Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandica extra Muros. Jaargang 1994 (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1994
Afbeelding van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1994Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1994

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.81 MB)

Scans (20.84 MB)

XML (0.65 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandica extra Muros. Jaargang 1994

(1994)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

Van partikels tot fraseologismen
Kroniek van de taalkunde
Joop van der Horst (Amsterdam)

Het afgelopen jaar zijn er verschillende studies over het Nederlands verschenen, geschreven door niet-Nederlandstaligen. Dat is verheugend, want het bewijst eens te meer dat de belangstelling voor het Nederlands zich niet beperkt tot Nederland en België. Omgekeerd kunnen deze boeken, geschreven in het Engels respectievelijk het Duits, een grote rol spelen voor diegenen buitengaats die wel belangstelling hebben maar onze taal niet machtig zijn. Kortom, bij uitstek boeken die in NEM bespreking verdienen. Ik noem er drie.

Het eerste dat hier aandacht verdient, is An Introduction to Middle Dutch van Colette M. van Kerckvoorde (uitg. Mouton/De Gruyter, Berlijn 1993; ISBN 3-11-013535-3). In 22 hoofdstukken behandelt Van Kerckvoorde aan de hand van een twintigtal tekstfragmenten de voornaamste kenmerken van het Middelnederlands. Het boek is voorzien van een goede inleiding, een bibliografie en een glossarium Middelnederlands/Engels op alle in de teksten voorkomende woorden. Lastige passages worden goed verklaard en de behandeling van de grammatica is uitstekend gedoseerd over de hoofdstukken. Het is bruikbaar zowel onder leiding van een docent als bij zelfstudie. Mevrouw Van Kerckvoorde heeft hiermee de studie van het Middelnederlands in het buitenland dan ook een grote dienst bewezen. Nooit eerder was het Middelnederlands zo toegankelijk gemaakt voor Engelstaligen. En ik voeg er graag aan toe: tegelijkertijd zo grondig en zo interessant. Het ware te wensen dat alle Nederlandstalige neerlandici dit alles in hun mars hadden.

Het tweede boek dat in dit verband genoemd moet worden, is de Geschichte der niederländischen Sprache van Herman Vekeman en Andreas Ecke (uitg. Peter Lang AG, Bern etc. 1993; ISBN 3-906750-37-X). Er zijn de laatste jaren verschillende boeken verschenen over de geschiedenis van het Nederlands, waaronder Marijke van der Wal, Geschiedenis van het Nederlands (Utrecht 1992), J.M. van der Horst & F. Marschall, Korte geschiedenis van de Nederlandse taal (3de druk Amsterdam 1992) en J.W. de Vries, R. Willemyns & P. Burger, Het verhaal van een taal: negen eeuwen Nederlands (Amsterdam 1993). Maar voor wie het Nederlands niet machtig is, bestond tot dusverre alleen maar de (overigens voortreffelijke) brochure van Omer Vandeputte, door de Stichting Ons Erfdeel in verschillende talen uitgegeven. De genoemde werken zijn in meerdere of mindere mate geschreven voor een ruim publiek van geïnteresseerde lezers; het boek van Vekeman en Ecke daarentegen is echt een studieboek: degelijk, uitvoerig en met een heel uitgebreide bibliografie. Er zullen buiten Nederland en België niet veel universiteitsbibliotheken zijn die ook maar het merendeel der genoemde publikaties in huis hebben. De behandeling is tamelijk traditioneel: externe geschiedenis, klankleer en morfologie, en

[pagina 39]
[p. 39]

nauwelijks syntaxis. Maar dat is bij de huidige stand van de neerlandistiek (het boek van Van der Wal uitgezonderd) niemand kwalijk te nemen. Een belangrijke aanwinst in ieder geval.

Het derde boek ‘van buiten af’ is Syntactic Change in Germanic; aspects of language change in Germanic, with particular reference to Middle Dutch van Kate Burridge (uitg. John Benjamins, Amsterdam/Philadelphia 1993; ISBN 90 272 3589 9/ 1-55619-146-4). Geen boek voor wie het Middelnederlands wil leren kennen (ook al bevat het als bijlage een schets van de Mnl. grammatica van 20 bladzijden), maar voer voor de vakman. (Er is in Nederland een trend om hier vakmens te schrijven, om vrouwelijke onderzoekers niet te discrimineren.) Burridge heeft een groot corpus Middelnederlandse en 16de- en 17de-eeuwse teksten onderzocht op de volgorde van centrale zinsdelen als subject en werkwoord, en op het gebruik van negaties. Het materiaal is afkomstig uit Brabantse en Hollandse teksten van ca. 1300, 1350, 1400, 1450, 1500, 1550, 1600 en 1650, alles voorbeeldig uitgesplitst. Daardoor komen niet alleen verschillen aan het licht tussen ‘Noord’ en ‘Zuid’, maar vooral ook ontwikkelingen in de betreffende periode. Ieder die wel eens vergelijkbaar corpusonderzoek gedaan heeft, heeft weet van de talloze uitzonderingen, de moeilijke gevallen en de onbegrijpelijke passages. Burridge gaat er secuur mee om, en bespreekt niet alleen de tendensen maar ook de problematische gegevens. In overzichtelijke tabellen worden de uitkomsten van haar tellingen samengevat. Zij betoogt dat de woordvolgorde in het Middelnederlands primair pragmatisch bepaald werd, terwijl het latere Nederlands een meer syntactisch bepaalde volgorde vertoont. Veel van de door haar opgemerkte veranderingen in de periode 1300-1650 lijken inderdaad goed te verklaren als men haar stelling accepteert. Uiteraard hebben de gevonden getallen in de tabellen maar betrekkelijke waarde: bij enigszins andere telcriteria krijgen we andere getallen te zien. Burridge is zich daarvan bewust. Maar ook al gaan de uitkomsten met enige onzekerheid gepaard, het valt niet te ontkennen dat Burridge veel en erg interessante gegevens aandraagt, en dat haar voorstel voor een verklaring serieuze overweging verdient. Burridge (1993) zal nog lang een standaardwerk zijn bij het onderzoek naar de geschiedenis van de Nederlandse woordvolgorde.

 

De Nederlandse taalwetenschap, hoe divers ook in haar uitgangspunten, haar stromingen en scholen, lijkt het ten minste over een ding eens te zijn: partikels zijn interessant. De laatste jaren wordt er verrassend veel onderzoek gedaan naar woordjes als maar, nu, toch, pas, al, soms, wel, dan enz. En niet alleen verrassend veel, maar ook vanuit verrassend verschillende optiek. Het zijn semantisch moeilijk grijpbare woordjes, getuige het gebruik in zinnen als

(1)Ze was pas veertien toen ze trouwde.
(2)Ze was pàs veertien.
(3)Pas toen ze 53 was, trouwde ze.

In zin (1) lijkt pas aan te geven dat de spreker haar rijkelijk jong vindt om al te trouwen; in zin (3) daarentegen suggereert pas dat de dame in kwestie naar de mening van de spreker tamelijk oud is als ze trouwt. In zin (2), waar pas met

[pagina 40]
[p. 40]

enige nadruk wordt uitgesproken, drukt het uit dat ze ‘nog niet lang’ veertien is. Heeft pas in deze zinnen dezelfde grondbetekenis, of moeten we homoniemen aannemen? Of iets daartussenin?

Wat soms betreft, kan de moeilijk te vatten betekenis gedemonstreerd worden met een grapje van Wim Kan, aan wie eens gevraagd werd: ‘Bent u soms Wim Kan?’. Waarop hij antwoordde: ‘Nee, altijd’. En verschillende toepassingen van maar zien we in

(4)Ga jij maar 'ns met me mee!
(5)Komt u maar.
(6)Ik heb maar weinig kunnen slapen.

Ook syntactisch vertonen zulke woordjes allerlei interessante eigenschappen. Zo lijkt hun onderlinge volgorde opmerkelijk vast te liggen (Ga jij nou maar 'ns even buiten spelen; niet: 'ns nou maar even, nou 'ns maar even, even nou 'ns maar etc.), en sommige vertonen bijzondere relaties met aan- of afwezigheid van negaties.

De belangstelling voor partikels komt vanuit verschillende hoeken. In de eerste plaats is er de pragmatiek en de tekstlinguïstiek, die partikels onderzoeken om hun onmiskenbare, volgens sommigen zelfs vitale bijdrage aan de interpretatie van taalhandelingen. Partikels nuanceren niet alleen, maar kunnen uitingen ook beslissend tot een andere taalhandeling maken dan op grond van de overige woorden verwacht mocht worden. Vanuit de generatieve taalkunde zijn althans sommige partikels hoogst interessant gebleken wegens allerlei relaties met negaties. Dit is het onderzoek naar de zogenaamde negatief-polaire elementen. En of dat nog niet genoeg is, heeft ook de analytische taalkunde zich op partikels gestort; voor haar uitgangspunt dat een taal te beschrijven is in termen van taaltekens, eenheden van vorm en betekenis, zijn partikels met hun kameleontische betekenis uiteraard een grote uitdaging: kan er inderdaad steeds één grondbetekenis geformuleerd worden, of is dit uitgangspunt tegen de wereld van de partikels niet opgewassen?

Het is in deze sfeer van algemene interesse voor partikels, dat we de boeken van Ad Foolen en Willy Vandeweghe moeten verstaan. Foolen promoveerde in 1993 bij A. Kraak op De betekenis van partikels; een dokumentatie van de stand van het onderzoek, met bijzondere aandacht voor ‘maar’ (ISBN 90 373 0186 X). Vandeweghe promoveerde al in 1983, bij V.F. Vanacker, maar hij heeft die (onuitgegeven) dissertatie na bekroning door de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde nu uitgegeven bij diezelfde Academie als Perspectivische evaluatie in het Nederlands; de partikels van de ‘al/nog/pas’-groep, Gent 1992 (ISBN 90 72474 09 0).

Het boek van Foolen is opgebouwd uit twee delen: 1: ‘theoretische verkenningen’ en 2: ‘Maar, een exemplarische analyse’. In een weldadig aandoende rustige en duidelijke stijl behandelt Foolen in het eerste deel achtergronden en theoretische problemen van het partikelonderzoek. Het onderzoek naar de betekenis van maar is verdeeld in maar als voegwoord, maar als focuspartikel en maar als modaal partikel. Tenslotte gaat hij ook nog in op de erg interessante geschiedenis van maar, die voor het begrip van de huidige

[pagina 41]
[p. 41]

situatie wel eens van groot belang zou kunnen blijken.

Ook Vandeweghes boek is primair semantisch. Geleerde terminologie gaat hij niet uit de weg, zodat het boek van Foolen beslist geschikter is als introductie in het partikelonderzoek dan dat van Vandeweghe. Dat neemt niet weg dat ook Vandeweghe een boeiende bijdrage heeft geleverd aan het partikelonderzoek, ook al worden zijn feitelijke (en erg interessante) observaties soms wat overwoekerd door zijn geleerdheid.

Beide studies, zowel die van Foolen als die van Vandeweghe, zijn strikt taalkundig, dat wil zeggen beschrijvend en theoretisch gericht. De buitenlander die Nederlands leert en daarbij moeilijkheden heeft met onze partikels, heeft er weinig aan. Maar dat mag men een strikt taalkundige studie niet als tekortkoming verwijten. Wel mag men verwachten dat het taalonderwijs aan niet-Nederlandstaligen zijn voordeel kan doen met onderzoek als van Foolen en Vandeweghe.

 

Een ander onderzoeksgebied waar de laatste jaren een groeiende belangstelling voor is, vormt de zogenaamde fraseologie. In de meeste soorten taalkunde is het schemergebied tussen enerzijds de woorden en anderzijds de (vrije) woordgroepen en de zinnen altijd wat verwaarloosd. Men erkende het bestaan van min of meer vaste combinaties, maar wist er eigenlijk niet goed raad mee. Men verwees zulke combinaties meestal als ‘uitzondering’, als ‘bijzonder geval’ of als ‘idioom’ enz. naar het lexicon. Niet toevallig wordt nu juist vanuit de lexicologische hoek aandacht gevraagd voor zulke verbindingen. We moeten dan denken aan bijvoorbeeld geen flauw idee hebben, een wandeling maken, door het lint gaan, iemand op stang jagen, er als een haas vandoor gaan, vlug als water, nijdig als een spin, de kat uit de boom kijken, maak dat de kat wijs e.d. Zowel semantisch als syntactisch zijn hier al heel ongelijke voorbeelden genoemd: sommige zijn variabel of elementen zijn weglaatbaar, andere zijn als geheel gefixeerd; ze vertonen verschillende graden van metaforiek, enz. Het gaat niet aan, al deze verbindingen met uiteenlopende en ongelijksoortige graden van ‘vastheid’ af te doen als idiomatisch en over te laten aan de lexicograaf. Daarvoor zijn ze niet alleen te talrijk, maar ook te belangrijk voor de taal: het is geen marginaal verschijnsel. Ook de grammaticus zal er iets mee moeten doen. Waar wat?

Ik krijg de indruk dat er op dit moment nog geen enkele taalkundige theorie opgewassen is tegen fraseologismen. Die indruk baseer ik op lezing van de dissertatie van Linda P. Verstraten, Vaste verbindingen; een lexicologische studie vanuit cognitief-semantisch perspectief naar fraseologismen in het Nederlands, waarop zij 9 juni 1992 te Leiden promoveerde bij P.G.J. van Sterkenburg (ISBN 90 5434 003 7). Want hoewel Verstraten onder leiding van haar promotor toch enkele jaren gezocht heeft, heeft dit niets opgeleverd. Zelf is zij positiever en ze meent in de cognitieve semantiek een bruikbaar kader gevonden te hebben, maar dit overtuigt mij volstrekt niet. Ik denk dat zij het taalkundige probleem schromelijk onderschat heeft: het is niet voor niets dat eeuwen en eeuwen taalkunde steeds huiverig de fraseologismen uit de weg

[pagina 42]
[p. 42]

gegaan zijn. Als er al een oplossing voor gevonden kan worden, dan niet door aansluiting bij een bestaande (en voor een ander doel ontworpen) theorie, maar door een fundamenteel andere benadering van taal en grammatica. Dat is geen werk voor een nijvere AIO of OIO. Ondertussen is het spijtig voor Verstraten dat zij zich moest vergrijpen aan dit titanenwerk en een tot mislukken gedoemde dissertatie schrijven. Het enige dat men haar zou kunnen verwijten, is dat zij zelf volstrekt niet in de gaten lijkt te hebben de wanverhouding tussen enerzijds haar onderwerp en anderzijds haar onnozele onderzoekinkjes. Ze heeft heel wat fraseologismen verzameld uit de Van Dale Hedendaags Nederlands (op de kop af 11008), maar nergens wordt duidelijk waartoe. De lezer wenste wel dat er minder verzameld en meer nagedacht was. Er wordt ook af en toe iets geteld, maar met die getallen wordt verder niets gedaan. Er wordt een nagenoeg kritiekloze weergave gegeven van de prototype-ideeën van Rosch etc., waarna deze onthutsend gemakkelijk op betekenissen worden toegepast, wat toch heus iets heel anders is. In feite wordt zodoende het onderscheid tussen betekenis en interpretatie willens en wetens overboord gezet. Anderzijds wordt volstrekt geen aandacht besteed aan wat morfologen reeds over samenstellingen en hun al of niet geïdiomatiseerde betekenis te berde gebracht hebben. Toch zijn daar nu juist in de bestaande taalkunde parallelle problemen aan de orde. Kortom, het op zichzelf bijzonder interessante terrein van de fraseologismen ligt nog geheel open voor toekomstige onderzoekers. (Ik heb nog geen kennis kunnen nemen van H.J.B.M. van der Linden, A categorial computational theory of idioms, diss. K.U. Brabant; zie Dokumentaal 23 (1994), 29.)

 

Goed nieuws is, dat uitgeverij Het Spectrum zijn bekende Prismawoordenboeken herzien heeft en blijft uitgeven. Ze zijn er allemaal weer: Nederlands, Engels (EN en NE), Frans (FN en NF), Duits (DN en ND), Spaans (SN en NS) en Italiaans (IN en NI). In deze tijd van fusies en van zware concurrentie tussen uitgevers verdwijnt menig goed boek van de markt doordat er commercieel geen ruimte meer voor is. Gelukkig blijven de Prismawoordenboeken bestaan, en in het formaat en de omvang die zo bruikbaar zijn gebleken. Natuurlijk kan men hier en daar detailkritiek leveren en bieden ze minder dan de grote vertaalwoordenboeken. Maar daarmee moeten ze dan ook niet willen concurreren. Mijn persoonlijke ervaring is dat ik er verrassend weinig iets tevergeefs in opzoek. Prijs (ca. fl. 15,--), formaat en inhoud zijn in zeer gunstige verhouding. Of dat ook geldt voor de onlangs verschenen nieuwe reeks ‘Kleine Prisma's’ moeten we afwachten. Deze laatste boekjes zijn een stuk kleiner, bevatten veel minder en kosten dan ook maar fl. 7,50. In ieder geval zijn het ook sympathieke boekjes.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.M. van der Horst

  • over C.M. van Kerckvoorde

  • over H.W.J. Vekeman

  • over Ad Foolen

  • over Willy Vandeweghe

  • over Linda Verstraten