Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 25 (2007)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 25

(2007)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

Willem Heckers Quos Ego! Stof voor spot en scherts

George Slieker

In 1838, toen Nicolaas Beets en zijn Leidse mede-student-auteurs, verenigd in de Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid, op het hoogtepunt van hun Byronverering stonden, kregen zij de van de Groningse student Willem Hecker de volle laag in diens hekeldicht Hippokreen-ontzwaveling. Zes jaar later, toen Beets en zijn vrienden hun romantische periode al afgesloten hadden, volgde Quos Ego!, een uitgaafje in dezelfde trant. Wat bracht Hecker tot dat tweede polemische werkje?

 

Hippokreen-ontzwaveling had Hecker geschreven tegen de in zijn ogen overdreven romantiek en Byron-navolging en -verering van de leden van wat ook wel de ‘Romantische Club’ werd genoemd. Willem August Hecker (1817-1909), later lector en hoogleraar geschiedenis in Groningen, ontleende de naam voor zijn stuk aan een bron uit de Griekse mythologie (‘Hippoukrene’) waarvan het water dichters inspiratie zou geven. Door vervuiling van de bron met giftige zwaveldampen waren dichters niet meer in staat ‘zuivere’ poëzie te schrijven, zodat een schoonmaakactie (ontzwaveling) noodzakelijk was. Hecker trok in zijn publicatie fel van leer tegen de romantische bevliegingen van de Leidenaren. Er kwamen enige reacties, al waren die niet van de aangevallen dichters. Jacob van Lennep schreef op 26 juli 1838 in een brief aan zijn vriend Willem Veder: ‘Brutaler stuk heb ik zelden gelezen, en ofschoon ik er zeer goed in afkom, wenschte ik voor den dichter zelf, die tot iets beters in staat is, dat hy het stuk de waereld niet had ingezonden. De verguizing van Beets, Hasebroek, en hetgeen wat hij het Papegaaiengild noemt, is wat erg’. Bleef Van Lennep in 1838 nog gespaard, later werd ook hij fel gekritiseerd.

Anderen reageerden in dichtvorm: Antonius Hirschig Cz. (1802-1871) schreef een reactie onder de titel ‘Ontzwaveling van den Hippokreen-ontzwavelaar’ (1839); Gerhard Thomas Mohrman liet in zijn Nieskruid den hippokreen-ontzwavelaar toegediend [...] gevolgd van een paar dichtregelen aan Nicolaas Beets weten het niet eens te zijn met de anonieme aanval op romantici als Beets en Hasebroek en de genadeloze kritiek op allerlei kleinere dichters.

In 1839 verscheen nog een tweede, vermeerderde druk van Heckers dichtstuk, een signaal dat zijn kritiek bij sommigen blijkbaar in goede aarde viel. In dat jaar promoveerde Beets tot doctor in de godgeleerdheid. Ook zijn Leidse mede-romantici hadden ondertussen vrijwel allemaal hun academiejaren met een promotie afgesloten; alleen Jan Kneppelhout voltooide zijn studie niet. Met het afstuderen van de diverse leden en de benoeming van Beets tot predikant in 1840 is het voor hem en de andere student-auteurs afgelopen met hun romantiek. Beets schrijft in dat jaar nog zijn opstel ‘De

[pagina 39]
[p. 39]

Zwarte Tijd’, waarin hij afstand neemt van zijn wat al te grote voorliefde voor Byron en waarmee hij zijn romantische periode definitief afsluit. Hij wijdt zich nu met volle overgave aan zijn predikambt. Ook de anderen gaan, al dan niet met hun doctorstitel, huns weegs en richten zich nu op hun respectievelijke maatschappelijke taken. Desondanks ziet Hecker in 1844 blijkbaar nog reden om een nieuw hekelschrift te laten verschijnen onder de titel Quos Ego! Hekelrijmen door den autheur der Hippokreen-ontzwaveling, waarin o.a. een Nieuwe Hippokreen-ontzwaveling. Na enkele korte spotdichtjes volgt dit stuk. Het begint met een inleiding over de poezie, waarin hij spreekt over het ‘Beetsiaansche gezwets van slapeloze nachten’, waarna Hecker zichzelf voorstelt als ‘oude Ontzwavelaar’ die is gekomen

 
Om de oude maats te zien, en nieuwe maats te ontdekken,
 
En rond te snufflen by de oprechtste rijmlaarsgekken
 
Naar stof voor spot en scherts; ik heb mijn doel in 't oog.

Het lijkt er op of Hecker, na zichzelf tot hoeder van de Nederlandse dichtkunst te hebben uitroepen, in die positie een vinger aan de pols wilde blijven houden. Voor hem was de ideale vorm van dichtkunst die van Vondel en van Bilderdijk; zij waren voor hem de grote voorbeelden. De dichters van de nieuwe generatie waren vooral ‘prulpoëeten’. Ondanks zijn Zwarte Tijd moest bij voorbeeld Beets het nog steeds ontgelden:

 
Wat jongsken, ongeveer van 't Hildebrandsche slag,
 
Die 's nachts wat weinig slaapt, en weinig speelt by dag,
 
Wordt door zijn kwaden geest en looden hartsbeklemming
 
Niet tot den waan verlokt van hooger lotbestemming?

Hecker lijkt Beets hier als model te gebruiken voor alle jonge romantische dichters, die's nachts bij het maanlicht hun inspiratie opdoen. Even verder spreekt hij over Beets als ‘Den oppervorst [...] der nieuwste Romantiek’ en gaat hij in zijn spotlust bijna ‘over the top’ wanneer hij schrijft

 
Beets, naam, waar ieder voor in 't vroomst geloove knielt,
 
Die my met hooger lust en d'echten geest bezielt,
 
Mijn longen d'adem leent van duizend loftrompetten,
 
Om dien naar waarde en eisch in 't eergestoelt te zetten:

Behalve Beets krijgt ook Hasebroek de nodige kritiek; hij schrijft ‘al zijn vingers stijf en krom’, totdat

 
Zijn veder tegen zijn verdrukking niet meer weet
 
Te draven, en papier en dichter zelf vergeet,
 
En 't alles uitloopt op gekrabbel en strepen

Ook als prozaïst moet Beets Heckers kritiek ondergaan:

 
Onze Proza is, helaas, als onze Poëzy!
 
Daar 's vader Hildebrand, en Jonathan er by,
 
Een ware droomer! ja, dat heeten mooie boeken;
 
Maar wijs my een den weg om 't schoone er in te zoeken,
 
Ik spoor het nergens na, hoe ik mijn oogen plaag,
 
Zy vliegen veel te hoog of ik kruip veel te laag.
 
Erinringsneuzen en verbeeldingsaangezichten
 
Vertoont men voor een prijsj' om 't groot publiek te stichten;
 
Van de achtervoorrede af tot Keesjen met zijn hemd

Hecker verwijst hiermee natuurlijk naar de Camera Obscura, die kort na de Hippokreen-ontzwaveling werd gepubliceerd. Nadat Potgieter met zijn Kopyeerlust de Camera negatief had beoordeeld deed Hecker daar nog een schepje bovenop, zelfs in zijn aantekeningen bij het stuk. Daarin krijgt Beets nog een veeg uit de pan voor zijn pogingen de taal ‘het zondagspak uit te trekken’. Ook Hasebroek en zijn Waarheid en Droomen kregen er van langs. Bleef Van Lennep in 1838 nog verschoond van Heckers kritiek, in Quos Ego! was ook hij slachtoffer. Maar niet alleen het clubje Leidse letterlievenden wordt op de hak genomen; ook de soms hevig overtrokken vaderlandslievende dichters krijgen het nu te verduren. In veel gevallen terecht: wie de talrijke dichtbundels en literaire almanakken uit die tijd leest, vindt veel jubelende, vaderland en Oranjehuis vererende stukken, vaak van de hand van gelegenheidsrijmellars. De Franse overheersing was inmiddels lang voorbij, maar het vuur van de Belgische Opstand smeulde nog steeds na. Beide gebeurtenissen waren aanleiding tot een groot aantal vaderlandslievende dichtstukken van soms maar zeer matige kwaliteit. Vooral de Belgische Opstand blies de vaderlandse dichters weer nieuw vuur in, met als resultaat dichterlijke producten die de toets der kritiek - in elk geval die van Hecker - niet altijd konden doorstaan.

[pagina 40]
[p. 40]

Gekrenkte eigenwaan?

Wie (zoals schrijver dezes onlangs) Quos Ego! voor het eerst in handen krijgt, vraagt zich af waarom Hecker besloot tot uitgave van een nieuw spotdicht. De dichters die onderwerp van zijn kritiek waren, hadden ondertussen hun pen allang neergelegd en de dichtkunst vaarwel gezegd, of nieuwe wegen ingeslagen en de romantiek de rug toegekeerd. Met de Hippokreen-ontzwaveling was er immers genoeg kritiek geweest op de romantische stroming van circa 1835 en was het de dichters in kwestie (al of niet door Heckers toedoen) duidelijk geworden dat ze een andere richting dienden op te gaan. Waarom nu nog een trap na?

In het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1999-2000 gaat Rob van de Schoor uitgebreid op deze zaak in. Hij doet dit aan de hand van een lange, kritische bespreking uit 1844 van Quos Ego! in het satirische tijdschrift De Spektator, geschreven door redacteur J.A. Alberdingk Thijm. Nog vóór deze bespreking was er al commotie over het werk. In een brief aan Alberdingk Thijm schreef mederedacteur S.J. van den Bergh over een ontvangen recensie-exemplaar: ‘Waartoe dient het ding nu? Zijn de poëeten al niet laag genoeg in iemants schatting aangeschreven en moeten we nog meer naar den kelder?’ Hij noemde Heckers boekje ‘al te venijnig’ en vond het een stapje te ver gaan: ‘Wij houden wel van een grapjen maar zoo!’

Alberdingk Thijm verwijt Hecker dat die het doet voorkomen alsof Beets zich nog steeds door Byron laat leiden en zijn Zwarte Tijd nooit is verschenen. Het lijkt er op dat Hecker is vergeten dat de Leidse student-auteurs hun Byronverering achter zich hebben gelaten en zich nu concentreren op serieuzere zaken. Met het uiteenvallen van het Leidse clubje letterlievenden lijken de gronden voor nieuwe kritiek op de Leidse romantici daarom niet langer aanwezig.

Thijms grootste bezwaar tegen deze nieuwe Hippokreen-ontzwaveling is dat het een herhaling is van het oorspronkelijke werk uit 1838. Thijm noemt ‘de hekeling [toen] toepasselijk; thans is de gram “een aangetrokken pakjen”, die “volstrekt zonder systeem” over alles en iedereen wordt uitgestort’. Het lijkt er op dat Hecker probeert een oud kunstje nog eens dunnetjes over te doen, maar zoals vaker

illustratie
Willem August Hecker (1817-1909). Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.


levert dit niet altijd het succes op dat men de eerste keer oogst. Daarbij zijn de belangrijkste onderwerpen van kritiek, de Leidse student-auteurs van rond 1835, geen van allen meer actief als romanticus en betreft Heckers kritiek (afgezien van het commentaar op de Camera Obscura) alleen oud werk. Een ander bezwaar van Thijm is Heckers bewering dat de tijd voor poëzie nu wel heeft afgedaan; dat Hecker ongelijk zou krijgen, bewezen enkele generaties later dichters als Jacques Perk en Willem Kloos. In zijn bespreking stelt Thijm juist dat de dichtkunst beschermd moet worden.

Thijm ontwaart in Quos Ego! een ‘geest van tegenstreving en bespotting’ die de literatuur meer kwaad dan goed doet: ‘alles kan belachelijk worden gemaakt, en daar wordt waarlijk niet veel kunst toe vereischt’. Ofwel: het is wel erg makkelijk om scherpe, maar daarbij ongefundeerde kritiek te uiten.

In De Gids wordt Quos Ego! eveneens besproken en minder gunstig beoordeeld. Ook hier meent men dat het boekje, zoals ik al aangaf, achterloopt bij de actualiteit. Daarnaast stelde de recensent van De Gids dat Heckers boekje een aantal oudere dichters zoals Kinker, Van der Hoop en Ten Kate, na

[pagina 41]
[p. 41]


illustratie
Pagina uit Quos Ego!


deze in 1838 nog geprezen te hebben, nu alsnog afwijst. Ook de Gids-recensent meende dat de poëzie nu wel afgedaan had, een visie waartegen De Spektator stelling nam.

G. Kalff besprak in zijn Geschiedenis der Nerderlandsche letterkunde (deel 7, 1912) eveneens Heckers werk en meende dat in de jaren na het verschijnen van de Hippokreen-ontzwaveling Hecker teleurgesteld was over de resultaten van zijn hekeldicht, en zich bijgevolg ergerde aan de voortgaande triomf der Romantiek. Volgens Kalff was Hecker, ‘die vooral op oorspronkelijkheid aandringt’, niet gecharmeerd van Beets en Hasebroek, ‘die alles aan Byron en Moore ontleenden’. Kalff stelde dat Quos Ego! ‘als een oordeel van vurig maar bekrompen klassicisme over de toenmalige romantiek [...] meer waarde voor de geschiedenis der letterkunde [heeft] dan voor die letterkunde zelf.’ Daarnaast meende hij dat Quos Ego! met Byrons satire English Bards and Scotch Reviewers (1808) gemeen had, ‘dat zij ten deele uit gekrenkte auteurs-ijdelheid was voortgekomen.’ Kalff vermoedde dat Hecker de beoordeling door De Gids van zijn dichtbundel Dichterlijk Mengelwerk (1836) niet heeft kunnen verkroppen. Volgens hem was dat oorzaak van Heckers felheid en gemis aan zelfbeheersing.

De veronderstelling lijkt gerechtvaardigd dat Hecker zich te veel heeft laten leiden door zijn oude gevoelens omtrent met name de Leidse romantici en zich onvoldoende heeft vergewist van de ontwikkelingen die de door hem gekritiseerde dichters inmiddels hadden doorgemaakt. Wanneer Hecker zijn slachtoffers beter had gevolgd, was het hem immers duidelijk geworden dat zij op literair en maatschappelijk gebied andere wegen hadden ingeslagen, en dat er dus geen grond meer was voor nieuwe kritiek op oud werk. Quos Ego!. is daarmee te beschouwen als mosterd na de maaltijd.

Literatuur

- M.F. van Lennep, Het leven van Mr. Jacob van Lennep, Amsterdam 1909.
- Rob van de Schoor, ‘De Spektator en de satire. J.A. Alberdingk Thijm en S.J. van den Bergh over Quos ego!, Braga en de Physiologie van Den Haag’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1999-2000, Leiden 2001, p.30-85.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Willem G. van Maanen


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Quos ego! Hekelrijmen door den auteur der Hippokreen-ontzwaveling


auteurs

  • G.L. Slieker

  • over Willem A. Hecker

  • over Nicolaas Beets

  • beeld van Willem A. Hecker