Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 109 (2005)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 109
Afbeelding van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 109Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 109

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 109

(2005)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 37]
[p. 37]

In de kijker

In de teksten en citaten in deze rubriek worden uiteenlopende standpunten over taal ingenomen. Die standpunten zijn niet noodzakelijk ook die van de Vereniging Algemeen Nederlands of van de redactie van Nederlands van Nu. We hopen dat deze rubriek aanleiding kan geven tot reacties van lezers, die we graag publiceren in de rubriek Zeg 'ns wat.

Perfect een vreemde taal leren



illustratie

Taalkundigen hebben de laatste jaren verschillende late taalleerders opgespoord die zich de uitspraak van hun tweede taal zo goed eigen hebben gemaakt dat ze niet van moedertaalsprekers onderscheiden kunnen worden. In mijn promotieonderzoek heb ik aangetoond dat er ook op het gebied van de grammatica geen reden is om een biologische kritieke periode voor het leren van een taal aan te nemen.

Ik heb om te beginnen 43 proefpersonen opgespoord die na hun twaalfde naar Nederland zijn gekomen en toch zeer goed Nederlands spreken: 15 Duitsers, 15 Fransen en 13 Turken. Het Duits lijkt in zijn grammatica erg op het Nederlands, het Frans is al minder verwant en het Turks is helemaal geen familie. Daarna heb ik een onderdeel uit de grammatica van het Nederlands gekozen waarover weinig theorie bestaat: het al dan niet toevoegen van het woordje het of er als zogeheten voorlopig onderwerp (in bijvoorbeeld ‘Nu pas is het/er gebleken dat je gelijk hebt’ [...]). Waarom juist dit weinig bestudeerde verschijnsel? Als mensen dit onderdeel uit de grammatica beheersen, dan hebben ze dit niet gedaan door regeltjes uit hun hoofd te leren (want die zijn er niet), maar op een spontane manier, zoals kinderen dat doen. Met andere woorden: dan hebben ze op latere leeftijd een deel van de taal geleerd zoals alleen maar kan tijdens de kritieke periode. Dat zou volgens de theorie van de kritieke periode dus niet moeten kunnen.

Het aardige van de gekozen grammaticale constructie was dat moedertaalsprekers ook een zekere variatie vertoonden in hun oordelen. Bij enkele zinnen vonden sommigen het en er even goed, terwijl anderen vonden dat beide woordjes net zo goed weggelaten konden worden. Daarom heb ik een test ontworpen met alleen maar zinnen waar een groep van 44 moedertaalsprekers het in grote meerderheid over eens was. Die test heb ik afgenomen bij de Duitsers, Fransen en Turken. Vervolgens heb ik gekeken of je op grond van de resultaten de taalleerders statistisch kon onderscheiden van de moedertaalsprekers.

Wat bleek? Er waren 8 late leerders (3 Duitse, 4 Franse en 1 Turkse) die op geen enkele manier onderscheiden konden worden van moedertaalsprekers. Volgens diezelfde - strenge - berekeningen waren er zelfs 8 moedertaalsprekers die minder op hun taalgenoten leken dan deze 8 buitenlanders. Met andere woorden: zelfs sprekers van een sterk van het Nederlands verschillende taal als het Turks kunnen een moeilijke grammaticale constructie na hun puberteit spontaan perfect leren beheersen.

 

(uit: Sonja van Boxtel, ‘Nooit te oud om te leren - Waarom sommige volwassenen toch perfect een nieuwe taal onder de knie krijgen’. In: Onze Taal, jg. 74 (2005), nr. 9, p. 237-239)

Taalkunde op school



illustratie

't Huidige schoolvak Nederlands heeft net zoveel met Nederlands te maken als 't koken van een ei met natuurkunde. En met wat voor gevolgen! Denk eens aan de docent die inmiddels wel compleet melig geworden moet zijn van de bulk vaardigheden waar de uren Nederlands mee zijn volgeplempt. Wat een zegen zou 't voor een docent zijn als hij weer eens de gelegenheid had om wat uit te leggen en om leerlingen nieuwsgierig te maken.

 

Denk eens aan scholieren die al geeuwen bij de gedachte aan weer een lesuur ‘onderwerpen en hoofdgedachten van gehele teksten en tekstgedeelten aanwijzen’ of ‘vanuit verstrekte en/of verzamelde informatie relevante inhoudselementen ontwikkelen, kiezen en ordenen voor een te schrijven tekst’. Vijf van de zes domeinen Nederlands VWO zijn uit ditzelfde dorre vaardighedenhout gesneden en hebben niets met de Nederlandse taal te maken, maar uitsluitend met 't gebruik van taal.

 

Taalkunde betekent aandacht besteden aan de plaats van 't Nederlands binnen de Germaanse talen en aan de ontstaansgeschiedenis van 't ABN, de veelsoortige dialecten van 't Nederlands en recente ontwikkelingen van 't gesproken Nederlands. 't Verschil tussen klinkers en medeklinkers en hoe ons klinkersysteem in elkaar zit. Dat groter als vanouds normaal Nederlands geweest is.

 

Taalkunde wil ook zeggen: laten zien hoe complex en interessant de Nederlandse zinstructuur is, die kindertjes zich zonder moeite eigen maken; je afvragen waar onze woorden van-

[pagina 38]
[p. 38]

daan komen en wat hun oorspronkelijke betekenis was; een antwoord zoeken op de vraag waardoor kinderen moeite hebben met wesp, gesp e.d. en hoe dyslexie ontstaat en of een taal maakbaar is? Vanwaar 't succes van hun hebben en ze heb?

 

(uit: Jan Stroop, ‘Taalkunde op school moet’. In: Taalschrift - Tijdschrift over taal en taalbeleid, http://taalschrift.org/discussie/000887.html)

Hebban olla uogala



illustratie

En hoe zit het nu met hebban olla uogala? Dat stamt dus pas uit circa 1100 en is dus bij lange na niet het oudste Nederlandse zinnetje, maar het kan wel als het oudste literaire zinnetje gelden. Alles wat vóór die tijd werd geschreven, was ofwel juridisch ofwel religieus. De dertien woorden die dit zinnetje telt, zijn waarschijnlijk de meest besproken woorden in de Nederlandse taal- en literatuurgeschiedenis. In 1980 hebben de neerlandici Greet Kettenis en Joke Meijer in een artikel getiteld ‘Veel trammelant om een klein zinnetje’ alle tot dan toe gegeven interpretaties op een rij gezet. Onlangs zijn er weer diverse nieuwe theorieën geopperd. Volgens de Gentse hoogleraar Luc De Grauwe zou het zinnetje zelfs geen Oudnederlands maar Oudkents (dus Engels) zijn, maar hij heeft zijn collega's tot op heden nog niet weten te overtuigen; over het algemeen beschouwt men het zinnetje als West-Vlaams. Een belangrijk argument tegen het Oudkents van De Grauwe is dat het handschrift van de schrijver erop wijst dat hij afkomstig moet zijn van het Europese vasteland.

Mediëvist Erik Kwakkel heeft hierover een goed gedocumenteerd artikel geschreven, waarin hij verdedigt dat het zinnetje is geschreven door een benedictijnse monnik uit Normandië, die in het kielzog van Willem de Veroveraar naar Groot-Brittannië was getrokken. Na de verovering van Engeland door de Normandiërs vond in de kloostergemeenschap van Rochester een hervorming plaats, waarna hier alleen nog Normandische monniken verbleven. Onder deze monniken zullen zich ook Nederlandssprekenden hebben bevonden, wat geen verbazing hoeft te wekken, omdat de grenzen van het Nederlandstalige gebied in het verleden zuidelijker lagen dan tegenwoordig [...].

Binnenkort verschijnt er een boek van de mediëvist Frits van Oostrom waarin hij ook uitgebreid aandacht schenkt aan dit zinnetje en zal beargumenteren dat het geschreven kan zijn vanuit vrouwelijk perspectief en oorspronkelijk misschien zelfs wel door en vrouw.

 

(uit: Tanneke Schoonheim & Nicoline van der Sijs, ‘Meer dan hebban olla uogala - Onderzoek naar Oudnederlands in een stroomversnelling’. In: Onze Taal, jg. 74 (2005), nr. 10, p. 266-269)

Turken eisen Nederlands



illustratie

Twee Turkse culturele organisaties uit Den Haag en Leidschendam vegen de vloer aan met de I love-verkeerscampagne van minister Peijs.

Hasan Sahin, voorzitter van beide stichtingen, vindt dat de overheid de campagne in het Nederlands moet voeren. ‘Waarom staat er niet gewoon “Ik hou van richting aangeven” op die borden?’’ Met een protestactie hoopt Sahin minister Peijs te overtuigen.

Automobilisten worden al weken bestookt met billboards, stickers en spotjes op radio en tv. Centrale boodschap: hou op de weg rekening met elkaar, dan wordt het een stuk gezelliger op de snelweg. Uitstekende actie, vindt Sahin. Maar dat die campagne in het Engels wordt gevoerd, staat hem niet aan. ‘Een commercieel bedrijf moet zelf weten hoe het reclame maakt, want dat moet geld verdienen. De overheid moet informatiespotjes in het Nederlands uitzenden. Zij moet borg staan voor onze taal. Die borden moeten dus onmiddellijk worden aangepast.’ Sahin stoorde zich al weken aan de verkeerscampagne. Omdat universiteiten en taalkundigen bleven zwijgen, nam hij de handschoen op. Gisteren stuurde hij ongeveer tweehonderd brieven en e-mails naar kennissen en betrokkenen bij de stichtingen Turkse Kunst en Kultuur Den Haag/Voorburg en Turks Cultureel Centrum Leidschendam. Sahin roept iedereen op protestmailtjes te sturen naar het ministerie van Verkeer en Waterstaat en alle politieke partijen. Sahin zei gisteravond al veel steunbetuigingen te hebben ontvangen. ‘Niet alleen van Nederlanders, maar ook van allochtonen. Iedereen vindt het belachelijk. Er moet een einde komen aan deze taalcatastrofe.’ Sahin realiseert zich dat het aanpassen van een miljoenencampagne veel geld kost. ‘Uiteraard. Maar ze hadden het ook in één keer goed kunnen doen. De Nederlandse overheid mag geen belastinggeld gebruiken om Engelstalige campagnes te voeren. Op deze manier wordt het Nederlands verkracht.’ [...]

 

(uit: ‘I love-actie is waanzin’. In: Algemeen Dagblad, 05-10-2005, http://www.ad.nl/denhaag/stad/article28455.ece)

Dialectstudie



illustratie

Er wordt in Nederland en Vlaanderen steeds minder aan dialectstudie gedaan. Daar is waarschijnlijk een aantal oorzaken voor. Enerzijds hebben vele onderzoekers het idee dat met de publicatie van de grote regionale woordenboeken en taalatlassen

[pagina 39]
[p. 39]

het dialect, of wat daar nog van over is, wel beschreven is. Anderzijds hebben er zich inmiddels nieuwe, meer sexy onderzoeksobjecten aangediend: de straattaal van de jongeren in de grote steden en de etnische variëteiten die het gevolg zijn van de multiculturele samenleving.

Daar staat de zogenoemde dialectrenaissance tegenover. Vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw zien we zowel voor de plattelandsdialecten als voor de stadsdialecten een duidelijke revival, die dialectrenaissance wordt genoemd: popgroepen die in dialect zingen, verheugen zich in een grote belangstelling, cabaretiers gebruiken stadstalen en bereiken daarmee een groot publiek. Enkele Nederlandse regionale overheden hebben erkenning aangevraagd van de in hun regio gesproken taal binnen het Europees Handvest voor Regionale of Minderheidstalen: in 1996 zijn het Fries en Nedersaksisch in Nederland met verschillende status erkend, in 1997 het Limburgs. Een aanvraag voor het Zeeuws is daarentegen afgewezen. Paradoxaal genoeg gebeuren al deze activiteiten op een moment dat het daadwerkelijke gebruik van dialect vrijwel overal gestaag afneemt en dat alle dialecten steeds meer veranderen in de richting van de standaardtaal. Dankzij de dialectrenaissance verschijnen er veel lokale publicaties in en over het dialect, leidden veel lokale dialectorganisaties, literaire genootschappen e.d. een bloeiend bestaan, worden er cursussen en dictees in verschillende dialecten gegeven en verschijnen er bijbelvertalingen in het dialect. De meeste activiteiten vinden plaats in het oosten en zuiden van Nederland en in Vlaanderen. Dat ligt voor de hand: dáár immers worden de dialecten nog het meest gesproken, terwijl in de Randstad de dialecten het meest naar het Standaardnederlands zijn toegegroeid.

Wat zal de toekomst brengen? Zullen de regionale initiatieven geleidelijk afnemen, samen met het dialectgebruik? In ieder geval moeten we voorzichtig zijn met het dood verklaren van de dialecten: al meer dan een eeuw wordt geroepen dat dialecten weldra zullen uitsterven, maar ze zijn er nog steeds. Vanaf eind negentiende eeuw is deze eschatologische verwachting een belangrijke drijfveer voor het organiseren van groots opgezette dialectenquêteringen. Ook de eerste grote op Brabant (en Limburg) gerichte enquête uit 1913 stond in dat teken: de auteurs, de latere Nijmeegse hoogleraren Schrijnen en Van Ginneken en de onderwijsinspecteur Verbeeten noemen in hun ‘omzendbrief’ ‘den wissen ondergang der dialecten’ als motief voor hun onderneming. [...]

Wij zouden er in ieder geval voor willen pleiten dat het dialectonderzoek een stevige poot blijft houden aan de universiteiten. De Nederlandse standaardtaal is immers een jong product dat voortgekomen is uit de dialecten, en kan slechts begrepen worden met kennis van de dialecten en de ontwikkeling die zij doorgemaakt hebben. Waar naar onze mening momenteel het dringendst behoefte aan is, is aan een woordenboek of atlas van de Randstad, een ‘Woordenboek van de Hollandse Dialecten’, waarin de woordenschat, uitspraakvariatie en syntactische bijzonderheden in heden en verleden worden gepresenteerd. Een dergelijk woordenboek is om verschillende redenen absoluut nodig: het Hollands is het enige regiolect waarvan geen dialectwoordenboek bestaat, terwijl het Standaardnederlands van oudsher gebaseerd is op het Hollands en het Hollands nog steeds toonaangevend is: taalveranderingen breiden zich vanuit de Randstad uit over de rest van Nederland en, in iets mindere mate, naar Vlaanderen. Recente voorbeelden zijn de verwarring van kennen en kunnen en de verbreiding van de stemloze uitspraak /sien/ en /foor/ voor zien en voor e.d. En ook straattaal en etnische variëteiten ontstaan in de grote steden van de Randstad. Voor een ‘Woordenboek van de Hollandse Dialecten’ zijn bronnen voorhanden, er zijn methoden en nu is er nog expertise. Hoe lang nog, voordat na de dialectspreker ook de dialectonderzoeker is verdwenen?

 

(uit: Nicoline van der Sijs & Jos Swanenberg, ‘Een pleidooi voor de dialectstudie in Nederland en Vlaanderen’. In: Ons Erfdeel, jg. 48 (2005), nr. 4, p. 556-563)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jan Stroop

  • Tanneke Schoonheim

  • Nicoline van der Sijs

  • Jos Swanenberg

  • Sonja van Boxtel