Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandica extra Muros. Jaargang 1989 (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1989
Afbeelding van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1989Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1989

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (7.13 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandica extra Muros. Jaargang 1989

(1989)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

Oude vormen en nieuwe
Kroniek van het proza
R.P. Meijer

In de herfst van 1988 heeft de onbekende schrijver Marcel vein der Linden voor een opschuddinkje gezorgd. Hij publiceerde een roman die De mentor heette (De Bezige Bij, f 24,50) en de titel alleen al heeft een aantal rode lichtjes doen branden. Eerst Mulisch met De pupil (NEM 49) en nu deze debutant met een soort omkering van die titel, en ook nog bij dezelfde uitgeverij. Bij lezing bleek dat Van der Linden het verhaal van Mulisch vrijwel op de voet volgde. De kwieke jonge man van Mulisch die de pupil wordt van een rijke oude dame en haar assisteert bij de opening van een kabelbaan in de vorm van een veiligheidsspeld is door Van der Linden omgevormd tot een tamelijk verlopen oudere man die iets heeft met wasknijpers en die als mentor van een prachtig jong meisje gaat fungeren. Mulisch' pupil wil met alle geweld schrijver worden, de mentor daarentegen is als schrijver mislukt. En zo gaat het door. Tot in details wordt het verhaal vein Mulisch op zijn kop gezet.

Wie was die Van der Linden, vroeg men zich af. De meeste critici zagen wel in dat hij geen debutant kon zijn. Mulisch zelf werd erop aangekeken, en Hermans en Claus en nog een paar anderen. Het bleek Leo Geerts te zijn, een ervaren criticus en schrijver van een paar romans, onder andere De Pagadders waarin hij ook al een spelletje speelde met enkele figuren uit De Kapellekensbaan (NEM 40). In de kritiek werd De mentor een satire genoemd, een persiflage, een hommage, een parodie, een pastiche - men wist niet goed wat men ermee aan moest. Geerts gaf toe dat zijn boek op de rand van het plagiaat zat maar hoopte wel dat het ook op zichzelf gelezen zou worden. Dat kon wel eens een vrome wens blijven. Aan publiciteit heeft het hem overigens niet ontbroken en de meeste critici hebben zijn herschepping met grote welwillendheid besproken. Zelf kan ik er niet veel meer in zien dat een niet ongeslaagde grap en ik hoop dat dit soort literatuur waarbij niemand meer iets hoeft te bedenken of uit te werken, geen rage wordt. Je moet er niet aan denken: De ochtenden met een energieke jonge man die alles vertelt van kantoor, Bloemkool als tegenhanger van Wolkers' Gifsla, De doorzonkamer van Empedocles.

Ondertussen is Mulisch zelf ook met een nieuwe roman voor de dag gekomen, De elementen (De Bezige Bij, f 22,50), een van de beste boeken die hij heeft geschreven. De vorm is heel ongewoon. Aan het begin wordt de lezer veronderstellenderwijze toegesproken: ‘Neem het volgende. Stel, je hebt het hele jaar hard gewerkt en nu ben je met vakantie op Kreta.’ Het lijkt wel een wat verouderde Brechtiaanse truc om zo nadrukkelijk aan te kondigen dat het verhaal een fictie is en geen realiteit. Maar Mulisch past het procédé met zoveel behendigheid toe dat het oude weer de glans van het nieuwe krijgt. Heel geleidelijk bouwt hij de toegesprokene op tot een romanfiguur en creëert op die manier een pikante driehoeksverhouding tussen verteller, romanfiguur en lezer.

[pagina 31]
[p. 31]

De lezer van De elementen krijgt de rol toebedeeld van een man van veertig jaar die met zijn zeven jaar jongere vrouw en hun twee kinderen een vakantie op Kreta doorbrengt. De vrouw ligt hoofdzakelijk bruin te worden en de man houdt zich bezig met zwemmen en duiken. Op een winderige dag besluit de vrouw om ergens in de bergen met de kinderen te gaan picknicken. De man heeft geen zin en gaat met zijn duikerspak te water. Op een diepe plek vindt hij een beeld van een hermafrodiet dat daar waarschijnlijk al eeuwen lang gelegen heeft. Eindelijk is hem in zijn onbevredigde leven als directeur van een reclamebureau iets overkomen dat in de meeste levens nooit voorkomt. Hij weet het beeld naar de oppervlakte te krijgen maar moet het loslaten als de zee plotseling op een geweldige manier in beroering wordt gebracht: tegelijk met een grote hap water wordt hij opgeschept door een vliegtuig dat een bosbrand gaat blussen. De unieke vondst leidt hem regelrecht naar de dood. Het is een gruwelijk einde en Mulisch heeft zelden iets zo spannend beschreven. Als almachtige verteller kan hij echter ook aan het slot het verlossende woord spreken: ‘Phoenix: verrijs uitje as’.

Mulisch zou Mulisch niet zijn als hij zijn roman niet had volgestouwd met symboliek en oedipale en mythologische verwijzingen. De hoofdstukken worden aangeduid als Aarde, Water, Lucht en Vuur - de elementen die het leven en de dood van de man bepalen - en Mulisch maakt veel werk van hun samenhang en tegenstelling. Ik moet er meteen bij zeggen dat deze en dergelijke verwijzingen die onder de oppervlakte van het verhaal aanwezig zijn, totaal geen pretentieuze of gezochte indruk maken. Ze zijn er maar ze storen niet. Dat is bij Mulisch wel eens anders geweest.

Mulisch' nieuwe roman is door de kritiek buitengewoon goed ontvangen. T. van Deel gebruikte termen als schitterend, imponerend, ingenieus, spectaculair en aangrijpend, al vond hij de epiloog, die Quintessens heet, ‘iets te belerend’ (Trouw, 13 okt. '88). Robert Anker bekende geen groot liefhebber van de thematische kant van het boek te zijn, maar was verder een en al lof: ‘Het is krachtig, lenig en spannend van stijl, meeslepend zelfs’, en even later: ‘tenslotte zit het boek razendknap in elkaar, op een onopvallende manier’ (Het Parool, 20 okt. 1988). In de Volkskrant noemde Arnold Heumakers de roman knap en ‘beeldschoon geschreven’. Ook een criticus als K.L. Poll die vaak ernstige bedenkingen tegen het werk van Mulisch heeft geuit, moest zich aan deze roman gewonnen geven. Hij was een paar zinnen tegengekomen die hem afschrokken en een paar pocherijen, maar dat waren toch uitzonderingen. Vooral waardeerde hij de ‘luchtigheid, een spottende lichtheid die je niet met Mulisch associeert.’. Mulisch heeft zijn effect bereikt door ‘een combinatie van zelfbeheersing en fantasie, een gevoel voor maat en een gevoel voor wild’. (NRC Handelsblad, 28 okt. '88.) Als er tegenstemmen waren, heb ik ze niet gehoord.

Ook de oude tegenstander van Mulisch, Gerard Reve, heeft een nieuwe roman gepubliceerd, die overigens nauwelijks nieuw genoemd kan worden. Het boek heet Bezorgde ouders (Veen, f 29,50) en voegt weinig toe aan wat we in zijn laatste vier of vijf romans al gelezen hebben. Dat is niet onopgemerkt gebleven. ‘Reve is een epigoon van zichzelf geworden’, schreef Robert Anker in Het Parool (10 dec. '88); ‘voor de zoveelste keer

[pagina 32]
[p. 32]

ordent Reve zijn obsessies’ (Rob Schouten in de Volkskrant, 9 dec. '88); ‘oude koek met bezwerende kracht opgediend’ (Diny Schouten in Vrij Nederland, 17 dec. '88), terwijl P.M. Reinders het over een andere boeg gooide en net deed alsof hij Reves voorgaande werk niet kende (NRC Handelsblad, 16 dec. '88).

Helemaal op zichzelf beschouwd is Bezorgde ouders lang geen oninteressante roman. De hoofdfiguur, Treger, is een man van net over de veertig die samenwoont met een bijna twintigjaar jongere vriend die hij Eenhoorn noemt en die hij aanbidt. Treger wil alles voor de jongen doen: hem liefhebben, slaan, martelen en hem andere jongens aanbieden die op hun beurt gemarteld worden. Dat zijn geen nieuwe gezichtspunten in het werk van Reve. Het is boeiender om te zien hoe bijna alles wat er in het leven van Treger gebeurt, alleen in zijn fantasie bestaat. Hij is het slachtoffer van een verbeeldingsleven waaraan hij niet kan ontsnappen. Elke gedachte over reële of praktische zaken zet hem onmiddellijk op een zijspoor van de verbeelding. Hij kan niet zonder die verbeelding maar hij wordt er ook hevig door gekweld. Hij verdient de kost met het vertalen van toneelstukken maar hij wil eigenlijk zelf schrijven: eerst wil hij een ‘wereldlied’ dichten maar dat vlot niet erg, en later droomt hij van een prozaboek. Helaas is zijn verbeelding daarvoor niet toereikend en hij is niet in staat een onderwerp te bedenken, behalve zichzelf en Eenhoorn. Hij vreest dat zo'n boek er onwaarschijnlijk en melig uit zal zien.

Evenals de thematiek is ook Reves stijl zichzelf gelijk gebleven. Als dit de eerste keer was dat hij zo schreef, zouden alle critici als één man achterover zijn gevallen van bewondering voor de virtuositeit van het doordraven, de gekke invallen, de prachtig te pas gebrachte clichés en volkswijsheden. Het is jammer genoeg niet de eerste keer en niemand kan zich helemaal bevrijden van wat hij eerder heeft gezien. Nu wordt het leesplezier dat Bezorgde ouders ongetwijfeld geeft, sterk getemperd door de vermoeienis die al die déjà vu's met elkaar veroorzaken.

De nieuwe roman van Jeroen Brouwers laat zien dat er van een eerder gehanteerde thematiek ook wel iets heel nieuws valt te maken. In De zondvloed (De Arbeiderspers, f 49,50) schrijft hij over de onderwerpen waar hij altijd over schrijft: zichzelf, zijn jeugd in Indië, de kostschool in Limburg, zijn miserabele eerste huwelijk, het schrijven, de liefde en de dood. Het boek kan beschouwd worden als het sluitstuk van een trilogie waarvan Bezonken rood (1981) en Winterlicht (1984) de eerste delen vormen. Het is een van de meest imposante romans van de laatste jaren, in de woorden van Koos Hageraats zelfs ‘dè literaire gebeurtenis van de jaren tachtig’ (De Tijd, 11 nov. '88).

De zondvloed is in de eerste plaats een autobiografische roman, een buitengewoon uitvoerig uitgevallen visitekaartje - het boek telt 762 bladzijden. De schrijver wil laten zien wie hij is, hij wil gekend worden. Zijn eerste vrouw, Laura, had hem eens gevraagd wie hij was, en hij was begonnen haar van zijn leven te vertellen, te beginnen bij de kinderjaren. Dat was niet helemaal haar bedoeling en ze zegt: ‘Je zou vertellen wie je bent’, waarop de ik-figuur antwoordt: ‘Ik ben de verhalen die ik vertel’. De verhalen die Laura niet wilde horen, vormen nu het boek. Tel alle verhalen bij el-

[pagina 33]
[p. 33]

kaar op en je hebt de ik van Brouwers. Of liever: een samenstel van zijn ikken, want hij heeft al vaak - in zijn brievenboeken, in interviews en ook in zijn romans - laten weten dat hij zich niet ziet als een persoonlijkheid uit één stuk maar als een veelheid van persoonlijkheden.

De manier waarop Brouwers zijn ‘verhalen’ geordend heeft, kan ik alleen maar magistraal noemen. Een tijdlang lijkt het of er totaal geen ordening is, of de herinneringen opgeschreven zijn zoals ze uit het geheugen naar boven kwamen, maar dat is een schijn die bedriegt. Allerlei details keren steeds weer terug en hebben niet de functie van nadruk te geven maar dienen ook als bindmiddel: ze worden tot leidmotieven die het contact bewaren tussen de talloze scènes waaruit het boek is opgebouwd. Een van die leidmotieven is het Indonesische meisje Tikoes, de verpersoonlijking van een verloren gegane liefde. Steeds weer komt zij terug en wijst zij vooruit naar Nachtschade, de mysterieuze, onbereikbare geliefde om wie het hele boek eigenlijk draait. Ook een ander meisje uit de Indische jeugd duikt telkens op, Yvonne, de schijnheilige die het fatsoen hoog wil houden en die zich voortdurend in de herinnering aandient als Laura ter sprake komt. Ook allerlei voorwerpen krijgen de functie van ordenende motieven: een schelp die hij van Tikoes heeft gekregen, de zegelring van zijn vader, de tropenhelm die van de grootvader afkomstig is, een stukje vlakgom. ‘Het is miraculeus hoe al die herinneringen tot steeds nieuwe combinaties worden samengevlochten en verknoopt tot een netwerk van beelden, een oerwoud van door elkaar groeiende en elkaar steunende bomen, een wirwar die de eenheid vormt die men het bos noemt, of een leven’ (P.M. Reinders in NRC Handelsblad, 25 nov. '88).

De meeste critici waren van mening dat De zondvloed een bijzonder goed geslaagde roman was. Ik heb Koos Hageraats al genoemd, en T. van Deel sprak van een meesterwerk, verbluffend rijk en origineel, met dezelfde allure als De Kapellekensbaan of Het land ver herkomst, en hij eindigde met: ‘Een schitterend gedicht waarin verleden, heden, toekomst één en dezelfde tijd zijn’ (Trouw, 10 nov. '88). Brouwers heeft van het begin af aan onder de critici een vast groepje bewonderaars gehad maar er zijn ook altijd negatieve stemmen te horen geweest. Die zijn er nog en de meest uitgesprokene was Frans de Rover die weliswaar de verbeeldingskracht van Brouwers roemde en sommige stukken meeslepend vond, maar die zich stoorde aan ‘het dikke denken’ van Brouwers, aan ‘het zwelgen in het oeverloze’, en die twijfelde aan ‘de werking van pathos en retoriek’ (Vrij Nederland, 26 nov. '88).

Dik denken en zwelgen kan men Gerrit Krol nooit verwijten. Hij schrijft altijd heel precies en geserreerd, met af en toe een vleug lyriek, ook in zijn nieuwe novelle Een ongenode gast (Querido, f 17,50). Het is een uiterst boeiend verhaal over de betrekkelijkheid van tijd en ruimte. Het speelt in Groningen en er staan twee figuren in het centrum, de Rus Brodski, een gasthoogleraar aan de universiteit van wie niemand weet waarom hij daar is, en zijn tegenspeler Eiso, ook docent aan de universiteit. De eerste heeft het gevoel dat hij langzaam leeft waardoor het leven om hem heen voorbij lijkt te vliegen. Eiso daarentegen leeft snel en ervaart de dagen als lang. Op de achtergrond van het verhaal klinkt het gedicht ‘Tijd’ van Vasalis:

[pagina 34]
[p. 34]

‘ik droomde dat ik langzaam leefde, langzamer dan de oudste steen’, een gedicht dat al vele gemoederen, langzaam of snel, in beweging heeft gebracht. Had Vasalis het bij het rechte eind of was het juist omgekeerd? Zie Rudy Kousbroek in Anathema's I (1969) en Frida Balk-Smit Duyzentkunst in Dutch Crossing 9 (1979). Krol gaat niet diep in op de duizeligmakende mogelijkheden. Hij schrijft geen essay maar mijmert over de relativiteit van tijd en ruimte die zich naar gelang van een stemming of een situatie zo verschillend voor kunnen doen.

‘Een meesterwerk’, zei K.L. Poll (NRC Handelsblad, 9 sept. '88), ‘wat een verrukkelijke, meeslepende stijl van schrijven en wat staan er weer adembenemende passages is’, riep Robert Anker uit (Het Parool, 13 okt. '88), ‘een van de beste, meest verhalende en tegelijk geconcentreerde boeken van Krol’, oordeelde T. van Deel (Trouw, 8 sept. '88) en Jacques Kruithof vond het verhaal zo goed dat hij er eigenlijk liever niet over wilde schrijven (Vrij Nederland, 29 okt. '88).

Sommige dingen zitten in de lucht en het is merkwaardig dat de nieuwe roman van A.F.Th. van der Heijden zich ook bezighoudt met de betrekkelijkheid van de tijd en met Nietzsches idee van de eeuwige terugkeer van alle dingen. Het boek heet Het leven uit een dag (Querido, f 15, -) en creëert een wereld waarin elk mensenleven maar vierentwintig uur duurt. Je kunt dus zeggen dat in die wereld buitengewoon snel wordt geleefd (of juist heel langzaam). Niets is herhaalbaar, alles gebeurt voor de eerste en de laatste keer. Wult, de hoofdfiguur, probeert zich tegen die onherhaalbaarheid te verzetten, vooral tegen die van de liefdesdaad. Hij wil die herhalen, en zijn vriendin ook, wat alleen mogelijk is in de hel waar herhaling aan de orde van de dag is, net als in het dagelijks leven. Hun pogingen om daar aan te landen lopen verkeerd af, maar ik zal alle verwikkelingen niet uit de doeken doen want het zou jammer zijn om de spanning weg te nemen die Van der Heijden zo zorgvuldig aan de ontwikkeling van zijn verhaal meegeeft. Ik beschouw Van der Heijden allang als een van de intelligentste schrijvers in Nederland, en nu blijkt hij ook nog over een buitengewone fantasie en inventiviteit te beschikken. De meeste critici waren het hierover ook wel met elkaar eens en zagen bovendien met ongeduld uit naar de voltooiing van de autobiografische trilogie De tandeloze tijd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Reinder P. Meijer

  • over Leo Geerts

  • over Harry Mulisch

  • over Gerard Reve

  • over Jeroen Brouwers

  • over A.F.Th. van der Heijden

  • over Gerrit Krol