Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 14 (1996)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.84 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 14

(1996)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

Uit de bibliotheek



illustratie

Dierbaar Magazijn

Dierbaar Magazijn. De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Onder redactie van Berry Dongelmans, Frits van Oostrom en Peter van Zonneveld, met medewerking van Marco de Niet. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1995. 207 pp., ƒ 95,-. ISBN 90-5356-165-X.

 

In de geboorteplaats van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde werd in november 1995 het fraaie boek Dierbaar Magazijn ten doop gehouden, dat geheel is gewijd aan de bibliotheek van de Maatschappij. De redactieleden blikten terug op de totstandkoming van het werk, waarna Frits van Oostrom het boek overhandigde aan de voorzitter van de Maatschappij. Berry Dongelmans beet de spits af met een belangrijke observatie.

Ziedaar alles wat er overgebleven is

U denkt natuurlijk dat een boek over de bibliotheek van de Maatschappij over boeken gaat. Ik ben bereid u gedeeltelijk in die waan te laten, want ik heb die gedachte tot voor kort ook gehad. Nu heb ik twee jaar de tijd gehad om van dat exclusieve idee af te komen. Want sinds we aan dat boek zijn begonnen, medio 1993, ben ik langzaam maar zeker tot de overtuiging gekomen dat we ogenschijnlijk een boek over een bibliotheek en over boeken aan het maken waren, maar in wezen bezig waren met een boek over ‘mensen’. En dat zijn - heb ik voor mijzelf geconstateerd - eigenlijk de mooiste boeken om te maken. Tot nu toe vond ik het maken van een boek over boeken het mooiste wat er bestaat, maar met Dierbaar Magazijn heb ik eigenlijk meegewerkt aan het allermooiste wat je je als boekhistoricus maar kan wensen. Mensen van nu die schrijven over mensen van toen. En wat hen bindt is hun gemeenschappelijke passie, namelijk hun liefde voor het boek.

En met dat - wat ik nu even noem - ‘menselijke’ aspect ben ik op verschillende manieren geconfronteerd: enerzijds als redactielid dat de contacten met de auteurs mocht onderhouden, maar ook omdat ik me als auteur intensief heb bezig gehouden met de bestudering van het archief. En zo kom je langzaam maar zeker tot het idee dat Dierbaar Magazijn in feite gaat over mensen: van toen en van nu. En niet eens als aparte categorieën, maar in elkaar overlopend, letterlijk als communicerende vaten. ‘In gesprek met de vorigen’, noemde Ter Braak het.

Als Hans Luijten, een van de auteurs, schrijft over de verzameling in het museum Catsianum van De Jonge van Ellemeet, dan schrijft hij behalve over De Jonge van Ellemeet en over Cats, ook over Hans Luijten. En als Alfons Lammers aan de redactie voorstelt een miniatuurtje over Wijnandts Francken te schrijven, schrijft hij behalve over Wijnandts Francken ook over zichzelf.

Dierbaar Magazijn gaat over universele passies van mensen van vlees en bloed. Het gaat over onze en hun grandeur, hun en onze rijkdom, armoede, idealen en teleurstellingen en ja, natuurlijk, ook over hun boeken en verzamelingen, hun lievelingen die nu de onze zijn geworden.

Een van de meest aardige verzamelingen in de bibliotheek van de Maatschappij is het archief, waarin al die passies, die klein- en grootheid, die idealen, en vult u verder maar in, uit naar boven komen. Je leert je helden weer van een heel andere kant kennen. Voor iemand als Willem de Vreese - de grondleggger van de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta - heb ik grote bewondering. Maar hij heeft mij ronduit geschokt. Als bibliothecaris Van Rijnbach hem - het is 1928 - vraagt een paar Middelnederlandse handschriften van de Maatschappij terug te brengen, die De Vreese al geruime tijd op de Rotterdamse bibliotheek heeft staan, reageert De Vreese bijna furieus. Hij schrijft dat het veel economischer is de handschriften bij hem te laten dan ze alleen omwille van hun ‘acte de presence’ terug te halen naar Leiden; en je leest zijn antwoord met stijgende verbazing en ongeloof:

 

‘Maar voor mijn part mogen alle bibliotheken verbranden, als hun voorraad alléén moet dienen om het bestaan van “boekbewaarders” te rechtvaardigen. Het is trouwens nog zeer de vraag, waar boeken en handschriften werkelijk het best bewaard zijn: op de bibliotheek waaraan zij toebehooren of op die, waaraan zij geleend zijn. In 1870 is van de bibliotheek te Straatsburg alleen overgebleven wat uitgeleend was en in 1914 is hetzelfde gebeurd met Leuven: de vier handschriften daar vandaan die te mijnen behoeve in de kluis der Universiteitsbibliotheek te Gent lagen, ziedaar alles wat er overgebleven is.’

 

Ik laat de mensen van toen en stap over naar de mensen van nu. Uiteraard naar de auteurs: dankzij hen ligt het boek er nu, en het is hier de plaats al die aardige, veront-

[pagina 15]
[p. 15]

ruste, langzame, vasthoudende, kritische, schoolse, gedreven, charmante, en erudiete auteurs voor hun inspanning te bedanken. Dankzij hen zal de faam van de bibliotheek zich ver buiten Leiden vestigen of opnieuw bevestigd worden. Maar ook de andere betrokkenen verdienen onze danken voor hun inzet, hun geduld. Duidelijk is dat Dierbaar Magazijn evenzeer gaat over mensen die we meestal in de kleine lettertjes tegenkomen, de mensen achter de schermen, bijvoorbeeld over de mensen van de Dousa-kamer in de Universiteitsbibliotheek Leiden die ervoor gezorgd hebben dat vele honderden en honderden stukken uit het Maatschappij-bezit konden worden bekeken door de auteurs, die die stukken weer hebben opgeborgen in de magazijnen, en ze er weer hebben uitgehaald om de fotograaf zijn werk te kunnen laten doen. Ik kan mij voorstellen dat zij met gemengde gevoelens tegen de titel Dierbaar Magazijn aankijken. Het boek gaat natuurlijk ook over de vormgever Erik Cox en over de fotograaf Wim Vreeburg, twee vakmensen die de teksten van de auteurs en daardoor de bibliotheek van de Maatschappij eindelijk een eigen, uniek gezicht hebben gegeven.

Tot slot gaat Dierbaar Magazijn ook over de redactie, over de keuzes die gedaan en niet gedaan zijn. Alle redactiebescheiden zullen in het archief van de Maatschappij worden gedeponeerd. Daar kunt u dus - als ik de archiefwet goed ken - over zeventig jaar allemaal zelf nalezen waarom Dierbaar Magazijn eruit ziet zoals het eruit ziet. En dat levert dan in 2066 misschien weer stof voor een alinea in het Gedenkboek ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van de Maatschappij.

Kortom, Dierbaar Magazijn gaat behalve over mensen van toen, van nu, zelfs nog over mensen van de toekomst. Mooier kan het niet.

Berry Dongelmans



illustratie

Beminnaars der taal-, dicht- en redeneerkunde!

De vernieuwingen in het literair-historisch onderzoek van de laatste decennia hebben nauwelijks tot een betere kijk op de veelzijdige achttiende-eeuwse letterkunde geleid. De grenzen van de kleine literaire canon uit die eeuw zijn tot op heden onwrikbaar gebleken, het letterkundige landschap wordt kunstmatig monotoon gehouden. Van Effen, Feith, Van Alphen, Wolff & Deken en Bilderdijk krijgen al een eeuw lang de meeste aandacht in handboeken en blijven aldus de gezichtsbepalers. Af en toe duiken er, met name door de inspanningen van een kleine groep liefhebbers, andere individuen op, zoals Belle van Zuylen, Elizabeth Maria Post, Gerrit Paape, Jacob Campo Weyerman en Franciscus Lievens Kersteman. Achter hen blijven nog vele schrijvers verscholen met wie we niet goed raad weten, omdat ze niet goed passen in onze theorieën over wat letterkunde is, maar ook omdat ze een andere kant van de achttiende eeuw representeren, die niet goed te rijmen valt met de twee aspecten die kenmerkend worden geacht voor dat tijdvak: matige Verlichting en knusse gezelligheid. Over de omvang en aard van deze ‘achterkant’ van de achttiende eeuw weten we nog erg weinig, wat jammer is, omdat hier de basis ligt van de modernisering die het letterkundige circuit onderging na de Renaissance.

De boekerij van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde biedt vele mogelijkheden om onderzoek te verrichten naar die achterkant. De Maatschappij, zelf kind van dat tijdvak, bezit namelijk fraaie collecties met genres die niet tot de letterkundige canon worden gerekend en in het gunstigste geval slechts zijdelings zijn bestudeerd. Ik noem collecties als straatliedjes, plaatsbeschrijvingen, gelegenheidsgedichten, genootschapswerken, toneelteksten, prozawerken en periodieken. In Dierbaar Magazijn worden enkele van deze collecties voor het voetlicht gehaald; niet alleen omdat het rijke en zelfs omvangrijke collecties betreft, maar ook omdat ze het niet verdienen een marginale rol te spelen in het letterkundige onderzoek, waarbij ‘letterkundig’ de betekenis heeft die de Maatschappij uitdraagt in haar naam. In die zin is Dierbaar Magazijn zeker bedoeld als invitatie voor nader onderzoek, zoals Kees Fens terecht stelde in een recensie in de Volkskrant.

Sta mij toe dat ik u hier iets meer vertel over een van die collecties, namelijk de achttiende-eeuwse Nederlandse almanakken. In de zeventiende en achttiende eeuw waren almanakken wat agenda's voor ons zijn: jaarboekjes, met als belangrijkste onderdeel de kalender. Ze werden in alle soorten en maten gemaakt, voor diverse doelgroepen: vrouwen, tieners, studenten, muziek- en theaterliefhebbers, kunstminnaars enzovoort. Bij de bewaarders onder ons bevindt zich ongetwijfeld ergens in huis een stapeltje oude agenda's, maar er zullen velen zijn die na het verstrijken van een jaar de agenda zonder wroeging bij het oud papier gooien. Datzelfde lot was de almanak in de achttiende eeuw beschoren. Het waren gebruiksboekjes, geen studieboeken of objecten waar je zuinig mee omging. Dat is voor ons, moderne onderzoekers, te betreuren. Want naast de kalender, die de gebruiker confronteert met de verplichtingen van alledag, bevatten de almanakken ook verstrooiende en informatieve teksten en afbeeldingen als mengelwerk. Deze teksten kunnen ons helpen een evenwichtiger, minder stereotiep beeld te krijgen van achttiende-eeuwse letterkunde en ook voor andersoortig historisch onderzoek zijn almanakken interessante bronnen.

[pagina 16]
[p. 16]

Ik geef u een voorbeeld. Volgens goede achttiende-eeuwse gewoonte werden verhalen en gedichten in almanakken niet voluit ondertekend, maar, net als in verzamelbundels, slechts met initialen. Bij nadere bestudering blijken zich achter de initialenreeksen in almanakken veel vrouwelijke auteurs te verschuilen, en niet de minsten. Petronella Moens, Elizabeth Maria Post, Naatje van Streek-Brinkman en Adriana van Overstraten publiceerden gedichten in almanakken. Hoewel deze dames door ons vrijwel geheel naar de hoek van irrelevantie zijn geduwd, waren zij in hun dagen prominent aanwezig, als schrijfster van patriotse tijdschriften, als verdedigster van mensenrechten, als vertaalster van Vergilius of als actief lid van vele genootschappen. Omdat almanakken veelal als nieuwjaarsgeschenk aan vrouwen werden gegeven, waren deze jaarboekjes voor schrijfsters een goed medium om contact te zoeken met hun vrouwelijke achterban.

Het aardige van almanakken nu is, dat ze niet alleen nog veel onbekend werk bevatten van bekende en minder bekende auteurs, maar door hun karakter van verzamelbundels vaak een context bieden om die teksten te interpreteren. De bijdragen in het mengelwerk van almanakken zijn ruwweg te splitsen in fictionele en niet-fictionele teksten. Het hele scala aan eigentijdse fictionele genres is in almanakken terug te vinden: gedichten en liedjes (gelegenheidswerk, liefdesgedichten, oden, airtjes, fabels), letterkundig proza (brievenromans, romances, kluchten), toneelstukken van binnen- en buitenlandse auteurs en ‘strooigoed’ (anekdotes, raadsels en dergelijke). Non-fictionele teksten zijn informatief, zoals recepten tegen ongedierte in boeken, of ze zijn belerend, vaak in de vorm van een catechismus. Deze teksten handelen over zaken als persoonlijke hygiëne, vaderlandse geschiedenis en de rechten en plichten van een Nederlands burger. De invloed van de ideologie van de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen is onmiskenbaar. Door deze grote verscheidenheid aan bijdragen en onderwerpen is het mogelijk fictionele teksten direct te confronteren met niet-fictionele over eenzelfde thema. Neem het landleven. Overvloedig is het aantal idyllischarcadische gedichten en liedjes, vaak met een ondeugende knipoog: de auteurs hebben niets dan lof voor het goede leven op het land in al zijn simpelheid, vol vrijages, natuur en vrijheid. De niet-fictionele bijdragen daarentegen worden geschreven om stedelingen te wijzen op het zware leven op het platteland en op het belang van de boerenbedrijven voor de nationale welvaart. De boeren zelf worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden. Tevens zijn er teksten die ingaan op problemen als ziekte bij het vee of brand in het hooi. Deze volstrekte tegenstelling schreeuwt om nader onderzoek.

De negentiende-eeuwse bibliothecarissen van de Maatschappij behoorden tot de eersten die het belang van almanakken als verzamelobject inzagen. Gedurende die eeuw werden met regelmaat op veilingen almanakken uit de drie voorgaande eeuwen gekocht. Hoogtepunt en tevens eindpunt in het aanleggen van een verzameling almanakken was de schenking van de Utrechtse hoogleraar en theoloog J.I. Doedes in januari 1898.

Dankzij de overdracht van deze privécollectie, bestaande uit bijna duizend almanakken uitgegeven tussen 1587 en 1894, bezat de Maatschappij de belangrijkste collectie in Nederland. Hoe belangrijk, moge blijken uit het feit dat de collectie nog steeds de grootste is, hoewel er in de honderd jaar die inmiddels zijn verstreken nauwelijks nog almanakken zijn aangeschaft. Laat ik u met enige getallen vermoeien.

Aan de hand van moderne catalogi en contemporaine advertenties stel ik een inventarisatie op van achttiendeeeuwse almanakken. Mij zijn op dit moment ongeveer 450 verschillende titels bekend. Van vele titels verscheen slechts één jaargang, maar er zijn ook nogal wat langlopende uitgaven; sommige verschenen zelfs gedurende de hele eeuw. Ik noemde de collectie van de Maatschappij wat betreft de achttiende eeuw de grootste: zij omvat namelijk 135 titels (rekening houdend met meerdere jaargangen per titel zijn dat ruim 350 exemplaren). Andere grote collecties zijn te vinden in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam (115 titels), de Koninklijke Bibliotheek (100 titels) en de Provinciale Bibliotheek Friesland (70 titels). Maar in de meeste andere universiteits- en openbare bibliotheken zijn vaak niet meer dan tien tot twintig verschillende almanakken uit de achttiende eeuw te vinden. Diezelfde aantallen treffen we aan in grote buitenlandse bibliotheken als de British Library en de Staatsbibliothek te Berlijn. Wellicht het meest ontluisterend echter is het feit dat er van meer dan een derde van die 450 bij titel bekende almanakken geen exemplaren bewaard zijn gebleven. Deze kennis maakt niet alleen de collectie almanakken van de Maatschappij extra waardevol, maar onderstreept ook de rol van de bibliotheek van de Maatschappij als officieus depot van nationaal cultureel erfgoed. En uiteraard is ook deze opmerking bedoeld als een invitatie.

Marco de Niet



illustratie

[pagina 17]
[p. 17]

Hoe dierbaar is ons magazijn?

Waarom heet ons boek Dierbaar Magazijn? Kees Fens vroeg zich in de Volkskrant van 29 november 1995 af: ‘Hoe dierbaar is dat en voor wie? Had niet iemand een duidelijke liefdesverklaring kunnen schrijven?’ Het verbaast mij dat Kees Fens, die toch enige belezenheid in de Nederlandse literatuur niet ontzegd kan worden, niet dadelijk moest denken aan het gedicht dat Bilderdijk aan de collectie van de Maatschappij heeft gewijd. Het luidt aldus:

 
Papieren paradijs!
 
o Dierbaar magazijn!
 
Gij, die op schappen, schragen
 
Een kostbre schat mag dragen.
 
Geleerdens godenspijs! o Hemels ambrozijn!

Waarom, zo zult u zich afvragen, heeft de redactie dit vers dan niet als motto in het boek opgenomen? Dat komt omdat Willem Bilderdijk heeft nagelaten dit gedicht te schrijven. We hebben de titel dus zelf bedacht. De verzamelingen van de Maatschappij zijn voor velen steeds een dierbaar bezit geweest. Voor de een zijn het vooral de toneelstukken, voor een ander de brieven, de kinderboeken, de almanakken of het ondergrondse drukwerk. Voor de Duitse student Hoffmann von Fallersleben, die in de zomer van 1821 in Leiden verbleef, waren het de middeleeuwse handschriften. Hij logeerde toen bij dr. Salomon op de Hooigracht. De secretaris van de Maatschappij, H.W. Tydeman, liet hem deze kostbare manuscripten zo maar meenemen naar zijn logeeradres. En zo zat Hoffmann zich onder een boom in de tuin van zijn gastheer te verlustigen in onze Middeleeuwen. Dat kan niet meer. De tuin van dr. Salomon is immers al sinds vele jaren in de bebouwing opgenomen.

 

De verzameling handschriften van negentiende-eeuwse literatoren is ook dierbaar op een andere manier. Een beverig, onder invloed van opium geschreven briefje van Bilderdijk getuigt op onnadrukkelijke wijze van zijn genegenheid voor zijn levensgezellin. Hij schreef: ‘Lieve! 'k ben niet meer in 't aardsche. Ieder oog zondert zich af, en ik zie elk voorwerp dubbeld.’ Aandoenlijk ook is de toewijding waarmee Nicolaas Beets de herinnering aan zijn op jeugdige leeftijd overleden echtgenote Aleide van Foreest in een map bijeen heeft gebracht. Men vindt daar niet alleen de gedichten die hij voor haar schreef, maar ook twee haarlokken, en een gedroogd bloempje, in een couvert waarop Beets noteerde: ‘Door my geplukt in het Bosch van Nijenburg Hemelvaartsdag 1840 en door Aleide bewaard.’ De kinderen van HaverSchmidt moeten de opgewekte tekeningen die hun vader ooit voor hen maakte, ook later hebben gekoesterd, zodat ze ongeschonden in onze collectie konden worden opgenomen.

 

Zo vormen de verzamelingen van de Maatschappij op allerlei manieren een dierbaar magazijn. Ieder heeft daarin zijn eigen troetelkinderen. En sommige dingen zijn niet alleen dierbare herinneringen. Wie ze aanschouwt, voelt nu nòg dat het ook gaat om herinneringen aan dierbaren.

Peter van Zonneveld

Voor leden van de Maatschappij is Dierbaar Magazijn nog te verkrijgen voor de intekenprijs van ƒ 65,- + portokosten. Bestellingen dienen te worden gericht aan:
Amsterdam University Press, Prinsengracht 747-751, 1017 JX Amsterdam, onder vermelding van ‘intekenprijs ƒ 65,- lid Maatschappij’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Nieuw Letterkundig Magazijn


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Dierbaar magazijn. De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde


auteurs

  • B.P.M. Dongelmans

  • Marco de Niet

  • Peter van Zonneveld