Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 4 (1949-1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 4
Afbeelding van Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 4

(1949-1950)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 717]
[p. 717]

Zoek de mens

Ensor's graf

Er is een vondst toe nodig om een groot man te begraven zonder dat zijn graf nog doder wordt dan zijn lichaam. Tweemaal zijn de Belgen reeds geniaal geweest. Eenmaal toen zij Verhaeren aan de grond moesten toevertrouwen, een andere maal, toen ze Emiel Claus dienden weg te bergen. De eerste vóór zijn ‘Escaut’, de tweede in zijn ‘Zonneschijn’-tuin langs de Leie te Astene.

Oostende bezit twee akkers voor de doden, in de wandel bekend als het Oud en Nieuw Kerkhof. Het Oud ligt tussen de steenweg naar Nieuwpoort en het hippodroom ‘Wellington’. De jockey's jagen er hun paarden langs en als er onder hen zijn die Bürgers ‘Lenore’ kennen, dan verzuimen ze waarschijnlijk niet het vers te memoreren ‘Die Toten reiten schnell’. Wie van dit kerkhof treedt, heeft zand aan de zolen. Van het nieuw, dat in de polder ligt, richting Steene, waar de broer van Guido Gezelle, Jozef, enkele jaren pastoor is geweest, geraakt men niet zonder klei tussen de veters.

Alle goede dingen, ook de begraafplaatsen, zijn echter ten getale van drie. Op het einde van de vorige eeuw werd Mariakerke bij Oostende genaast. Er staat een oud kerkje met gothische ramen en vlak er naast begint het duin. Veel mensen worden er niet begraven, een paar afstammelingen van Mariakerkenaars. die er een eeuwige vergunning hadden gekocht. Met de jaren werden de graven, die geen eigendom waren, opgeruimd en thans worden ze platgelopen door een eenzame wandelaar.

Ensor, die geen groot zwerver was, kwam er in zijn jonge jaren af en toe zijn allereerste paneeltjes brengen, van op het duin, een vergezicht over de poldervlakte met het kleine kerkje als wazig doch concreet perspectiefpunt.

Daar ligt hij nu diep begraven onder veel bloemen en een voorlopig kruisje. Men heeft hem kerkelijk begraven en hij rust op een kerkhof. Het bisschoppelijk college, waar hij driehonderd jaar gele-

[pagina 718]
[p. 718]

den leerde lezen, heeft de vlag halfstok gehesen ter ere van de oudleerling. Dit alles doet niemand pijn; integendeel. Ensor is waarschijnlijk de eerste geweest om er in zijn zilveren, dode baard kostelijk mee te lachen.

Het is lastig om in een badstad een passende, waardige en discreet spectaculaire, laatste woonplaats voor een geniaal man te vinden. 's Zomers is het strand bevolkt door argeloze en levensblije klanten en een duintop is er niet meer te ontdekken. Het is te laat om op dergelijke verhevenheid een Ensor te begraven. De tijd van Beowulf is lang voorbij; geen middel nog om een hoog en eenzaam sepulcrum te bouwen dat ‘could be seen far off by all sea-faring men’.

Ensor, de eenzame, ligt op de beste plaats, die hij kon dromen. Het wàs een vondst hem te Mariakerke te bestellen, in de zon en uit de wind, met het geruis van de zee, naar wie hij met zijn prachtig hoofd ligt gekeerd. In de vroege morgen zal hij de sirenen horen zingen, te middernacht zal het er verlaten genoeg zijn om zijn oude, zo dikwijls geëtste vriend, Pito-met-de-zeis, niet te verschuwen.

Altijd heb ik er van gedroomd nooit begraven te worden, maar ergens op zee tot plankton te vergaan. Sedert ik in de November-schemering vóór Ensor'ss fosforescerende schim heb gestaan, ben ik aan het twijfelen gegaan. Niet om de gunst naast hem te liggen en, plezierig oud-Oostende, om veel en velen te helpen grinniken maar om gerieflijk en los de tibia's uit te strekken zonder de brave burgers van over de deur te generen. En me te kunnen wentelen, smal maar vrij, met niet al te veel, zoals aan boord van een goede, afgezonderde en intieme IJsland-treiler. Op land en zee samen.

K.J.

Nous ne rejetterons pas Duhamel

Philippe Deschuyteneer geeft in ‘La Revue Nouvelle’ van Oct. 1949 het goed voorbeeld van christelijke verdraagzaamheid, in een studie over Georges Duhamel. Nochtans zegt hij duidelijk wat hem van deze schrijver scheidt.

In een van zijn eerste en belangrijkste boeken ‘La possession du monde’, betoogde Duhamel dat het geluk de reden zelf van ons bestaan is, uitsluitend aards moet zijn omdat het hiernamaals niet meer is en moet gevonden worden in liefde tot wereld en mens, die alles, zelfs het lijden, in geluk omzet. In liefdegeluk moet de mens dus de wereld bezitten.

Duhamel zegt dat kunst is ‘le don suprême que les hommes se font de leurs découvertes et de leurs richesses’ en volgens deze opvatting heeft hij verslag uitgebracht over hetgeen hij ontdekt heeft en verworven door de wereld in liefde te willen bezitten. Het zijn de ervaringen van Salavin en toen Salavin oud en wijs genoeg was geworden om zich ook aan anderen te interesseren, is het tot de kronijk der Pasquier uitgebreid.

Duhamel stelde zich een driedubbele opgave: atteindre le bonheur, trouver un absolu en dehors de Dieu, conserver sans l'âme spirituelle une vie intérieure.

[pagina 719]
[p. 719]

Deschuyteneer is er zich goed van bewust dat Georges wel consequent en onvermoeibaar zijn doel heeft nagestreefd, maar dat Louis Salavin maar bitter weinig heeft gevonden waarover een christen zich verheugen kan. Bij de Pasquier is er Cécile die zich tot het catholicisme bekeert, maar dit geeft haar broer Laurent, zeer verwant met Louis Salavin en Georges Duhamel, volgende woorden in: ‘Non, soeur, c'est impossible. Oh, j'y ai songé cent fois, mais non, ce n'est pas possible. J'ai bu, dès le commencement, des breuvages qui m'ont empoisonné pour le restant de mes jours. Il faut maintenant que je me débatte avec cette pesante raison qui ne me comble pas, mais qui m'a donné des habitudes tyranniques et dont je sens bien que je ne pourrai jamais me délivrer. Mais je t'envie, soeur, je t'envie. Il me semble que je vois s'élancer un beau navire et que je reste seul sur le quai en agitant mon mouchoir’.

Diezelfde Laurent legt het elders nog beter uit aan een priester: ‘Pour moi c'est fini depuis dix ans. Les premiers temps, si vous voulez le savoir, j'en avais comme de la rage, une rage de destruction. J'aurais voulu me faire du mal à moi-même et faire du mal à Dieu en moi. Maintenant je suis très calme, je ne crois plus. Je ne peux plus croire et je ne croirai plus jamais. Je ne souhaite même pas que le don de croire me soit rendu. Mais je sens bien que c'était beau, cette promesse d'un amour éternel, d'un revoir éternel, d'un repos éternel’.

Het schijnt dat Duhamel in zijn jongste werk nog ruimer en milder voorkomt. Hij moet zelfs spreken over ‘des mystères de la grâce que nous sollicitons si souvent en vain par un effort désespéré du coeur et de la raison’ en Deschuyteneer vindt het woord gratie in de pen van Duhamel zwaar van betekenis, zelfs wanneer men het zo breed mogelijk interpreteert.

Zijn sympathie voor Duhamel wordt hem echter niet ingegeven door de hoop dat deze de weg van Cécile zal gaan, hoop die hij zeker koestert en door de zorg hem de terugkeer zo gemakkelijk mogelijk te maken. Uit geheel zijn tekst blijkt dat hij gans het werk bewondert en de schrijver met een warm gemoed hoogacht. Hij zegt waarom. ‘Nous ne rejetterons pas Duhamel. Par delà ce qui nous sépare, par delà les manières différentes peut-être, qui le sait?, dont nous comprenons l'inquiétude qui habite en nous et la réponse qu'elle appelle, nous nous sommes découverts liés à lui. L'amitié et la confiance qu'il nous a témoignées dans ses livres ont noué ce lien. Duhamel nous a aidé à mieux comprendre et nous-mêmes et les autres. Comment le rejetter?’

Als men het in een studie ex professo wil doen, zal men niet licht zo bondig, helder en juist de basiselementen van de verdraagzaamheid aangeven. Dezelfde oprechtheid tegenover dezelfde problemen, wederkerigheid van vriendschappelijk vertrouwen, leren van en door elkander, geen aardse of hemelse verdeeldheid is daartegen bestand.

G.W.

[pagina 720]
[p. 720]

Het zal verkeren

Wij lezen in een Hollands weekblad dat, dezer dagen, in een kleine particuliere verzameling ‘een schilderij van zeldzame schoonheid werd ontdekt, een meesterstuk dat het oog geboeid houdt en dat dieper ontroert naarmate men het langer aanschouwt’. Het gaat om een Maria Boodschap gesigneerd ‘H. van Meegeren’. En de enthousiaste kunstcritieker voegt er nog aan toe dat wij hier komen te staan ‘vóór een tot dusver volstrekt onbekende stijl, van deze ‘veelzijdige’ kunstenaar; een stijl die opnieuw zijn machtig vermogen in volle glorie tentoonspreidt...’.

Voor zover men uit het aanschouwen van de reproductie kan uitmaken, is het bekende Bijbelse onderwerp inderdaad op een zeer oorspronkelijke wijze behandelen in een visionnaire verbeelding, die zich treffend onderscheidt van de menigvuldige voorstellingen, die de schilders, vanaf de primitieven tot de expressionnisten, ons leverden. Over de zuiver picturale waarde laat zich echter moeilijker oordeelen.

Dat dit doek ‘authentiek’ is, lijkt ons zeer waarschijnlijk. Het zou een te verheugend wonder zijn, moest, zoo spoedig na van Meegeren's overlijden, er nù reeds een kunstenaar opduiken, die een dergelijke palet- en penseelvaardigheid zou bezitten, dat hij in staat zou zijn om na te doen hetgeen de schilder der Emmaüsgangers heeft voorgedaan.

Maar even zeker is het dat, binnen enkele eeuwen, andere, meer twijfelachtige van Meegeren's zullen opduiken, die de kunsthistorici en experten veel stof tot disputen, analyses en polemieken zullen bezorgen.

R.B.

Lèche-cul-isme classique et intégral (vervolg)

In verband met het stukje getitels als boven (N.V.T. nr 2) doet de heer Bodard mij opmerken: 1o dat La Revue Française zijn bijdrage ongenadig heeft verminkt zonder hem te raadplegen, en 2o dat het tijdschrift niet is ingegaan op zijn voorstel om ook een artikel te wijden aan de Nederlanse litteratuur in België.

Wat ik de heer Bodard verweet, moet dus, voor een goed deel, gericht worden aan de heren van La Revue Française.

M. Gij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Karel Jonckheere

  • Gerard Walschap

  • Raymond Brulez

  • Marnix Gijsen

  • over James Ensor