met dat jong in haar buik en geen mens die nog kon zeggen of kledden het er niet in had gestoken voor zij wakker was geworden. Wanneer zij aan haar buik dacht, werd zij er haast ziek van. De laatste tijd deed zij niets anders meer als heelder nachten naar haar bredden liggen luisteren. Af en toe hoorde zij hem grollen en dan sloeg er de schrik in.
En haar darmen grolden mee, 't was effenaf geen doen meer. Ze had onze lieven Heer maar laag op. En 't werd van langsom slechter, nu begon het nog te krawietelen ook. 't Sloeg van hier naar daar, echt om er kirrebiesj van te worden. Als hier geen kledden uitkwam, dan wou ze gerust te voet naar Sjampoenen of naar de paus van Rome trekken.
Maar 't was al boter aan de galg. Gelijk vandaag, zie, het was weer eens bezig, het sloeg weer in haar darmen. Gauw naar 't kakhuis, buiten op de koer langs haar Memmen. Haar dikke billen pletsten juist op tijd tegen de bril om nen donder van een scheet te laten. 't Vloog eruit gelijk bij een echte kakkemie, 't was precies of ze haar darmen uit haar lijf scheet. Met haar vinger kuiste zij haar gat af, want zij waren veel te arm om daarvoor papier te bezigen. Ze was precies tien kilo lichter geworden toen ze weer buitenstond. Het grollen was begot opgehouden. Ze wreef over haar buik en wist niet meer waar ze het had. Haar buik was weg! Ze had haren dikken buik verloren! Amaai, nu moest ze te voet naar Sjampoenen trekken.
‘Memmen’, schreeuwde zij, ‘ik ben mijnen dikken buik kwijt!’. Memmen keek halvelings omhoog naar haren buik en sprong zich bijkanst een ongeluk van 't verschieten.
‘Waar is uw jong naartoe?’, sakkerde hij.
‘Ik heb geen jong, Memmen, 't was de vuil ziekte die mij dat gelapt heeft’, zei dikke Liza. Ze kon het bijkanst zelf niet geloven. Maar haar Memmen geloofde het ook niet. Hij zag de deur van 't kakhuis nog vers openstaan.
‘Godverdomme, 't ligt in den beerput, 't is dood!’, riep frele Memmen en hij sprong gelijk ne schicht