Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandica extra Muros. Jaargang 2002 (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 2002
Afbeelding van Neerlandica extra Muros. Jaargang 2002Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 2002

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.31 MB)

Scans (21.90 MB)

XML (0.75 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandica extra Muros. Jaargang 2002

(2002)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 69]
[p. 69]

Ton Anbeek
........... Liefde (?)
Kroniek van het proza

Gerrit Komrijs nieuwe boek De klopgeest (De Bezige Bij, Amsterdam, pp. 239, €18,11) is een historische roman. Net als Rosenboom koos Komrij Amsterdam in het fin de siècle als achtergrond. Hoofdpersoon zijn de dandy Hector, die de kost verdient met het geven van spiritistische séances, en zijn vriend George, een vurig socialist. Overeenkomst tussen hen beiden: zij geloven in een betere wereld, al is die voor de een op de aarde, voor de ander in hoger sferen te zoeken. Maar een belangrijk verschil vormt dat George de ernst zelve is terwijl Hector door het leven wandelt als een flaneur zonder morele bekommernissen. Hij weet dat zijn spiritistische ‘gave’ niets meer inhoudt dan het gebruik van een aantal goocheltrucs waarmee hij de gegoede burgers van hun centen berooft.

Merkwaardigerwijs vindt er op het eind een opvallende rolverwisseling plaats: George blijkt opeens een opportunist die de dubieuze praktijken van het spiritisme wil inzetten in de klassenstrijd, terwijl Hector steeds tobberiger door een stad loopt die bruist van de feestvreugde: Wilhelmina zal namelijk worden ingehuldigd als koningin.

Heeft Komrij het fin de siècle-Amsterdam alleen gekozen vanwege deze aardige knipoog naar de lezers die natuurlijk denken aan het huwelijk van Máxima met haar Alexander? Nee, er zijn diepere overeenkomsten tussen honderd jaar terug en onze tijd. Het fin de siècle laat zien hoe vaste verhoudingen gingen schuiven, met als gevolg angst, verwarring, paniek. Zoals Hector opmerkt: ‘Dit is de eeuw van de sfinx. Er zijn zoveel meningen, zoveel richtingen, zoveel raadsels. Groter en ingewikkelder raadsels dan ooit tevoren. Het kenmerk van onze tijd’. (Dat laatste zinnetje is een stoplap van de hoofdfiguur. Eerder werden respectievelijk veranderlijkheid, vermaak en spiritisme als hét kenmerk van de tijd opgevoerd). Aan het eind flitst éven, in een fraaie passage, onze eigen tijd voorbij:

Ik zie een beeld van de toekomst waarin alle idealen en ideeën van nu in een kookpot zijn gegooid en als een smerig bruin mengsel opborrelen. Zo verbazingwekkend snel als het heden hier voorbijschiet, zo snel komt de toekomst aangestormd. Strijdvaandels worden windvanen, moderne probeersels dogma's en experimenteerlust starre
[pagina 70]
[p. 70]
strijd. De kinderen van de onschuld worden de slippendragers van de hel. Het kan niet waar zijn. Ik schud het van me af. Dat soort fantasieën mag een mens er niet op na houden. Het is te gek voor woorden.

Kortom, het fin de siècle als wieg van de helse taferelen die de volgende eeuw te zien zal geven. Zoals zo vaak wordt de historische roman gebruikt om het heden te belichten.

De klopgeest is een vreemde roman. Aan de ene kant geeft Komrij een gedetailleerd beeld van het Amsterdam van honderd jaar geleden, met alle excessen en extremiteiten, van kelderwoningen tot kinderprostitutie. Aan de andere kant blijft deze schets merkwaardig afstandelijk: de hoofdfiguur is immers iemand die door het leven flaneert, niets lijkt hem werkelijk te raken. Ook het andere hoofdpersonage krijgt niet echt gestalte. Misschien komt het ook omdat beiden geen verleden lijken te hebben. Het resultaat is een uiterst laconiek verslag, vrijwel zonder emotie. Misschien had er wat liefde in het boek gemoeten...

Ik kom tot deze banale suggestie door het thema van de Boekenweek 2002. De Commissie voor de Propaganda van het Nederlandse Boek heeft namelijk niets originelers weten te verzinnen dan het thema ‘liefde en letteren’. Is het mogelijk een roman te schrijven zónder dat er liefde in voorkomt? Ja, dat kan, Komrij levert het bewijs.

Het thema ‘liefde’ lijkt onuitputtelijk. En toch, zo blijkt uit recent verschenen romans, komen bepaalde motieven hardnekkig terug. Een voorbeeld geeft het boekenweekgeschenk, geschreven door Anna Enquist. De ijsdragers gaat over een echtpaar dat vervreemd raakt wanneer het door hen aangenomen kind wegloopt van huis. De man reageert door zich verbeten op zijn werk te storten; de vrouw richt zich op het cultiveren van een dorre tuin. Beiden kunnen niet over hun verdriet praten, niet met anderen en niet met elkaar. De verwijdering wordt zo groot dat de man er op een zeker moment met een jonge assistente vandoor gaat. Maar na deze wanhopige vlucht komt hij tot inkeer. Hij belt zijn vrouw op en bekent schuld. Op dat moment staat niets meer een hereniging van de echtgenoten in de weg - behalve de conventie dat een moderne roman niet gelukkig mag eindigen (dan wordt het triviaalliteratuur). En dus krijgt de man een auto-ongeluk; de suggestie van zelfmoord is sterk.

De ijsdragers is niet Enquists sterkste boek, ook door dit geforceerde einde. Het mocht niet goed eindigen en dus maakte Enquist haar verhaal met een cliché af. Er zijn maar heel weinig moderne auteurs die met de code durven breken. Zo'n uitzondering vormt Liefde in tijden van cholera van Marquez. Toch is de ongelukkige liefde in feite even plichtmatig geworden als het ‘ze krijgen elkaar’ van de oude leesboeken. Een ander veelgebruikte procédé is de combinatie liefde en dood, al sinds de romantiek een krachtig elixer. Komt bij Wolkers een vrouw voor met wie de hoofdpersoon uitbundig de lijfelijke liefde bedrijft dan weet je het al: die moet dood.

Een aardige variant op dit schema brengt Tim Krabbé in zijn nieuwe boek Kathy's dochter (Bert Bakker, Amsterdam 2002, pp. 271, €17,95). De hoofd-

[pagina 71]
[p. 71]

persoon, Tim Krabbé geheten, krijgt een intrigerend e-mailbericht. Een vrouw van 28 vertelt dat haar moeder - in een ver verleden de geliefde van de schrijver - is overleden. Dit verlies heeft de dochter nieuwsgierig gemaakt naar de vroegere minnaar. De lezer voelt het natuurlijk al aankomen: er zal een verhouding ontstaan tussen de 57-jarige auteur en deze bijna 30 jaar jongere vrouw. En in die verwachting wordt hij dan ook niet teleurgesteld: na honderd bladzijden beginnen oude man en jonge vrouw aan hun eindeloze koppelingen op z'n Wolkers. Deze verhouding tussen herfst en lente heeft natuurlijk iets melancholisch, omdat beiden weten dat het zal moeten eindigen. En natuurlijk ook omdat de aanleiding al dubbelzinnig is: de dood van de moeder.

Is het schema doorzichtig, de invulling maakt veel goed. Het sterkst is Krabbé wanneer hij de verhouding van zevendertig jaar geleden probeert te reconstrueren. Dan slaagt hij er namelijk in om te laten zien/horen hoe geliefden hun eigen taal maken. Een niet geringe prestatie, want juist het intieme, hoogst persoonlijke van die taal-voor-twee zou een auteur makkelijk kunnen verleiden tot kleffe knusheid. Maar Krabbé weet heel subtiel een sfeer te creëren waarbinnen de dode geliefde juist in de gesprekken weer tot leven komt. Deze intieme dialogen geven dit - als altijd bij Krabbé - met vaart vertelde verhaal een bijzondere meerwaarde.

Liefde en dood spelen ook de hoofrol in de novelle De vanger van Manon Uphoff (Podium, Amsterdam, pp. 92, €10). Je zou de inhoud snel na kunnen vertellen: een vrouw woont alleen in een oud huis. Er ontstaat een relatie met de timmerman die de oude woning komt opknappen. Die relatie loopt dood door een gruwelijk incident. Wat de lezer geboeid houdt, is de geraffineerde manier waarop Uphoff de informatie doseert. De kracht van het boekje berust namelijk volledig op de bijzondere stijl, zoals blijkt bij het lezen van de eerste alinea:

Het huis was oud. Verwaarloosd. Toen ze een meisje was, woonde de vrouw er met de vader, de moeder en de vijf broers. Maar de broers groeiden op. Een voor een verlieten ze het huis. En de vader werd oud, ziek en stierf, en vanaf dat moment was ze er alleen.

De soberheid van deze zinnen doet denken aan een grootmeester van het interbellum, Arthur van Schendel. En net als bij hem komt de lezer aan de ene kant veel te weten, informatie die zelfs door een ouderwetse auctoriale verteller lijkt te worden opgediend. Maar tegelijkertijd wordt de lezer ook veel onthouden. Gevoelens worden zelden expliciet verwoord, niet door de verteller, en evenmin door de twee hoofdpersonages. Heel typerend is de volgende alinea waarin een heftige scène wordt aangeduid:

Een golf van onverwachte, kolkende woede na een verlate oplevering, overvloedig geschonken drank op het feest daarna en een late thuiskomst. Een man die een vrouw aan haar haren naar buiten sleurt, de drempel over. Haar tegen een busje drukt. Eist en verlangt te weten wie er voor hem geweest is.
[pagina 72]
[p. 72]

Opvallend hoe de camera hier terugwijkt om de scène van op grote afstand te observeren; de hoofdfiguren worden ‘een man’ en ‘een vrouw.’ En merkwaardig hoe dit vervreemdingsproces de emoties juist heviger doet uitkomen.

Wie De vanger leest, krijgt het gevoel dat hij achter matglas een verhouding volgt: hij ziet alles én niets. Zoals ook de tragedie op het eind wordt aangeduid, zó terloops dat pas enkele bladzijden verder de ware omvang van de catastrofe duidelijk wordt. Met andere woorden, juist doordat hij zo op afstand wordt gehouden, gaat de lezer zich sterker inleven. Deze bijzondere afwisseling van schijnbaar overzicht en verzwijgen maakt het lezen van dit boekje tot een intense belevenis. Kortom, een buitengewoon knappe novelle.

Een nadeel van De vanger is dat de karigheid van dit proza de lezer allergisch kan maken voor auteurs die meer woorden menen nodig te hebben. Voor het laatste boek van Kristien Hemmerechts bij voorbeeld, Donderdagmiddag. Halfvier (Atlas, Amsterdam, pp. 237, €18,50). Op de tweede bladzij komt men de volgende passage tegen:

Niemand twijfelde eraan of Anna parkeerde haar auto zo dicht bij de pissijnen om het gebruik ervan te ontmoedigen, en dus had niemand veel medelijden als er weer eens op de Honda in plaats van het urinoir werd gemikt. Pisgeel, noemde men die Honda, en Anna werd daar pisnijdig van. ‘Parkeer dan ergens anders, Anna!’- ‘Dit is mijn plek. Ze moeten zich maar leren inhouden.’

Ik begrijp niet dat een auteur die zichzelf serieus neemt, zulk melig proza kan produceren. Kennelijk is Hemmerechts dol op dat woord ‘pissijn’ [pissoir], want het komt op diezelfde bladzij liefst vijf keer voor. Ik moet toegeven dat al die pissijnen het voor mij moeilijk maakten ook maar enig geloof te hechten aan Donderdagmiddag. Halfvier. Niet dat Hemmerechts er niet alles aan heeft gedaan de tekst vol te stoppen. Te veel zelfs. Er verschijnt een man met een seksuele voorkeur voor vrouwen in frietkramen (om de Hollanders niet te laten vergeten dat het verhaal in België speelt?), er worden kinderen verwekt op al of niet natuurlijke manier, er is een jongen Hassan die sprookjes vertelt (want zoals wij weten zijn alle Noord-Afrikanen meesters in de orale vertelkunst), er is zelfs een mythologische laag ingebakken en natuurlijk wacht ons De Tragedie, Het Leed om het geheel zwaarte te geven.

Maar op het eind blijft er wel een probleem: waar gaat het allemaal om, wat wil Hemmerechts zeggen? Er wordt zoveel gekletst in het boek dat er uiteindelijk niets gezegd wordt.

Dit klinkt hard, mogelijk is het onrechtvaardig. In ieder geval is het ingegeven door ergernis, en wel deze: waar is de Hemmerechts van Een zuil van zout en Brede heupen gebleven, de schrijfster van karig proza dat de lezer wist te intrigeren? Kortom, iemand van wie je de indruk kreeg dat een noodzaak haar deed publiceren, ik bedoel een andere noodzaak dan: ik ben auteur en moet dus om de zoveel tijd met een boek op de markt komen.

Tot slot, om terug te keren naar het thema van de boekenweek: bestaat er

[pagina 73]
[p. 73]

geen enkele Nederlandse roman waarin de liefde rondborstig bezongen wordt, zonder doodsklokken op de achtergrond? Misschien brengt het prozadebuut van de dichter Ilja Leonard Pfeijffer, Rupert; een bekentenis (Amsterdam, Arbeiderspers, pp. 170, €13,95) uitkomst, want op de achterflap staat dit boek aangeduid als ‘een ultiem boek over de liefde’.

Maar Rupert zal ongetwijfeld enkele lezers in verrukking brengen en velen teleurstellen. Want als het boek over de liefde gaat, dan in de eerste plaats over de liefde voor de literatuur. Alleen al de vorm volgt een bekend literair procédé: het gaat om een ik-figuur die zichzelf vrijpleit voor de rechtbank. Daarbij richt hij zich tot de ‘leden van de jury’ - kennelijk speelt het verhaal zich niet af in Nederland - en al snel blijkt inderdaad dat het om een verzonnen stad gaat waarvan de pleinen en sloppen tot in de details in kaart worden gebracht.

Het verhaaltje van de roman is flinterdun. Rupert wordt verliefd, verliest zijn geliefde, zoekt haar en figureert vervolgens bij de verkrachting van een vrouw die op zijn verloren geliefde lijkt. Wat er precies gebeurd is, blijft onduidelijk, want zoveel is zeker: in deze tekst is een door en door onbetrouwbare verteller aan het woord. Om dit verhaaltje gaat het in Rupert nauwelijks. De tekst is één groot literair spel. Een naieve criticus heeft Pfeijffer van plagiaat beschuldigd, omdat er uitvoerige Eliot-citaten in de tekst zijn te ontdekken. De schrijver antwoordde vervolgens dat er nog vele andere teksten in zijn intertextueel mozaïek zijn verwerkt en dat klopt ongetwijfeld: Rupert is literatuur gemaakt van literatuur.

Al op de eerste bladzijde wordt de stad ‘gelezen’ - een stad als tekst -, twee bladzijden verder verschijnt de stad als lichaam: ‘Elke plek, elk hoekje, kuiltje, botje, spiertje, peesje van haar beweeglijke en veranderlijke lichaam heb ik gezoend, gestreeld, geproefd en geroken’. Geheel in deze lijn is het dat Rupert in het laatste hoofdstuk de stad als het lichaam van zijn geliefde ervaart: ‘Dit moest haar knie zijn. Boven waren vier straten. Welke was haar bovenbeen? Hoe lag zij? Rechtsaf kon niet goed zijn. Het kniegewricht staat niet toe je been die kant op te buigen’. En in de hevigste liefdesscène wordt de geliefde gelezen als een boek:

En ik bladerde haar blouse uit en snoof het aroma van verlangen uit haar gemarmerde schutblad dat prangde van belofte. Zij knoopte de haakjes los op haar rug en toonde mij de titelpagina die een wonder was van vormgeving, symmetrie en pure poëzie. Ik streelde haar borsten alsof ik voorzichtig met mijn vingertoppen een gravure streelde enz.

Het zijn deze metaforen die het boek zijn bekoring geven, plus de stilistische trefzekerheid van de auteur, zoals deze omschrijving van Ruperts impotentie: ‘Zij was mijn vleesgeworden verlangen, maar mijn verlangen weigerde vlees te worden’.

Rupert is een liefdesverklaring aan de literatuur die tegelijkertijd het tekortschieten van de literatuur aangeeft. De hoofdpersoon vindt aan het eind zijn

[pagina 74]
[p. 74]

verloren liefde niet terug, want zij ‘was feit dat fictie onmogelijk maakte’. In het fictieve spiegelspel dat de roman is, bestaat er voor de ware geliefde geen plaats. Het enige wat overblijft, zijn literaire verwijzingen en vermommingen, de pose van de literator (het boek doet mij sterk denken aan Verwoest Arcadië van Komrij: de literatuur als levenshouding).

Goed, vijf/zes boeken rond de boekenweek-over-de-liefde verschenen, maar wat krijgen we te lezen? Een brute verkrachting en vooral veel dood. Onlangs viel in de krant te lezen dat het thema van de boekenweek 2003 zal luiden: ‘STYX- leven en dood in de letteren’. Mijn vraag: hebben we dat thema niet in 2002 al gehad?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Ton Anbeek

  • over Gerrit Komrij

  • over Anna Enquist

  • over Tim KrabbĂ©

  • over Manon Uphoff

  • over Kristien Hemmerechts

  • over Ilja Leonard Pfeijffer