Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 7 (1952-1953)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 7
Afbeelding van Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 7

(1952-1953)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1077]
[p. 1077]

[Gedichten van G. Achterberg]

Stenografie

 
Nu gij geen ander lichaam hebben kunt
 
dan punt voor punt verwijderend van wat
 
ik eenmaal in mijn armen heb gehad,
 
waarmee gij u ten einde toe verdunt,
 
 
 
wordt mij het stationnaire woord misgund
 
over uw toestand. Alles wat ik had
 
aan overzicht veroudert op het blad.
 
Ik volg u stenografisch, stuntelend
 
 
 
en streep u door of laat u staan en scheid
 
u van het vorige in streng beleid,
 
want onverbiddelijk vergaat de tijd
 
 
 
en groter wordt de wereld om mij heen
 
te inventariseren, steen voor steen,
 
want niets in de natuur liet u alleen.
[pagina 1078]
[p. 1078]

Aurora

 
Het land gaat liggen in het blauw vandaag.
 
Op u na is de morgen zonder dood.
 
En met u zou hij even wijd en groot
 
gekomen zijn over de rozenhaag.
 
 
 
Daarom zijt gij aanwezig in de waag,
 
waarmee de nieuwe dag zich weer ontsloot
 
aan het verlorene, en blijven rood
 
de rozen en de velden blauw omlaag.
 
 
 
De verte wemelt van uw mooglijkheid
 
Met klene grijze vonken door elkander
 
sluit u de ruimte aldoor in en uit.
 
 
 
Er kan daarbij niets anders wezen dan er
 
overal gaande is. Het licht verblindt
 
u nog te veel alvorens ik u vind.
[pagina 1079]
[p. 1079]

Nostalgie

 
Eindpunten op het land hebben de tijd.
 
In 't stadje waar ik slaap klinkt mannenzang
 
van een vereniging, nog aan de gang
 
met oefeningen; telkens uitgebreid,
 
 
 
van het begin af aan hernomen, sluit
 
de melodie u verder in en kan
 
gedurig komen tot uw volle omvang,
 
maar loopt weer op de oude stilte uit.
 
 
 
Ik hoor niets meer. De mannen zijn naar huis.
 
Ze worden door hun vrouwen opgewacht,
 
krijgen koffie en gaan met ze naar bed.
 
 
 
Provinciewind maakt in de bronzen nacht
 
een laatste resonantie tot geruis.
 
Gefluister bij het oor heeft ingezet
[pagina 1080]
[p. 1080]

Villegiatuur

 
Een dorpsstraat in de middag, wezenloos.
 
Bij alle stoepen is hetzelfde dood
 
wat zich tegen de gevels op vergroot
 
en aan de gang schijnt al een hele poos
 
 
 
in ieder huis, een lege blokkendoos,
 
waar niemand woont, die iemand eenmaal sloot,
 
nadat hij zich tevoren had ontbloot
 
- zijn lichaam werd hem plotseling te groot -
 
en in de velden vluchtte voor altoos.
 
 
 
Over het wegdek zit een lange scheur
 
van de notaris naar de pastorie.
 
De burgemeester is een bolleboos,
 
want hij bezweert het dagelijks gezeur.
 
Het meisje van de secretaris, Toos,
 
loopt met haar mandje in de pas van drie.
[pagina 1081]
[p. 1081]

Tuinarchitect

 
Hij kent zijn bomen al na zestig jaar
 
als hij ze plant of legt een appelpit.
 
Dan wonen andre mensen waar hij zit
 
te meten met een indirect gebaar.
 
 
 
Hij maakt nu vast hun wandelingen klaar;
 
een in de tijd vooruitgeschoven lid
 
van 't leven, strevend naar een ver doelwit,
 
alleen voor deze ogen openbaar.
 
 
 
De ruimte in zijn hand voldoet aan God
 
die, toevend aan de border van vandaag,
 
zichzelf onledig houdt, in de natuur
 
de schepping door te zetten op den duur
 
met nieuwe creaturen, laag op laag;
 
loodrecht gebonden aan het eigen lot.
 
 
 
G. Achterberg
[pagina 1082]
[p. 1082]

Zoete-Waters

 
Hier wilden wij de serafreine schaduw vinden
 
van onze late zomer, die mijn leven brak
 
gelijk de reiziger naar Emmaüs zijn blinde
 
gezellen liet aanschouwen, toen hun ogen strak
 
 
 
herkenden wat zij sedert lang vergeten waren
 
en nimmermeer vergeten zouden. Eet dit brood,
 
zo sprak hij - dat gij naamt met een verstild geb en
 
ontsloten blik, alsof gij de aardse tuin ontsloot.
 
 
 
De bomen leken nu van regen: beuken, eiken
 
en berken - en de lorken staan in oud rood goud.
 
O, door de dennen weer de heuvelkam bereiken,
 
waar wij de paarden zagen draven door het woud.
 
 
 
Een parelhoen treedt traag en eenzaam over
 
de dode bladeren diep-blauw van bleke zon.
 
Gelukkig in een bronzen sneeuw van berkenlover
 
breek ik mijn spiegelbeeld in een verborgen bron.
 
 
 
Ik hoor het ruisen van de droppen uit de kruinen,
 
het waterhel en zacht geluid van een dor blad
 
dat langzaam liggen gaat in het matte, diep-schuine
 
zonlicht, oud als de puinen van een gouden stad.
 
 
[pagina 1083]
[p. 1083]
 
Het riet neigt langzaam over langs de boorden
 
der vijvers, waar een watersnep een korte vlucht
 
afbreekt met scherpe roep. Najaarse woorden
 
van voorbijheden vallen als najaarse vrucht,
 
 
 
omdat gij door dit wordend uur zult wederkeren,
 
mijn lief, daar geen seizoen u zal gesloten zijn,
 
want niet als vrucht uit bloem gedijde uw diep begeren,
 
maar als uit reine tijd mijn uitverkoren wijn.
[pagina 1084]
[p. 1084]

Het ven

 
Gelijk het ven lag in de kring der dennen,
 
van ondergaande zon nog schaduwloos,
 
zo ligt het weer nu wij de wegen kennen
 
die ons vandaar wegvoerden voor altoos.
 
 
 
Zo zal het immer liggen, maar ik wilde
 
nog eenmaal in zijn spiegel uw gelaat
 
u tonen, nu 't verrillen der gestilde
 
begeerte nauwelijks nog sporen laat,
 
 
 
en eer het zal verzinken in uw ogen.
 
Want daarin ligt de kennis van de kracht
 
die zacht uw schoot ontsloot, van het vermogen
 
dat uur uit uur verwekte tot die nacht.
 
 
 
Gij zijt de vrouw, die, voor die nacht geboren,
 
sindsdien aleen door mij nog werd verbeid
 
aan iedere avond. Ook voor u verloren
 
was elke dageraad van uw afwezigheid.
 
 
 
Gij kent u zelven enkel door de beelden
 
van andre spiegels, - en geen ander mens
 
kent u lijk ik, ook niet wanneer zij deelden
 
met u de leegte van elke onvervulde wens,
 
 
[pagina 1085]
[p. 1085]
 
- wijl in vervoering ik de volheid der vervulling
 
aanschouwde, dit onaardse, zacht-en-helle licht
 
met harde zwarte schaduw: zuivere verhulling
 
van elk gemis, - o vonnis van een blind gericht
 
 
 
nadien, altijd nadien, wanneer het licht en
 
de schaduw in elkander zijn gedoofd.
 
Maar nooit valt schaduw op uw aangezicht en
 
vergaat het licht om uw verzaligd hoofd.
 
 
 
JAN VERCAMMEN
[pagina 1086]
[p. 1086]

Zon en maan

 
Ik mag zo verlegen zijn
 
Als ik wil. Post meridiem
 
Als de avond de middag
 
Weg heeft geplaagd met
 
Een zwart masker voor zijn
 
Dagelijks gezicht, fluisterend:
 
Ik zal jou doden. Ante
 
Meridiem als de morgen
 
Huiverend het zwembad
 
Van de dag, gillen en fluiten,
 
Induikt. Ik mag zo
 
Verlegen zijn als ik wil.
 
Zon en maan volgen
 
Van mond tot mond
 
Mijn sporen. In de omgeving
 
Kwebbelen mensen. De aarde
 
Zal mijn verlegenheid nemen,
 
Zwijgend, zoals ik wil.
[pagina 1087]
[p. 1087]

Geen thee meer

 
Vaak in andere huizen met onbekende
 
Hoeken en duistere theetafels
 
Zie ik je gezicht... o dat is
 
Een beginnende traditie.
 
 
 
Nee, ik wil geen thee meer.
 
Ik wil weg, al had u zestien
 
Bedden voor logé's en lieve handen,
 
Goedbedoelende ogen.
 
 
 
Bijna altijd heb ik genoeg
 
Van mensen, als ik ergens in een kamer
 
Je gezicht zie.
 
 
 
En zoveel meer,
 
Woorden die nooit worden gesproken
 
Dan in mijn bloed: Liefde.
[pagina 1088]
[p. 1088]

Licht

 
Als het licht ophoudt
 
Licht te zijn, maar een ander licht wordt
 
Dat zijn leger in gordijnen vindt
 
In drempels en in losse hoeken
 
 
 
Neem je je lichaam op
 
En het mijne mee: wij zweven
 
Als een Russisch paspoort in de ruimte
 
Ademend en stuitend op eigen macht.
 
 
 
Dit is het leven van elke nacht
 
Die wij verder leven met de wereld,
 
Een leunen tegen het uiterste licht
 
Een loven en prijzen van de levende dood.
 
 
 
Begrijp je me? Dood bij leven
 
Dat is de tijdeloosheid in het uur
 
Een Griekse tempel in het voorhoofd
 
Van de steeds herboren mens.
[pagina 1089]
[p. 1089]

O de vrouwen...

 
O de vrouwen met de smalle
 
Lippen, de droge wangen, nerveus
 
Bewegend in het dovend daglicht.
 
 
 
Gaan wij nu dan sterven? Met
 
Op de schouders de lichte last
 
Van licht dat afneemt.
 
 
 
O de vrouwen, willen wenen
 
Of een minnaar vangen als een vlinder
 
In een schrale bloem.
[pagina 1090]
[p. 1090]

Bij een foto van een autokerkhof

 
Wind is ijler dan een ziekte.
 
Nestelt zich in veren.
 
Op vergane zetels
 
Schouders meer, blank in geen
 
Vallend nachtlicht, geen
 
Geur van vrouwlijk voorjaar
 
Meer, een fles van hand tot hand
 
Niet meer, geen liefde
 
Meer, geen jaloezie niet meer,
 
Niets niets meer...)
 
De wind draait zich in wielen.
 
Stroomt dan verder.
 
Over weiden.
 
Naar de populieren.
 
En de verre steden.
 
 
 
REMCO CAMPERT
[pagina 1091]
[p. 1091]

Sonnet

(Voor B.R.)
 
Denk niet: elk afstand doen is een verraad.
 
De schoonste liefde blijft vaak onvolgroeid.
 
Soms is de rode bloem die één dag bloeit
 
in 't kort en schriel bestaan niet zonder baat.
 
 
 
Het kan gebeuren dat de wind het zaad
 
verstrooit, maar ook wel is er stil gegroeid
 
een nieuwe bloem, die nog te bloeien staat
 
in 't eenzaam hart - die nooit wordt uitgeroeid.
 
 
 
Hij die de vreugde van dit bloeien kent,
 
de wondre, teedre, die naast droefheid woont
 
en niet naar buiten treedt - hij wordt beloond
 
met wijsheid: zin en waarde van 't moment
 
dat door wie wil - al is 't of niets beklijft -
 
bij eeuwigheid kan worden ingelijfd.
 
 
 
HENK SCHAAFSMA
[pagina 1092]
[p. 1092]

Materialisatie

 
Nu groeit het trage gras met sappen uit mijn spieren
 
de memel doet zijn werk in mijn albasten schrijn
 
de ratten sterven niet de mollen en de pieren
 
zijn welgedaan vandaag - o burgerlijk festijn -
 
tussen het jonge gras en wellust van de dieren
 
omarmt een wortel mij die wroet langsom mijn lijf
 
nu ben ik het bezit van één dier populieren
 
en als het slottoneel van dit profaan bedrijf
 
krioelen op mijn buik de vermiljoenen mieren -
 
 
 
wanneer een vrijer komt zich vlijend in de grassen
 
is er géén afstand met dit kruid gewassen
 
maar sluipen in zijn spel mijn heimelijkste gassen
 
 
 
die ik wéérlevend door zijn lenden jaag
 
tot hij me schenkt - als spil van mijn kompassen
 
of sluitsteen op mijn graf - een dagblad van vandaag.
 
 
 
JAAK BROUWERS

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Gerrit Achterberg

  • Jan Vercammen

  • Remco Campert

  • H. Schaafsma

  • Jaak Brouwers