| |
Dagboekfragmenten
w 190767 - Zou Proust zo boeiend over de natuur geschreven hebben indien hij ze niet uit zijn schrijversleven had geweerd, indien hij ze niet als een met woorden te bezweren afwezigheid had beleefd? Een schrijver die wel met de natuur in aanraking blijft, kan zich wellicht tevredenstellen met hier en daar fragmentair haar aanwezigheid op te roepen. Maar dan blijft het toch een bekoring, uitvoerig, alinea's lang over haar uit te weiden; er is iets fascinerends in het feit dat aan de natuur woorden worden besteed. Misschien omdat woorden hier zo irrelevant zijn, i.t.m. medemenselijke woorden veranderen ze niets aan hun voorwerp; en toch is de gedachte dat alles hetzelfde zou zijn indien de woorden niet waren geschreven, onaanvaardbaar; maar wat kan er dan wel veranderd zijn? en men nadert de magie. Maar ook is er iets exalterends in het besef van de ontoereikendheid der woorden: wat is de oproeping van een meidoornhaag in vergelijking met het bestaan van alle vroegere en toekomstige meidoornen, van alle gewassen? Zo enigszins moeten de mystici het bespottelijke hebben gevoeld van hun pogingen om God te beschrijven. Gratuit, abstract, zinloos zoals de poging van het jongetje om de zee met zijn emmer leeg te scheppen.
En tóch niet zo maar zinloos.
Mijn ‘trouw’ aan Cee [en niet minder aan Kene, eigenlijk]: hooguit 50% deugdzaamheid, en voor de rest: eenzaamheid, eenzelvigheid, luiheid, gewoonte, lafheid, schaamte...
do 2007 - Hoe ik gvd nog naar woorden zoek! bij dit tweede klad [van Aankomen...] misschien nog meer dan bij het eerste. En dan twijfel ik of er ooit zal toe komen [zoals Willy Roggeman] een zin te schrijven, een-zin-die-er-dadelijk-staat. Er zal altijd wel een woord zijn waaraan de zin zal haperen, of dat ik ongeschreven zal moeten laten.
Anderzijds zorgt deze hebbelijkheid ervoor dat ik meer dan heel wat anderen ervaar hoezeer een geschrift een verzameling-van-woorden is.
... In de nieuwe van deze week is er een foto waarvan het ondenkbaar is dat ze voor een tiental jaren in een krant zou zijn gepubliceerd. Waarschijnlijk dat nu als porno beschouwde foto's over een 10-tal jaren in de kranten zullen staan [hopelijk minder opzettelijk vulgair en rot dan de meeste huidige]. En dan is er heel de wereld van de blik: eerst nu schijnt de literatuur zich het bestaan van fotografie en film bewust te worden. Wat is kijken, wat gebeurt er wanneer men kijkt? Is niet elk spektakel erotisch? Hoe komt het dat er nu eerst erotische stripverhalen verschijnen?
Bezwaren tegen Het zomers nihil van Roggeman. [Pretentieloos. Weet niet of De grote schaamlippen ermee vergelijkbaar is, meer medemenselijk misschien, maar minder aristocratisch. En de mogelijkheid dat Dgs vervelend is. maakt de bezwaren tegen Roggemans proza bespottelijk.]
| |
| |
R's spiritualisme: eigenlijk kan ik niet nagaan, of niet voldoende, in hoever dit spiritualisme aards, fysisch en wetenschappelijk is gefundeerd, en daardoor is het voor mij onaanvaardbaar.
[Mogelijk antwoord: lees eerst de andere boeken van R.] Onevenwichtigheid. Prachtig dichte, ‘verticale’ fragmenten, en daarnaast lectuurnotities [waarin bvb. een zin als: ‘Men weet niet wat men het meest moet bewonderen...’]. Wellicht antwoordt R. hierop met een verwijzing naar het yin-yang thema.
Maar: yin en yang zijn m.i. evenwaardig [behoren het te zijn]. Kijken - zeggen; ontvangen - baren; eten - maken. Niet: schrijvend scheppen - schrijvend verteren.
Het spelen met feiten en namen vind ik een onaanvaardbare hooghartigheid tegenover de werkelijkheid. Alles wijst er dan ook op dat R. de benadering van de werkelijkheid heeft afgeschreven. Hiermee houdt verband het fragmentaire: onvermijdelijk produceert men ‘kiekjes’ die alle min of meer ‘ideaal’ zijn.
za 2207 - Het onschatbare Franse laïcisme. Uit een artikel in Le Monde van 19 juli blijkt dat aan het door de katholieken Moré en Massignon gestichte tijdschrift Dieu vivant werd meegewerkt door Georges Bataille en Pierre Klossowski.
zo 2307 - ...Aandoenlijk is het, vast te stellen hoe de op pornografische foto's en films getoonde houdingen veel minder lekker zijn dan goed zichtbaar. En toch opent het besef dat deze handelingen mogelijk zijn, en door andere mensen gedacht en althans gemimeerd, en door wie weet niet nog hoeveel andere mensen gedroomd, de weg naar de frenesie. Het gaat om niets meer dan om frenesie, die toestand waar we niet helemaal onszelf zijn, waar we verwonderlijk meer zijn dan onszelf, tot meer in staat. Akkoord, die frenesie is in tegenspraak met de dagelijkse lankmoedigheid - ze wordt dan ook niet dan als een ‘feest’, een ‘spel’, een verzet gedacht. Maar begrijp dat iemand die zich, hoe doezelig ook, die frenesie bewust is geworden, niet ‘kan rusten’ voor hij ze heeft verkend. [Bedenk ook dat die frenesie een der zeldzame gebieden is die voor de geschreven woorden eigenlijk ontoegankelijk zijn.]
Mijn vader die het slechter maakt. Mevrouw A. aan wie de dokter nog maar één kans op drie kan geven.
Toevallig nog eens wat lezend uit Malte Laurids Brigge: dat dit toch een het boek is. En mij verbaast het te ontdekken hoe veel dit boek - wel een van de eerste waarvan de lezing voor mij beslissend is geweest, maar dat ik toch sinds lang niet meer had opengeslagen - te maken heeft met wat ik als ‘mijn uiteindelijk boek’ besef. De bezwaren zijn heel duidelijk: het opzettelijk pathetische, de fictie van het personage, de verheerlijking en opluistering van het verleden ten koste van het heden. Maar er blijft: de blik naar mensen, voorwerpen, gebeurtenissen, verschijnselen, en: het-boek-van-een-leven.
Het spreekt vanzelf dat het compromitterend schrijven het gevaar doet ontstaan dat het leven om het geschrift vervalst wordt. Een doodzonde, voor zover het een niet noodzakelijke, aan het feit dat men schrijft niet inherente vervalsing betreft [b.v. wanneer een schrijver alleen daarom een andere wending aan zijn leven zou geven, dat hij anders niets meer te schrijven zou hebben]. Maar het is tijd dat men dit gevaar aandurft. Er is nu al lang genoeg personage gespeeld.
Op de kermis van Flobecq. Inavouabele gedachten voor de enkele mooie lichamen? Zó'n weemoed, zó'n rampzaligheid is niet te verdragen. Herinner je de schaamte en de wroeging,
| |
| |
tot je vaststelde dat het begeren van Cee vanzelfsprekend was. Uitgesloten dat een hartstocht voor de menselijke lichamen alleen maar verkeerd zou zijn, alleen maar tot spijt zou leiden.
m 2407 - Kan me heel goed voorstellen dat de stem van bvb. Petula Clark als uiterst provocant wordt beschouwd door bepaalde mensen. Altijd weer dezelfde fout waarbij opvallende lichamelijkheid met verdorvenheid wordt verward.
Hetzelfde heeft zich aanvankelijk met de jazz voorgedaan.
We zijn zozeer het lichaam vergeten, wanneer we ons nu plots in een lied, een stem bevinden die onmiskenbaar lichamelijk zijn, dan is het eerste wat we ons dadelijk, automatisch herinneren: de schande.
In Detroit zijn 12.000 soldaten ingezet in een echte rassenoorlog. ‘Toen konden we maar één ding willen: vluchten, om het even waar...’.
In het laatste boekdeel van Du Bos [waarvan ik de al te literaire, al te hineininterpretierende commentaren op liturgische teksten meestal gewoon heb overgeslagen] vind ik toch bladzijden die het overschrijven waard zijn: ‘Mon Repos, Mont-Pélerin-s/Vevey, Suisse. Dimanche 27 juin... Au lit [trois heures après une crise de foie, accompagnée d'atroces douleurs de carrefour et de vésicule, et une heure et demie après une piqûre de deux ampoules de pantopan].
[di 2507] - Balle perdue.
Contrairement à toutes les opinions reçues, il n'y a peut-être pas d'amour plus profond, en tout cas pas d'amour plus indestructible que celui qui, à telles heures, se ramasse en un indicible amalgame de pitié infinie et simultanée pour l'autre et pour soi. Ce qui a tout faussé à ce sujet, c'est que l'on ne sait plus, et je devrais aller plus loin et dire: on n'a jamais su que dans la vraie pitié, la seule qui soit digne de nous, chez celui qui l'éprouve il n'entre pas une once de sentiment de supériorité, mais tout à l'inverse la conscience la plus poignante et la plus aiguë de sa propre faiblesse qui devient alors, dans l'amour que je décris ici, consciente d'une double faiblesse dans laquelle les deux sont joints et unis - ah! avec quelle tendresse inexprimable - pour le temps et pour l'éternité. Et si personne ne sait plus ce qu'est la vraie pitié, qui sait encore, qui a jamais su ce qu'est la vraie faiblesse et qu'en deçà de la parole de saint Paul, sur un plan rien qu'humain, c'est en elle, par elle, que “nous sommes forts”. La force dans laquelle n'est pas incluse cette faiblesse-là, n'est rien: c'est l'apanage de la brute... 305 Peashway, South Bend. Mercredi 22 décembre ['37]... En décembre 1921, à la page finale de ma Méditation sur la vie de Baudelaire, j'écrivais: “Ce que le christianisme a peut-être apporté de plus absolument nouveau, c'est l'idée que l'homme atteint sa cime par une détente; la plus haute sagesse non chrétienne, celle d'un Marc-Aurèle par exemple, place la perfection dans une certaine tension. Le christianisme est venu desserrer le noeud que celle-ci avait serré le plus possible. Il a substitué à l'orgueil, à la nette conscience de soi et du
monde, l'humilité, la pitié...”’.
En ben je dan geen ‘schrijver’, je bent een schrijvende, dat is genoeg, dat is het voornaamste.
Een beminde beliegen: hem op een dwaalspoor moeten brengen wanneer hij het hem ontzegde gebied benadert, terwijl dit naderen en genaderd worden anders louters geluk is.
De tijd komt gauw - voor velen is hij al gekomen - dat ons
| |
| |
het radeloze van onze toestand, verblindend, verlammend duidelijk wordt. Toestand waarbij we niets nog te goeder trouw zullen kunnen doen: noch van onze rijkdom genieten, noch hem verzaken. Toestand die in ons het vermoeden wekt, dat het kwaad misschien onze uiteindelijke roeping is.
w 2607 - Hoe zou een schrijver geen grote, bijna afgodische bewondering koesteren voor die leden van die religieuze sekten die nooit, maar dan nooit, ook niet in levensnood, ook niet voor de gein, een leugenachtig woord spreken.
v 2807 - Het Franse liedje dat begint met de woorden: ‘Ma-a vie’. Er is een wonder in het besef dat dit woord vooronderstelt. Het veronderstelt dat men iets wat men zo gemakkelijk louter ondergaan zou hebben, althans in gedachten beheerst: overziet, omvat, ontwerpt, vergelijkt, beoordeelt, wijzigt, aanpast. Het vegetatieve dat volmaakt in de tijd leeft, heeft geen benul van de tijd. Wil dat zeggen dat er in het besef van de tijd uiteraard iets tijdeloos is?
Dit heeft iets te maken met sex. Opgewonden raken en het weten. Zich bewust laten prikkelen. Paren en weten dat men paart. Hoe komt het dat de geneesheren graag pornofoto's krijgen [als reclamegeschenken] van de farmaceutische firma's [ik zou moeten weten welk soort van porno]? Zou men niet juist het tegendeel verwachten van hen?
x-30, y-1967 jaren voor mijn dood.
za 290767 - Mijn vader, de stoïcijn, die kreunt en krinkelt van de pijn.
m 310767 - De doodzieken. Hoe ze allengs alle belangstelling verliezen voor hun eigen toestand, zodat de optimistische leugens tenslotte meer voor de gezonden lijken gemaakt dan voor de zieken: een inderhaast opgetrokken taalgrens. Hoe hun hartstochten verdampen [mw. A. die de laatste tijd achteloos naar nieuws over Cateau luisterde, die, toen ze haar gister voor het eerst sinds een 8-tal weken zag, zelf vroeg dat ze wegging; mijn vader die op de dood hoopt, terwijl hij volgens m'n zus doodsbang was te sterven].
Dat mw. A., die zo autoritair taterend sprak, zelden, en haast nooit aandachtig, luisterde; dat ze haar man de laatste dagen volstrekt niet minder heeft afgesnauwd dan vroeger, integendeel; dat het luisteren, niet langer dan een kwartier, naar Cateau haar zozeer heeft uitgeput dat haar toestand gisteravond zorgwekkend werd: wijst dit alles niet op een gruwelijk verwrongen beleving van de taal?
di 010867 - Vanmorgen een winterkoninkje onze kamer binnengevlogen terwijl we in bed lagen
Krankzinnige dromen, vannacht. O.m.: in een gezelschap moet Cee dia's projecteren [Gigi G. had erover gesproken ons van haar reisdia's te tonen], de eerste wordt blijkbaar alleen gebruikt om het apparaat af te stellen en toont: 2 parallelle bedden waarop 2 keurig, donker geklede heren op hun zij liggen, elk houdt een projectieapparaat in de hand en kijkt naar een scherm dat blijkbaar rechts van de rand staat, achter en tegen elk van die heren ligt een mooie naakte vrouw, een hand niet ver van de gulp van de man. [Invloed van het lezen van De sex-maniak in Avenue [Vanvugt]...
Voorbeduidsel van de komst van de E.'s?] Tot Cee moet ik iets gezegd hebben als: ‘Dat is sexy, zeg’, en zij wil me tonen dat er nog wat sterker is, wil een ± pornografische dia [een man en een vrouw die naar een pornodia kijken] op een
| |
| |
zijmuur projecteren dat niemand het ziet, maar door een beweging van haar zien alle aanwezigen lachend waar het om gaat.
v 0408 - Doordat Cee om de 2 dagen naar Brussel rijdt krijgen we een duidelijk besef van onze mogelijke mobiliteit.
Mogelijk dat ze bij ons groter en gemakkelijker kan zijn dan bij heel wat stedelingen. Niet onwaarschijnlijk dat het stadsleven van heel wat mensen tot een neo-provincialisme ontaardt.
Laten wij, allen stervenden, er eens mee ophouden elkaar en onszelf te beliegen.
Schrijven: een poging om integrale menselijke erkenning af te dwingen. In een gesprek wordt noodgedwongen een selectie gemaakt, wordt niet ingegaan dan op wat op het eerste gezicht opvalt. Schrijven is een noodzakelijke voorwaarde tot integraal luisteren, a fortiori tot communicatie.
De wet van de ontgoocheling bij Hermans: ‘Als eindelijk gebeurde wat je lang had verwacht, was het zo kleur- en smakeloos dat het leek of je er nooit één ogenblik van had gedroomd’ [Tranen der acacia's].
Sex bij Hermans: ‘Hij dacht: zij is niets meer dan een foto van een filmster in badpak voor mij. Ik wil haar liefde niet, al bezat zij die voor mij. Ik wil mij niet verzadigen aan haar, alleen aan de indruk die zij op mijn netvlies maakt. Haar binnenste laat mij onverschillig. Wie een vrouw bevoelt, het kloppen van haar hart voelt, de verschillen in temperatuur van de verschillende delen van haar huid, die voelt nog iets van haar ziel. [...] Hij strekte zijn hand uit naar de benen die hij streelde, iets dat hard was, glad en warm, maar dood.
Hij zou niet geduld hebben dat zij ook maar een ogenblik een spier anders spande’.
Nu zou ik geen pornografie kunnen schrijven zonder het thema van de huichelarij te gebruiken: de voorname, elegante vrouw die in bepaalde omstandigheden naar het pornografische andere uiterste overgaat. Nu eerst bedenken dat dit thema niets meer is dan een amplificatie van mijn ontdekking van de seksualiteit, van een universele ‘huichelarij’.
Een vraag: is het niet mogelijk dat een minimum aan seksuele wetenschap noodzakelijk is voor een normale ontwikkeling van
de intelligentie, zelfs van de levensvreugde?
Het geluk als opdracht. Er is niets in dit leven dat niet kan worden gewijzigd als het er maar om gaat jezelf, Cateau of Cee gelukkig te maken.
De honger, de onrust, de leegte van nu: er zijn mensen om wie ik buitensporig veel geef? De E.'s: er is geen begeren, zelfs voor Nelly is het veeleer een vertedering. Nu komt het me voor dat ik me vergist heb m.b.t. Christian [in De grote schaamlippen], dat de begeerte niet de verklaring is van mijn gevoelens voor hem. Liefde? maar met Cee zou ik toch verzadigd moeten zijn. Bezitterigheid? Vraatzucht? Bodemloze nieuwsgierigheid?
Dat heeft er wel wat mee te maken. Maar hoe kan dat bevredigd worden. Onbevangen zijn? Maar het gaat om àndere levens.
Bijvoorbeeld: ik zou nu wel graag opschrijven hoe ze mij nu verschijnen; maar dit schrijven zou me buiten een gewone sociale verhouding leiden, zou buitensporige belangstellingen voeden - tenzij Hilbert E. het spel wilde meespelen. En dan nog zouden we een onbekende ruimte betreden.
di 0808 - Over mevrouw A. heeft haar dochter Greta het
| |
| |
volgende vernomen: haar jeugd met haar nu nog kerngezonde zuurpruim van een moeder heeft haar zo gruwelijk misvormd dat, toen een lerares piano haar vriendelijk bejegende, zij zich hartstochtelijk aan haar ging hechten; zo hartstochtelijk dat, toen die lerares haar eens over trouwen sprak, de toenmalige juffrouw A. antwoordde: ‘Ik verlang niets meer dan jullie dienstmeisje te kunnen worden’.
... En als lezen nu een zonde was? omdat het de wereld niets vooruithelpt, omdat het een vlucht is, en een kortstondige amnesie [J. Green die zich haast niets herinnert van de perioden waarbij hij veel las.]...
do 1008 - Gister in Knokke. Mijn vader: het gezicht van een stervende, hij zou niet meer lijden. De lever aangetast: dit is het ergste wat men kon vrezen. Het hart in uitstekende conditie, zodat het einde niet te voorspellen valt.
Het zeggen. Bijvoorbeeld: Julien Green zal nooit nalaten van iemand die hij belangrijk acht de huidskleur [‘un teint de rose’] en de kleur der ogen te vermelden; maar zelfs van de mensen die mij het meest geboeid hebben, ken ik niet alleen de ogenkleur niet, ik heb ze zelfs meestal nooit uitdrukkelijk opgemerkt. Men kan zo'n verschijnsel verklaren, voor Greens zusters bvb. zal de ogenkleur van een persoon zeer gewichtig zijn geweest. Er blijft echter dat het in mijn geval iets heel bijzonders zou betekenen als ik over de ogenkleur van iemand sprak, en omgekeerd iets heel bijzonders voor Green als hij er niét over sprak. Het verband tussen waarneming, gesteldheid en verbeelding. Green schrijft ergens in zijn dagboek dat hij met roken ophield toen hij hallucinaties kreeg; hij beweert nml. dat hij, in de hoek van een kamer zittend, het gevoel had dat hij in een andere hoek zat. En ik vraag me af: in hoever gaat het hier om een [secure] weergave van een hallucinatie, of een toevallig te binnen geschoten, om een geheimzinnige reden accuraat bevonden vertaling ervan; of nog: is het niet mogelijk dat Green, hier als een echte ‘visionnaire’, nagenoeg onbewust, als instinctief woorden aanwendt die zelf vormen en beelden scheppen waar een andere - ik - sprakeloos zou blijven. Of zich op die onzegbaarheid zou beroepen. De onzegbare dingen: er blijft dan niets over dan om ze heen te schrijven. Zoals er dingen zijn die we niet kunnen bekijken, die we alleen kunnen zien door onze ogen op iets anders te richten.
v 1108 - [En dan gaat het hierboven nog maar om de gewone mededeling van niet denkbeeldige belevenissen.]
Hoe reageren op de vermelding [in L'Express dat ik in Knokke heb doorbladerd] van het Franse meisje van 14 dat elke avond in de kelder van een HLM met een drietal vriendjes [samen] ging rotzooien? Hoe graag zou ik reageren - maar hoe zou ik reageren zonder ressentiment, nijd, afgunst.
za 1208 - Geen sigaretten meer roken: niet meer het binnenste van zijn mond voelen. Of juist wel? of: zijn mond niet meer dan als een ruimte voelen? Zonneklaar dat men ermee moet ophouden zohaast het een gewoonte, een automatisme is geworden: want dan is het zo dat men aan een sigaret geen genoegen beleeft, alleen nog erg lijdt onder het gemis ervan.
Playboy en Lui zijn onaanvaardbaar als sociale, economische, financiële verschijnselen: de loutere consumptie. Maar dat heeft niet veel met sex te maken.
‘... beiden denken we aan uiteindelijke woorden; maar ik, die me voorlopig niet verder waag dan zo exact mogelijke beschrijvingen, zeggingen, stel me voor jouw flux, jouw discours de vraag: hoe wéét hij dat het klopt? hoe weet hij zeker dat De Hemel II
| |
| |
louter zegging is van het kluwen in hem, zonder vervalsende interferenties vanwege zijn lectuur, zijn zo talrijke sociale betrekkingen? Het schrijven van uiteindelijke woorden is een magisch gebeuren, voor mijn part kan ik het mij niet inbeelden zonder een soort van rituele zuivering, van uiterst gebalde luciditeit, angstvallig beperkt... Kortom, mij dunkt dat uiteindelijke woorden niet kunnen klinken dan vanuit een bijna onmenselijke ontvankelijke leegte. [En het verbaast me nu, dat geloof reeds aanwezig te zien in lang vervlogen Rilke-iaanse jaren, toen ik een gedicht zag als woorden die door de druk van de eenzaamheid uit een mens worden geperst...] Best mogelijk dat dit verband houdt met mijn aandacht voor de eenvoudigste feiten [autobiografisch], verschijnselen: ze zijn betrouwbaar, men weet wat men aan ze heeft, de woorden zijn hier niet dan om ze minder ontoegankelijk te maken, hun waarheid wordt door mijn woorden geconditioneerd. Maar voor elke “verbeelding” rijst mijn argwaan: wat wordt me hier niet allemaal ± onbewust gesuggereerd, wat al voor hidden persuaders zijn hier niet aan het werk, welke illusies worden me hier niet tersluiks bijgebracht, wat al voor onbestaanbaars wordt hier niet als bestaande geëvoceerd enz.... [On n'écrit bien que ce qu'on n'a pas vécu: bij definitie onwaar.]...’.
zo 1308 - vannacht is mijn vader gestorven, omstreeks kwart over twee, pijnloos, een hemorragie. Men kan zich alleen maar verheugen. Met Kerstmis zou hij 73 geworden zijn.
m 1408 - Zijn uitdrukking was die van beleefde aandacht waarmee hij luisterde naar een antwoord op een opwerping van hem, men had het gevoel dat het antwoord hem
di 1508 - niet erg interesseerde, of was het maar uit beleefdheid dat hij niet verder aandrong, wist hij misschien wel beter? Die heel onverwacht hevige aanwezigheid is het die mij tot huilens toe bewogen heeft bij het zien van het sterfbed. Mijn grootvader zag er na zijn dood helemaal als een slapende uit, alleen iets valer, het viel me des te meer op dat ik hem vaak, als kind reeds, had zien dutten. Zo had ik soms, wanneer ik mijn vader zijn middagdutje zag doen, gedacht: zo zal hij eruitzien wanneer hij dood zal zijn. Maar het was helemaal anders - misschien ook omdat hij bijna rechtop zat? En dan die weemoedige, nauwelijks ironische, melancholische uitdrukking.
Uitdrukking die nog op navrante wijze als gerechtvaardigd is doordat m'n moeder gistermorgen een briefje van mijn vader heeft ontdekt waarin hij uitdrukkelijk vroeg op veel eenvoudiger wijze begraven te worden dan gebeurd is, op de plaats waar hij zou sterven en in geen geval in het familiegraf van Laken.
w 1608 - De eerste keer dat ik hem op zijn doodsbed heb gezien was het zondagmorgen met Marie-Paule, Cee en Pierre. Ik ging de eerste binnen, een schok. Marie-Paule heeft hem gekust. Ik was graag nog wat gebleven, maar net toen ik mijn ontroering te boven kwam, smeekte Cee me om weg te gaan [de anderen waren al buiten en Cee vond het onverdraaglijk me zo te zien]. Later ben ik nog alleen gegaan, maar ongerust dat iemand op het onverwachts zou binnenkomen enz., toen ik trachtte rustig te kijken was de opwelling om hem hardop aan te spreken bijna onbedwingbaar. Hij gaf ook de indruk van een gedweeë, deerlijk toegetakelde. Een Greco, zegt Cee.
In de nagelaten brief vroeg hij uitdrukkelijk geen missen e.d., alleen de veelvuldige herhaling van een schietgebed voor zijn eeuwige rust.
do 1708 - Gister in Brussel. Kleren van mijn vader gepast.
| |
| |
Hoe mw. S.-E. eigenlijk bestendig in de haat leeft, en daarin gesteund wordt door de godsdienst.
Niet onwaarschijnlijk dat je erin geslaagd bent een al te eenvoudig leven te leiden: het intricate van het gewoonmenselijke brengt je in verwarring, en er zijn aanwijzingen dat je de monotonie weleens verbroken zou willen zien.
v 1808 - Wanneer de seksualiteit niet meer vanuit de religie als zonde wordt beleefd, blijft heel het gebied van het obscene [sex, Bataille, porno] ze als zonde opeisen.
di 2208 - Hoe we ons van de doden zoal afmaken. Voor hun dood al door onze leugens. Na hun dood door de kist, de tombe, de luxueuze doodsbrief. [En hoe gek is eigenlijk dat z.g. ‘begraven’ in een kelder. De illusie dat men in de grond stopt, terwijl het met grond en aarde net zo weinig te maken heeft als indien de doodskist ergens in een kluis in een huizenhoge building werd geplaatst.]
Wat belangrijk moet zijn: de betekenis van de pornografie.
Het ogenblik waarop hij haar gevraagd heeft: ‘Toon me eens je billen’, en zij haar spannende zwarte broekje [eigenlijk een zwembroek van hem] tot onder haar billen heeft gestroopt.
w 2308 - Straks naar Brussel, wschl. het einde van mw. A., maar wanneer?
De Grémillon schijnt geschreven te hebben dat ‘faire l'amour [est] un acte aussi indifférent que manger, uriner, déféquer ou dormir’. Simone de Beauvoir haalt die mening aan, blijkbaar instemmend? Suzanne Lilar bestrijdt die mening: ‘Faire l'amour n'est pas, comme on a osé l'écrire, un acte aussi indifférent que...’. En géén van die twee dames die er blijkbaar aan gedacht heeft dat eten, wateren, afgaan of slapen hoegenaamd niet ‘indifférent’ zijn.
v 250867 - Everbeek. Mw. A. woensdag gestorven, een uurtje voor onze aankomst. Een lelijke, afschuwelijke, weerzinwekkende dode. [Eerst dacht ik dat het aan de manier van het opbaren kon liggen, maar gister nog een bezoek aan het sterfhuis van Brugman met vader F.] De horreur van Bataille.
m 040967 - Het seksuele gebruik van het woord pad.
P. de Wispelaere in Een eiland worden ‘... keek naar de papperige hand van Maxim die als een pad behoedzaam tussen de knieën van de Zweedse kroop...’ [146]; W. Roggeman in Axolotl diminuendo: ‘Vrouwen dulden de meest misvormde mannelijke padden op hun lichaam...’. Onmogelijk een dergelijk verschijnsel niet in verband te brengen met Grimms sprookje Koning Pad, dat trouwens vol zit met seksuele symbolen.
Het verkeerde gebruik van het adjectief obsceen: ‘Ik zei: “Hoger Op” en Patrick lachte [een beetje obsceen]... Patrick zei: “Scouwet diepe”, en ik lachte [een beetje obsceen)’. Er wordt hooguit bedoeld dat de dubbelzinnigheid een beetje obsceen [bedoeld] is, want hoe zou een lach obsceen kunnen zijn?
Vanmorgen, negen uur, de eerste ‘ernstige’ morgen van het najaar. Stralende zon, nevelige wolken die snel voorbijschuiven, gelijkmatige wind. ‘Le fond de l'air est frais.’ Het is aangenaam in de tuin te staan, maar waarschijnlijk is het te koel om te zitten of te liggen. ‘Herr, es ist Zeit...’.
Daniël ROBBERECHTS
|
|