Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107 (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107
Afbeelding van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107

(2003)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

In de kijker

In de teksten en citaten in deze rubriek worden uiteenlopende standpunten over taal ingenomen. Die standpunten zijn niet noodzakelijk ook die van de Vereniging Algemeen Nederlands of van de redactie van Nederlands van Nu. We hopen dat deze rubriek aanleiding kan geven tot reacties van lezers, die we graag publiceren in de rubriek Zeg 'ns wat.

Te weinig aandacht voor uitspraak



illustratie

Taalkundigen interesseren zich volgens u tegenwoordig te weinig voor de uitspraak. Hoe valt te verklaren dat de grammatici in de zeventiende eeuw zich wel erg druk makten over de juiste uitspraak?

[Jan Stroop:] Dat komt door de economische bloei en de onafhankelijkheidsoorlog. Men wilde van het land een eenheid maken, dus moest er, vonden ook de politieke leiders, één taal komen. Tegenwoordig zie je nog steeds wel dat taal een instrument van politieke doeleinden kan worden. In Nederland is in de zeventiende eeuw de nadruk gelegd op het Nederlands als eenheidstaal, zij het vrij gematigd. En men had te maken met een grote verscheidenheid aan dialecten, die de vorming van een eenheidsstaat in de weg stond.

Treedt er omgekeerd zonder zo'n streven naar nationale eenheid meer taalvariatie op?

De taalvariatie die wij nu waarnemen - zoals de [aai] in het Poldernederlands naast de [ei] in het Nederlands - heeft alles te maken met de evolutie van de samenleving. Op veel terreinen worden de oude normen losgelaten. De mensen weten heel goed wat de normen zijn, maar ze houden zich er niet meer aan. Veertig jaar geleden is het rebelleren begonnen. Voor het Nederlands was de norm het ABN: in uitspraak, woordgebruik, spelling. Die norm functioneert nu niet meer.

Op school worden sinds de jaren zestig geen eisen meer gesteld aan het spreken. Docenten vinden alles maar goed wat leerlingen zeggen, als je ze maar begrijpt, die houding heeft de functie van de norm ondermijnd. En dat heeft de onderlinge verstaanbaarheid bepaald niet bevorderd. Je hoort vaak sprekers waarbij je alleen al tien minuten nodig hebt om vast te stellen dat ze Nederlands spreken.

Docenten zouden vaker moeten zeggen: spreek eens wat ‘netter’?

Ja, de uitspraak van het Nederlands krijgt veel te weinig aandacht. We hebben toch ook verkeersregels en regels voor de omgangsvormen? Er wordt wel veel aandacht en geld besteed aan spelling, waarom niet aan uitspraak? Spreken doen mensen veel meer dan schrijven?

In de jaren dertig heeft koningin Wilhelmina nog eens in de Troonrede gezegd dat een verzorgde uitspraak van het Nederlands een zorg is voor de regering. Als koningin Beatrix dat nu in de Troonrede zou zeggen, wordt ze uitgelachen. En toch zou dat geen kwaad kunnen in een land waar steeds meer anderstalige bewoners belang hebben bij een duidelijk en behoorlijk eenvormig Nederlands spraakmodel. Vergelijk het met een situatie dat je Frans moet leren van Fransen met tien verschillende soorten uitspraak.

 

(uit: Jan Erik Grezel, ‘“De uitspraak van het Nederlands krijgt veel te weinig aandacht” - Vraaggesprek met dialectoloog Jan Stroop’. In: Onze Taal, jg. 72 (2003), nr. 9, p. 232-234)

Voorzetsels in de Nederlandse les



illustratie

Een leraar moet zijn leerlingen soms overhoren over dingen die hij zelf nauwelijks begrijpt. Als pas afgestudeerde docent Nederlands deelde Nard Loonen in de klas toetsen uit met zinnetjes waar op een

[pagina 44]
[p. 44]

aantal plaatsen het juiste voorzetsel moest worden ingevuld (‘Reden ... twijfel achten wij niet aanwezig.’) Na verloop van tijd begon het de docent op te vallen dat de lesboeken die hij gebruikte geen enkele moeite deden om uit te leggen hoe je dat moest doen, de voorzetsels juist gebruiken. Een leraar kon zijn pupillen een invuloefening voorleggen en daar punten voor geven, maar als die punten onvoldoende waren, stond hij met lege handen.

 

(uit: Marc van Oostendorp, ‘Van halte tot hartje - Nard Loonen inventariseerde de voorzetsels’. In: Onze Taal, jg. 72 (2003), nr. 10, p. 276-277)

Flauwe beeldspraak



illustratie

Sommige vergelijkingen zijn zo voordehandliggend, dat ze ‘flauw’ zijn. De verbeeldingskracht gaat dan ten koste van de zeggingskracht.

Dit is bijvoorbeeld het geval als je staande uitdrukkingen of gezegdes loslaat op een sector die bestaat bij de gratie van de begrippen uit dat gezegde. Berichten als ‘Tandartsen slaan brug naar patiënt’ of ‘NS-directie op het verkeerde spoor’ zijn vormen van talige incest: ze blijven binnen hun domein en het resultaat is weinig oorspronkelijk. Dat geldt ook voor variaties op vaste uitdrukkingen (‘Het voorstel stuitte de minister zichtbaar tegen de borsten’) - een platte manier om aan te geven dat het hier om een vrouwelijke minister gaat. Niet doen.

 

(uit: Mieke Vuijk, ‘“Tennissen op je tandvlees” - Beeldspraak: geslaagd of niet?’. In: Vakblad Taal, jg. 1 (2003), nr. 8, p. 4)

Nederlands in Vlaanderen



illustratie

De universiteit wordt niet alleen gevoed door de eigen gemeenschap, zij zorgt ook voor de nodige return doordat zij hoogopgeleide afgestudeerden oplevert die in die gemeenschap zullen functioneren als arts, ingenieur, leraar, advocaat enzovoort. In de allermeeste van die functies zullen zij zich in overwegende mate van het Nederlands bedienen, zeker in de omgang met patiënten, arbeiders, leerlingen, cliënten ... Van hen mag zelfs worden verwacht dat zij in het nog steeds taalarme Vlaanderen op het gebied van het taalgebruik een voorbeeldfunctie vervullen. Taalbeheersing, in de zin van het keurig en creatief hanteren van de moedertaal, zou dan ook aan de universiteit, net zoals in het middelbaar onderwijs, een onuitgesproken maar permanent aanwezige bekommernis van de docenten dienen te zijn. Ook op dat vlak is er in Vlaanderen, anders dan in andere landen, nog enig werk aan de winkel. Buiten de letterenfaculteiten geeft het ‘Nederlandstalig’ universitair onderwijs in Vlaanderen vaak een staalkaart van ongeveer alle Vlaamse dialecten te horen. De primaire zorg van de Vlaamse universiteiten op het gebied van de taal zou dan ook dienen uit te gaan naar de bevordering van het algemeen Nederlands, in de eerste plaats bij de professoren. Natuurlijk willen we met onze talenkennis alle grenzen over [...]; laat ons er dan allereerst voor zorgen dat we alvast in Nederland niet als provincialen overkomen.

 

(uit: Ludo Simons, ‘Bologna en het Nederlands’. In: Ons Erfdeel, jg. 46 (2003), nr. 4, p. 531-539)

Communicatieconsulent en Standaardnederlands



illustratie

Wat vind je van de uitspraak: als de boodschap maar overkomt...

Als de boodschap overkomt zoals ze bedoeld is, dan maakt het voor mij eigenlijk niet uit of het woordgebruik fout is, de zinsconstructie ongrammaticaal en de spelling affreus. Zo heb ik ooit schrijftraining gegeven in het dialect: mijn cursisten waren ongeschoolde arbeiders voor wie de standaardtaal te veel schoolse connotaties had. Door mijn dialectgebruik aanvaardden ze mij als een van hen en als lesgever. Tegelijk heb ik de voorbije jaren ook voldoende voorbeelden gezien van teksten die niet werkten door een slordige eindredactie. Zo had de veiligheidscoördinator van een grote openbare instelling een zeer belangrijke nota met preventiemaatregelen verspreid. Een dt-fout op de eerste bladzijde zorgde ervoor dat niemand zijn richtlijnen au sérieux nam. Een aantal personeelsleden vroeg zich zelfs openlijk af of de man in kwestie wel geschikt was voor zijn job. Welke houding heb je tegenover het Standaardnederlands?

Het Standaardnederlands is voor mij eigenlijk een vreemde taal, die ik me pas eigen heb gemaakt toen ik 12 was. Ik behoor nog tot een generatie die op de basisschool les kreeg in het dialect. Dat maakt dat ik echt heel veel moeite heb moeten doen: dictieles om mijn klanken goed te krijgen, taalschatoefeningen om de juiste woorden te leren gebruiken. Wanneer het moet, kan ik het. Maar de standaardtaal blijft een geleende jas waarin ik het gevoel heb een rol te spelen.

 

(uit: Natalie Hulsen, ‘Communicatie gevraagd...’ [interview met Marijke De Roeck, communicatieconsulent voor de

[pagina 45]
[p. 45]

stad Antwerpen]. In: Over taal, jg. 42 (2003), nr. 4, p. 75-77)

Nederlands in Europa



illustratie

Anderen zien in Europa een bedreiging van de eigen taal, het expressiemiddel van de eigen identiteit. Het Engels zou andere talen, zoals het Nederlands, vervangen. Ook dat is maar zeer gedeeltelijk het geval. Enkele jaren geleden stelde de Nederlandse minister van Onderwijs, Jo Ritzen, voor bij sommige colleges het Engels verplicht te stellen. Het voorstel bezweek onder de kritiek maar de trend gaat gewoon door. In een Europa van 40 lidstaten is er behoefte aan een lingua franca en dat zal het Engels worden, zoals ooit het Latijn in de katholieke kerk en het Frans in de diplomatieke wereld. Dat Engels wordt vervormd tot een Euro-Engels waarin velen zich kunnen uitdrukken maar het is geen vervanging voor het Nederlands, Spaans, Turks of Pools.

Deze constatering neemt niet weg dat het Nederlands zich als taal en cultuur sterker moet manifesteren in Europa. Vlamingen en Nederlanders moeten zelfbewust hun taal en cultuur uitdragen, zonder schroom of complexen. Een voorwaarde daartoe is een goede en intensieve samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen. In het verleden heeft het daar wel eens aan ontbroken. Vlaanderen was dikwijls verstrikt in het wespennest van de Belgische communautaire geschillen terwijl Nederland te weinig belangstelling koesterde voor taal- en cultuurkwesties. Toch is er intussen een cultureel organisme geschapen dat houvast biedt. Zo is er de Nederlandse Taalunie en, sinds enkele jaren, ook de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland. Bovendien is er een gemeenschappelijke Vlaams-Nederlandse satellietzender die programma's van de Nederlandse en Vlaamse televisie uitzendt over de hele wereld. Voor Nederlandssprekenden overzee is die zender van groot belang.

De volgende stap in de Nederlands-Vlaamse samenwerking moet een cultuurcentrum in Brussel worden. In 1981 werd in Amsterdam het Vlaams cultureel centrum de Brakke Grond geopend dat is uitgegroeid tot een belangrijke ontmoetingsplaats. Maar een gezamenlijk Nederlands-Vlaams huis in Brussel, de hoofdstad van Vlaanderen, België en Europa, ontbreekt vooralsnog. Indien wij de Nederlandstaligheid in het hart van Europa willen manifesteren dan is een dergelijk centrum zonder meer noodzakelijk. Het biedt een gezicht, een trefpunt, een ankerplaats. We moeten over bureaucratische kleinigheden stappen en onomwonden cultuurbeleid durven te voeren.

 

(uit: Frits Bolkestein, ‘Nederlandse identiteit in Europa’. In: Ons Erfdeel, jg. 46 (2003), nr. 4, p. 485-497)

Wat gebeurt er met onze taal?



illustratie

Er worden de laatste jaren - dat is althans algemeen de indruk of het ruim verspreide gevoel - veel, volgens een aantal mensen te veel Engelse woorden in het Nederlands opgenomen. Dat leidt tot de vrees dat, als dat overnemen zo doorgaat, dat in ieder geval tot de verbastering en misschien wel tot het einde van de zelfstandigheid van onze taal zal leiden.

 

Objectieve gegevens zullen allicht deze ongerustheid niet kunnen bezweren. Maar het kan toch geen kwaad te proberen die boven water te krijgen.

 

Woorden tellen is een eenvoudig karweitje. Het is de vraag echter wat de cijfers zeggen over ‘veel’ of ‘te veel’. En dan is er nog het probleem om te bepalen waar de bovengrens ligt waarvan het overschrijden het einde van een taal betekent.

 

Om met dit laatste te beginnen: taalkundigen zijn ervan overtuigd dat geen enkel aantal vreemde woorden bepalend geacht kan worden voor het dood verklaren van een taal. M.a.w. de woordenschat vinden taalkundigen van relatief weinig belang bij de bepaling van de eigenheid van een taal. De grammatica, bestaande uit het geheel van de woordvormen (de morfologie) en het geheel van de zinsconstructies (de syntaxis) en de uitspraak bepalen de eigenheid van een taal veel sterker dan de woordenschat dat doet. Er zijn talen bekend waarvan de woordenschat voor 90% uit aan de buren ontleende termen bestaat en die toch door iedereen die er (helemaal of in enige mate) vertrouwd mee is, als aparte entiteit erkend worden...

 

Met het opnemen (van nieuwe Engelse woorden (heeft de redactie (van de 13e editie van de Grote Van Dale (niets anders willen doen dan wat in eerdere edities al gebruikelijk was met vreemde en/of technische termen: met in het achterhoofd de wetenschap dat de taalgebruikers dergelijke termen min of meer frequent kunnen aantreffen in kranten en tijdschriften en ze dan ook in het woordenboek zullen opzoeken, wordt er de betekenis en eventueel ook een Nederlands synoniem van opgegeven.

 

Dat laatste is bijvoorbeeld gebeurd bij fundraising (met als Nederlands equivalent fondsenwerving), en babyboomer (waar we geboortegolver als

[pagina 46]
[p. 46]

vertaling voor kennen), en vooral bij computertermen als default, bookmark, browser, spreadsheet, desktop en drive. Het bestaan van de Nederlandse tegenhangers daarvan (resp. standaardwaarde voor default, bladwijzer voor bookmark, bladeraar voor browser, rekenblad voor spreadsheet, bureaublad voor desktop en diskettestation voor drive illustreert overduidelijk dat de inburgering van technische ontwikkelingen zeker ook kan leiden tot de vernederlandsing van de terminologie...

 

Deze vernederlandsing gaat vaak snel, soms zelfs zo snel, dat het Engelse woord waarmee een techniek of een onderdeel daarvan in het Nederlands komt, alweer vervangen is door een Nederlands alternatief voordat dat Engelse woord heeft kunnen inburgeren. Zo is - om nog even bij de computerterminologie te blijven - het Engelse woord taskbar niet in het woordenboek opgenomen, simpelweg omdat dit woord al was ‘ingehaald’ door de taakbalk, voordat het maar de kans had in onze taal in te burgeren...

 

Uit de aanpassing van de aan het Engels ontleende werkwoorden blijkt overduidelijk welk taalsysteem dominant is: we hebben b.v. to save, to plug, to mail en to delete overgenomen, maar, behalve op het stuk van de spelling, behandelen we ze als gewone Nederlandse werkwoorden: ‘ik heb deze tekst jammer genoeg niet gesaved; en toch hebben zij hem gedeleet (volgens de regels gedeletet!(; gelukkig had ik hem al gemaild; je kunt het programma kosteloos downloaden’...

 

De natuur van onze taal is Germaans en dat is die van het Engels ook. Het is dan ook niet uitgesloten dat die fundamentele verwantschap een verdere integratie eventueel in de hand zou kunnen werken, misschien zelfs zou kunnen bevorderen - als de omstandigheden in de onderbouw daar aanleiding toe zouden geven. De Germaanse talen zijn duizend jaar geleden uit een gemeenschappelijke basis ontstaan en door de verwijdering tussen de sprekers afzonderlijk tot ontwikkeling gekomen. Wie zegt dat ze over duizend jaar niet weer één kunnen zijn geworden?

 

Er is kortom niets dat het eeuwige voortbestaan van het Nederlands garandeert. Maar de huidige ontwikkelingen van de taal hoeven we niet als het begin van het einde te beschouwen. De positie van het Nederlands is, zo concludeert De Swaan, robuust en in een recensie van zijn boek (in de NRC van 25 januari 2002) sluit Brandt Corstius zich daar bij aan. ‘Maar, zegt deze laatste, ik zou toch twee dingen durven voorspellen: 1. Over 40 jaar bestaat het Nederlands nog. 2. Over 400 jaar bestaat het Nederlands niet meer.’ Ik voel me helemaal geen held als ik me daarbij aansluit, met de aantekening overigens dat ik met de voorspellingen van Kurzweil in mijn achterhoofd, er rekening mee houd dat het aanzienlijk sneller zo laat kan zijn.

Daarbij is het veramerikaansen van de samenleving dan ook een factor van groot gewicht. Deze evolutie zal, los van de taalverandering, als gevolg van de mondialisering van economie, techniek en wetenschap doorgaan en sterker worden.

 

Ook hier zou ik dan nog eens de vraag willen stellen of dat erg is. Mijn hoogstindividuele antwoord is: ‘Neen, dat zou ik niet erg vinden’. Ik zal niet proberen u ervan te overtuigen dat ik daar gelijk in heb. Ik weet hoe onvoorstelbaar bijna iedereen dat vindt. Ik vind het echter bij wijze van spreken alle dagen jammer dat ik lid ben van een kleine taalgemeenschap. Het lidmaatschap van een grote taalgemeenschap lijkt mij alleen maar voordelen te hebben. Ik geloof echt niet dat de Zeeuwse mosselen, de Gentse waterzooi of het Brabantse bier hun kwaliteit zouden verliezen als we b.v. Engels zouden spreken. De verfransing van Frankrijk in de 19e eeuw heeft bewezen dat de eigenaardigheden van iedere terroir daardoor niet verdwenen zijn...

 

Als ik in plaats van af te sluiten op dit moment met mijn lezing zou moeten beginnen zou ik in mijn titel de term veramerikaansen [...] niet laten staan. Ik zou de voorkeur geven aan mondialisering, waarmee meteen nog eens extra zou worden aangegeven dat de talige veranderingen die we meemaken, geen geïsoleerd fenomeen zijn. Maar ik zou blijven proberen u ervan te overtuigen dat we daar niet bang voor hoeven te zijn.

 

(Uit: Guido Geerts, ‘Het veramerikaansen van ons leven en onze taal’. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taalen Letterkunde, jg. 113 (2003), p. 17-33)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Marc van Oostendorp

  • Ludo Simons

  • Frits Bolkestein

  • G. Geerts

  • Jan Erik Grezel

  • Natalie Hulsen

  • Mieke Vuijk