en Apple Computer, ofwel over internetadressen met het woord computer erin, zoals www.int-computer.fr. ofwel over Engelse tekst met het woord computer erin, zoals ‘the pocket computer museum’ en ‘human-computer interfaces’. Een Fransman zegt en schrijft dus wel degelijk steeds ordinateur.

Taal in gebruikersinterfaces



illustratie

Wat is dat precies, zo 'n user interface?

Dat stuk van het computerprogramma waar de eindgebruiker mee interageert. Neem nu het Word-icoontje op je scherm: als je daarop klikt, verschijnt er van alles, en wat er verschijnt, dat bepalen wij. Of je hoofdvensters hebt en bijkomende vensters, hoe je van die verschillende vensters naar elkaar gaat, hoe ze heten, hoe klein ze zijn of hoe groot, hoe je bepaalde keuzes kunt doorgeven, wat er gebeurt als je een fout maakt, dat definiëren wij allemaal. We tekenen dat zeer gedetailleerd uit en beschrijven dat heel precies. We bepalen dus hoe de interface eruitziet, hoe je erdoor kunt wandelen, welke functies erin zitten. Hoewel, welke functies erin zitten, dat bepaalt onze klant, maar we sturen daar typisch in mee, want vaak verliezen ze dingen uit het oog, of geven ze onbelangrijke zaken net te veel gewicht.

Wat is de rol of het belang van taal in zo'n interface?

Interfaces bestaan minstens voor 50% uit taal. De meeste computersystemen handelen vrij abstracte zaken af, en dan heb je woorden nodig om die zaken uit te leggen. Beelden schieten in dat geval vaak tekort, en zijn meer geschikt om te verwijzen naar heel concrete dingen. Neem het voorbeeld van een foutboodschap. Mensen ervaren ergernis en zijn hulpeloos als het computerprogramma nee zegt; dan moet je op een rustige manier in een duidelijke en beknopte taal uitleggen wat er mis gaat en hoe het probleem opgelost kan worden.

Met welke taal werken jullie het meest: Engels of Nederlands?

We werken zowel in het Engels als in het Nederlands. Maar in het Engels kun je veel compacter schrijven. In het Nederlands kan je vrij compact schrijven, in het Frans is het al een stuk moeilijker en in Duits is dat bijna onmogelijk. Dat is een probleem, want een interface heeft fysieke dimensies: wat je in het Nederlands of het Engels op je scherm krijgt, krijg je daarom nog niet in het Frans of het Duits op het scherm. Je zit met 10% toename in het Frans en met 15% tot soms zelfs 20% in het Duits. Ook zijn er stilistische verschillen: je kunt extreem compacte boodschappen schrijven door woordgroepen te gebruiken. Ik hanteer in het algemeen wel volledige zinnen, omdat dat vriendelijker en rustiger overkomt.

 

(uit: Natalie Hulsen, ‘Barbara Roels: schermen met taal’. In: Over taal, jg. 42 (2003), nr. 3, p. 51-53).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Greetje van den Bergh

  • Natalie Hulsen

  • August Hans den Boef

  • Jan Stroop

  • Riemer Reinsma