Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandica extra Muros. Jaargang 1997 (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1997
Afbeelding van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1997Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1997

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

Scans (22.45 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandica extra Muros. Jaargang 1997

(1997)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 56]
[p. 56]

Standaardtaal en splijtzwam
Kroniek van de taalkunde
Joop van der Horst (Leuven)

Vorig jaar schreef ik in deze kroniek dat er een spellingverandering in aantocht was. Geen grote verandering. Voor de meeste mensen, die meer lezen dan schrijven, zou de verandering amper merkbaar zijn. In het onderwijs, en bij degenen die beroepshalve met taal en teksten omgaan, is de verandering natuurlijk een belangrijke gebeurtenis. Intussen zijn we een jaar verder. De verandering is bijna overal ingevoerd, maar het is een beschamende vertoning geworden.

Het ging eigenlijk om iets betrekkelijk eenvoudigs. De dubbele mogelijkheid van voorkeurspelling en toegelaten spelling zou afgeschaft worden. Veelal ten gunste van de voorkeurspelling. Er zou dan meteen een nieuwe editie van het Groene Boekje komen. Dat was toch al wenselijk, want na 1954 was het niet meer herzien of uitgebreid, terwijl er toch intussen veel nieuwe woorden in onze taal bijgekomen zijn. Verder zou er een nieuwe regeling komen voor de tussen-ṉ in samenstellingen als bessesap, hondehok en boekenkast, en er zou iets veranderen in de regels voor trema en verbindingsstreepje. Dat is nu allemaal gebeurd en niemand is gelukkig.

De ellende begon in november 1995. Het nieuwe Groene Boekje was nog niet verschenen, toen Van Dale BV al uitkwam met een nieuwe editie van de dikke Van Dale. Hij heet nog de twaalfde druk want inhoudelijk is er niets aan veranderd, maar deze 12-b is wel helemaal omgezet in de nieuwe spelling. Blijkbaar wilde Van Dale om commerciële redenen, koste wat het kost, eerder verschijnen dan het Groene Boekje. De algemene regels, die al bekend waren, zijn erin toegepast. Toen echter enkele weken later het Groene Boekje verscheen, bleken er toch honderden, volgens sommigen zelfs duizenden, kleine en grotere verschillen. Sindsdien zitten we opgescheept met twee concurrerende spellingen: de Groene-Boekje-spelling van de Taalunie, en de Van-Dale-spelling.

Over hoe het zo gekomen is, en over hoe het nu verder moet, is een vinnige strijd gaande. Een van de oorzaken is dat de regel voor de tussen-ṉ, de officiële regel zoals die door Taalunie en Groene Boekje gepresenteerd is, moeilijk te hanteren valt en tot rare inconsistenties voert. Van Dale heeft die regel op eigen houtje een beetje aangepast, volgens velen verbeterd, maar die leidt soms tot een andere uitkomst, en officieel is die niet. Een andere oorzaak is de kwaliteit van het nieuwe Groene Boekje, die erg tegenvalt. Afgezien van nogal wat rare slordigheden is het grote probleem dat de woordenlijst tot stand gekomen is op basis van een groot corpus teksten in de computer. Maar dan ook domweg, naar het zich laat aanzien. Dat betekent dat woorden die toevallig niet in dat corpus voorkwamen, nu ook niet in het Groene Boekje staan, terwijl andere - al even toevallig - zeer nutteloos kostbare ruimte staan in te nemen. Van Dale heeft wel

[pagina 57]
[p. 57]

gelijk dat met deze regels en dit Groene Boekje niet te werken valt. Anderzijds is toch echt alleen de Taalunie bevoegd om een officiële spelling in te voeren.

Het Genootschap Onze Taal heeft geprobeerd te bemiddelen. Zonder veel succes. Het resultaat is alleen dat het Groene Boekje een inlegvel krijgt waarop de meest storende fouten verbeterd worden, en Van Dale zelfs een hele inlegkatern waarin de ‘alternatieve’ spelling ook aangeboden wordt. Maar volgens de jongste berichten heeft de Taalunie al laten weten de katern van Van Dale nog steeds niet acceptabel te vinden voor onderwijs en ambtenarij.

Wat een kleine en betrekkelijk eenvoudige spellingverandering had moeten zijn, is nu uitgegroeid tot een spellingoorlog waarin de gewone taalgebruiker nog steeds moet kiezen tussen twee spellingen. Wie geïnteresseerd is in de verschillen en de tekortkomingen van de twee spellingen, vindt in het tijdschrift Onze Taal, dat veel aandacht aan de zaak besteedde, een serie heel goede artikelen. Ook informatief is Spellingchaos van Wim Daniëls en Felix van de Laar (uitg. Scheffers Utrecht, ISBN 90 55 460 486).

 

Het boek De moedertaal centraal; standaardisatie-aspecten in de Nederlanden omstreeks 1650 van Marijke van der Wal (uitg. Sdu, ISBN 90 12 08298 6; Hfl. 39,90) staat niet op zichzelf. Het is onderdeel van een groot project, ‘Nederlandse cultuur in Europese context’. De bedoeling is een serie boeken te laten verschijnen over de Nederlandse cultuur, godsdienst, kunst, literatuur en taal van rond 1650, 1800, 1900 en na 1950, te schrijven door een reeks van specialisten. Dat kan nog een hele bibliotheek worden, want het boek van Marijke van der Wal behandelt alleen de taal rondom 1650. Ik neem aan dat andere delen (er zijn er nu drie of vier verschenen) hier ook wel eens ter sprake zullen komen. Marijke van der Wal heeft haar taak zo opgevat, dat ze vooral de standaardisatie behandelt, dat wil zeggen het ontstaan en de verdere uitgroei van het Nederlands als standaardtaal. Dat proces voltrekt zich in dezelfde tijd in Frankrijk, Engeland en Duitsland, en iets eerder in Italië, verrassend parallel. Hoe gebeurt dat?

Het is een omvattend proces. Daarom wordt de beschrijving, in navolging van Haugen, verdeeld in vier onderdelen: selectie, codificatie, functie-uitbreiding en acceptatie. Onder selectie wordt verstaan: de keuze van een bepaald dialect, dat op een gegeven moment als voorbeeld of norm gaat dienen. Voor het Italiaans was dat het Toscaans, voor het Frans het dialect van Parijs, en voor het Nederlands het Hollands, zij het met veel zuidelijke elementen. Selectie betreft ook, op microniveau, de keuze uit twee of meer woorden, klanken of constructies. Codificatie is het verschijnsel dat het tot norm verheven dialect wordt beschreven in woordenboeken en grammatica's, en dat er een zekere reglementering van de spelling komt. Functie-uitbreiding slaat op het toenemende gebruik van de gekozen en gecodificeerde taal in nieuwe domeinen, zoals wetenschap, rechtspraak, godsdienst, enz. Acceptatie ten slotte betreft het proces van aanvaarding van de norm als norm door steeds meer mensen. Alle vier de deelprocessen zijn een wezenlijk onderdeel van wat we globaal aanduiden als standaardisatie. Van der Wal bespreekt ze alle vier uitvoerig, met een open oog

[pagina 58]
[p. 58]

voor de parallellen in naburige talen, en met gebruikmaking van zowel bekende als nieuwe bronnen. Dat heeft een degelijk en interessant boek opgeleverd.

Toch valt het een beetje tegen. Er staat namelijk eigenlijk geen nieuws in. Het klassieke beeld van de standaardisatie van het Nederlands in de 16de en 17de eeuw blijft zoals het is. Van der Wal heeft alles nog eens nagerekend, en gebruik gemaakt van nieuw materiaal (onder andere voorwoorden van vertalingen), en het vertrouwde beeld blijkt te kloppen. Dat is natuurlijk geen verwijt aan Van der Wal, die gewoon degelijk vakwerk levert, maar de lezer had onwillekeurig meer, of iets anders, verwacht.

Had het dan anders gekund? Bij de gekozen opzet waarschijnlijk niet. Maar er was zeker een andere opzet mogelijk geweest. Van der Wal heeft geschreven vanuit het perspectief van de opkomende standaardtaal. Dat is een respectabel perspectief, zoals men er in de 17de, 18de en 19de eeuw ook tegen aangekeken heeft. Maar het is ook een beetje een ouderwets perspectief. Was het wel zoiets geweldigs wat daar groeide? Ja en nee. Meer aansluiting bij het heden zou een perspectief geboden hebben van de verloren gaande latinitas, van de verbrokkelende westerse cultuur, uiteenvallende in al die nationale culturen, allemaal opgesloten (en met legers beschermd) binnen eigen grenzen, waarbij de eigenheid van al die volkeren, liefst allemaal met een eigen, nationale taal, vaak met een flinke dosis nationalisme, hoogtij vierde. De standaardtalen, de nationale standaardtalen, product van de 17de t/m 19de eeuw, hebben bij dit alles een grote rol gespeeld. Ze waren als evenzovele splijtzwammen in een betreurde eenheid. Vandaag de dag zitten wij opgescheept met die nationalistische erfenis, want het zijn niet in de laatste plaats die standaardtalen die ons nu dwars zitten als obstakels op de weg naar een grotere Europese eenheid. Wat destijds zingend prijsgegeven werd, dat moeten wij nu zwoegend terugverdienen. Welnu, dit zou een heel ander perspectief zijn om tegen die standaardisering aan te kijken. Ik zeg niet dat het een juister perspectief is, maar wel een actueler perspectief. Van der Wal heeft serieus taalhistorisch werk gedaan, maar ook taalhistorisch werk staat niet los van zijn tijd, en het hare is me te 19de-eeuws. Was ik redacteur van de reeks geweest, dan had ik een actueler perspectief voorgesteld.

 

Een aangename verrassing is het Leenwoordenboek van Nicoline van der Sijs (uitg. Sdu, ISBN 90 75566 05 0; Hfl. 125). De ondertitel luidt: ‘De invloed van andere talen op het Nederlands’. Is het nu een verhandeling over de invloed van andere talen, of is het een woordenboek? Het is het allebei. Het boek is zo opgezet dat de eerste 715 bladzijden systematische uiteenzettingen geven over ontlening, gevolgd door nog eens 200 bladzijden, in drie kolommen, registers. De registers zijn voorbeeldig ingericht: eerst alle woorden bijeen (dat is het eigenlijke leenwoordenboek), en vervolgens ook nog eens per taal. Verder is er een zaakregister en een lange literatuurlijst met gebruikte bronnen.

Na een uitvoerige maar prettig leesbare en zeer interessante inleiding over ontlening in het algemeen, worden ontleningen besproken per taal of talengroep: uit het Keltisch, Latijn, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees, Duits, Jiddisch,

[pagina 59]
[p. 59]

Engels, Fries, Scandinavische talen, Grieks, Slavische talen, Zigeunertaal, enzovoort, tot en met ontleningen uit Kongo en China. Niet alleen komen op die manier zeer veel woorden aan de orde (allemaal via het register terug te vinden), maar de auteur geeft ook vaak historische informatie over de omstandigheden waaronder er ontleend werd. Ook heeft ze een open oog voor talen die als ‘doorgeefluik’ gefungeerd hebben, want menige ontlening heeft al een lange weg achter de rug. Welgeteld 1692 noten geven degenen die meer willen weten, literatuur en specialistische informatie. Het Leenwoordenboek is in verschillende opzichten een kolossaal boek, zowel voor de leek als voor de vakman. Zoiets zie je niet vaak.

Zo heb ik me al heel lang afgevraagd hoe het Nederlands zijn kwispedoor uit het Portugees ontleend had. Het moet een Portugees leenwoord zijn, maar hoe is dat bij ons terechtgekomen? Door Portugese joden die er veel gebruik van maakten? Nee. Vanuit het register word ik verwezen naar bladzijde 499, en daar verneem ik dat we het in Indië van de Portugezen geleerd hebben. En ik word via noot 145 keurig verwezen naar een artikel van P.J. Veth in De Gids van 1889, ‘Oostersche woorden in de Nederlandsche taal’. Kijk, dat vind ik nou een prettig leenwoordenboek.

 

Al heel lang bestaat de indruk dat de Nederlandse uitspraak van de z, de v en de g, vooral aan het woordbegin, meer en meer op een s, een f en een ch gaat lijken. ‘Veel zon gehad’ klinkt in de mond van menige Nederlander tegenwoordig haast als ‘feel son chehad’. De vroegste geluiden dat hier iets aan het veranderen is, dateren al van het begin van deze eeuw, geloof ik. Maar de verandering wordt ook wel eens tegengesproken. Juist het feit dat er al zo lang over gemopperd wordt, is voor sommigen een aanwijzing dat de toestand stabiel is. Is men alleen maar kritischer geworden, of verandert er echt iets? Hoe heeft men in 1900 gesproken? Dat is moeilijk te achterhalen. Geschriften uit die tijd genoeg, maar hoe heeft het Nederlands van toen precies geklonken? Valt zoiets wetenschappelijk uit te zoeken? Geluid uit die tijd werd nog niet vastgelegd op cd, cassettebandje of grammofoonplaat.

Voor dit soort problemen gebruikt men in de taalwetenschap soms de volgende truc. Vergelijk het taalgebruik van mensen van twintig met dat van mensen van zestig of tachtig. Het idee is dat men zijn taalgebruik, eenmaal volwassen, nauwelijks meer verandert. De twintigjarigen geven ons dan een beeld van de situatie van 1975-1980, de zestigjarigen van de situatie in 1935-1940, en de tachtigjarigen van 1915-1920. Soms werkt dat goed. Maar lang niet altijd. Men verandert zijn taalgebruik in een lang leven wel degelijk nog. Zodat de tachtigjarigen van nu geen betrouwbaar beeld geven van de toestand anno 1915-1920.

Zal het probleem dan nimmer opgelost worden? Toch wel. De taalkundige Hans van de Velde heeft het als volgt gedaan. En daarvan verslag uitgebracht in zijn Nijmeegse dissertatie: Variatie en verandering in het gesproken Standaard-Nederlands (1935-1993) (ISBN 90 9009218 8; te bestellen bij de auteur: Vakgroep Algemene Taalwetenschap en Dialectologie, KU Nijmegen, postbus

[pagina 60]
[p. 60]

9103, 6500 HD Nijmegen; Hfl. 35, - of Bef. 700). Terecht had hij niet veel vertrouwen in een vergelijking van oude en jonge mensen. Daarom is hij op zoek gegaan naar bewaard gebleven geluidsmateriaal. Dan moet je vooral bij de radio zijn. Er is in Hilversum (Nederland) en bij de BRT (België) inderdaad radiomateriaal bewaard gebleven, zij het niet uit 1900. Het oudste nog bruikbare materiaal is van 1935. Na een lange speurtocht in de radioarchieven had hij genoeg voor een vergelijking van de taal rond 1935, 1950, 1965, 1980 en 1993. Van die eerste tijd is het minste bewaard gebleven, maar onder andere dan toch een radioverslag bij het huwelijk van Bernhard en Juliana. Ook zijn er nog enkele voetbal- en wielrenverslagen uit die tijd.

Al die banden zijn zorgvuldig onderzocht. Hoe werd de v en de z en de g uitgesproken? In geval van twijfel was Van de Velde zo verstandig om ook nog eens anderen te laten meeluisteren. De uitkomst is duidelijk. Onze uitspraak van woorden als vaak en vogel en zee en zonder is inderdaad aan het verschuiven, vergeleken met 1935 en 1950. Meer en meer zeggen we faak, fogel, see en sonder. En dat niet alleen in zogenaamd plat praten maar ook in beschaafd Nederlands. Natuurlijk de één meer dan de ander, en wie het veel doet en sterk, die vinden we minder beschaafd spreken, maar toch is de tendens over de hele linie duidelijk aanwezig. Het Nederlands is op dit punt dus inderdaad langzaam aan het veranderen. Althans het Nederlandse Nederlands. Het Belgische Nederlands laat geen verandering zien. De verklaring daarvoor lijkt me overigens eenvoudiger dan Van de Velde denkt. Het Nederlands van de BRT was in 1935 en 1950 nog geen gangbaar Nederlands. Dat wil zeggen, het was keurig, maar bijna niemand in België sprak het. Het bestond uitsluitend in de studio. Zo'n taal verandert niet licht. Die situatie is de laatste decennia drastisch veranderd. Het Standaardnederlands is nu zeer verbreid in België, ook al is het een beetje anders dan het BRT-Nederlands en het Hilversumse Nederlands. Dat betekent dat het Standaardnederlands in België pas betrekkelijk kort een gesproken realiteit is. Daardoor is het ook pas betrekkelijk kort vatbaar voor veranderingen. Of die veranderingen dan parallel zullen zijn aan de Noord-Nederlandse, valt nog moeilijk te zeggen.

Het onderzoek naar de verstemlozing van de v, z en g leverde de duidelijkste resultaten op. Daarnaast heeft Van de Velde ook de postvocalische r, de slot-n in onbeklemtoonde lettergrepen, de lange middenvocalen ee en oo en de diftong ei onderzocht, maar daar zijn de uitkomsten minder spectaculair of minder duidelijk.

Al met al heeft Van de Velde een mooi boek geschreven over een interessant onderwerp, ook al zal over methode en uitkomsten het laatste woord nog niet gezegd zijn. Maar dat reken ik tot de verdiensten van het boek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.M. van der Horst

  • over Marijke J. van der Wal

  • over Nicoline van der Sijs

  • over H.F. van de Velde