Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Stem. Jaargang 9 (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 9
Afbeelding van De Nieuwe Stem. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Stem. Jaargang 9

(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Ex libris

Henriëtte L.T. de Beaufort, Cornelis van Vollenboven 1874-1933, Tjeenk Willink, Haarlem 1954, 215 blz.

Op blz. 121 van haar boek geeft de schrijfster met haar eigen woorden weer, hoe een biografie behoorde te wezen naar het oordeel van Van Vollenhoven, die zelf lange tijd het plan met zich heeft rondgedragen, er een te schrijven van Huigh de Groot. ‘Somde een levensbeschrijving slechts met droge precisie feiten op en was ze niet tegelijk naar taal en uitbeelding een kunstzinnig onthaal, gaf ze niet de innerlijke mens, in zijn minder worden of in zijn groei, de hele mens, in zijn doen en laten, tot in het verborgen leven van zijn wezen, was een biografie niet bij machte dàt te laten zien, dan kon hij wrevelig de schouders ophalen.’ Waarop dan zonder bronvermelding, maar blijkens de aanhalingstekens in Van Vollenhovens eigen woorden volgt: ‘het boek noemt alles maar het zegt immers niets’.

Beantwoordt dit boek aan dat ideaal? Het noemt zeker niet alles. Wij zouden er zelfs niets op tegen hebben gehad als er meer feiten in vermeld geweest waren, desnoods ‘met droge precisie’, of beter nog: niet droog, maar dry, zoals Huizinga eens gezegd heeft. Het blijft ook nog wel eens onzeker in welk jaar een bepaald feit valt. Het is met de feiten in het boek een beetje als met de ‘verantwoording’ voorin. Daar worden een groot aantal namen genoemd van mensen die de schrijfster bedankt, maar voor welke hulp in welke gevallen blijkt niet. Niet anders ook is het met de talrijke citaten uit Van Vollenhovens correspondentie. De vindplaatsen worden in voetnoten vermeld, maar bijna steeds zonder de naam van degeen aan wie de brief was gericht. Dat zal wel opzet uit te waarderen motieven zijn, maar dat neemt niet weg, dat het geciteerde nu soms moeilijk te beoordelen valt, omdat het toch wel verschil uitmaakt tot wie een bepaalde uitspraak gericht is. Er zijn, overdreven gezegd, in ons ieder immers evenveel personen als er personen zijn waarmee wij in betrekking staan. Mijn bezwaar is dus eerder te weinig dan te veel precisie.

Anderzijds, om op het ideaal terug te komen, het boek zegt zeker niet ‘niets’. Het is ‘naar taal en uitbeelding’ wel een ‘kunstzinnig onthaal’ geworden en de schrijfster heeft er ongetwijfeld met ernst naar gestreefd om de ‘innerlijke mens’ te geven ‘in zijn minder worden of in zijn groei’ - de vreemde volgorde blijve voor haar rekening. En dàt streven is zelfs niet zonder succes gebleven. We zien wel degelijk een mens, een mens ook die omstreeks de eeuwwisseling volgroeid was, en niet in 1850 of 1950, een sympathiek mens ook, die het zichzelf even moeilijk gemaakt heeft als hij het gemakkelijk probeerde te maken voor anderen, een mens wiens grote eerzucht hem alleen al daarom

[pagina 447]
[p. 447]

te vergeven is, omdat hij haar op grote doeleinden gericht heeft, een eerlijk vechter met zichzelf en zijn taken of misschien moet men zelfs zeggen, tegen zichzelf en zijn taken.

Dit ‘misschien’ omvat mijn verdere bezwaren tégen, die mijn waardering vóór dit werk niet kunnen opheffen. Aan de laatste eis, in het ideaal gesteld, dat een biographie ‘de hele mens.... tot in het verborgen leven van zijn wezen’ moet beschrijven, voldoet, ik laat daar: met of zonder opzet, het boek m.i. niet. In de eerste plaats is Van Vollenhoven toch een geleerde geweest. Met alle erkenning echter voor het pogen van de schrijfster ons zijn levenswerk zowel wat het internationaal als wat het adatrecht betreft, duidelijk te maken, kan ik toch niet zeggen, dat zij daarin geslaagd is. De waarde van zijn intellectuele prestatie op beide gebieden blijft onbepaald. Het debat met Struijcken wordt vermeld (blz. 87), meer niet. Het is bij de schrijfster zelfs blijkbaar niet opgekomen, te vragen wie van beiden er nu ‘gelijk’ had. Evenmin verdiept zij zich in de vraag, in hoeverre Van Vollenhovens streven om het adatrecht te conserveren, nu niet wetenschappelijk, maar politiek gezien op langer zicht ten voordele van de Indonesiërs was. Wat zou hij er van gezegd hebben als het Romeinse recht nooit in Nederland had mogen worden ingevoerd, omdat het oud-vaderlands recht zo bekoorlijk was? En men kan toch bezwaarlijk ontkennen, dat een beantwoording van beide vragen gelegenheid zou hebben geboden zijn gedachte-wereld, haar richting en mogelijkheden dieper te peilen.

Ook het ‘verborgen leven van zijn wezen’ blijft min of meer verborgen. Mogelijk wilde de schrijfster dit niet onthullen. Mogelijk lieten de bronnen geen dieper doordringen toe. Maar dan nòg zou de lezer gebaat geweest zijn met vaststelling van de grenzen, waarbuiten zij kon noch wilde gaan. Nu blijven er open vragen: vanwaar zijn ongetrouwde staat, waardoor instorting aan het einde van zijn eerste professoraatsjaar, waarom zijn zwakte tegenover zijn Utrechtse tegenstanders in een strijd, waarin hij toch wist, dat zij slechts het verleden verdedigden, hij op de een of andere wijze de toekomst voor zich had, een strijd bovendien, waarin hij reeds daardoor toch allesbehalve alleen stond? En laatste, beslissende vraag: indien dan al Van Vollenhoven de grote man was, waarvoor de schrijfster - met vele anderen - hem houdt, waarin bestond dan zijn grootheid? Ook met behulp van deze levensbeschrijving is die vraag niet te beantwoorden.

Wil men mijn bezwaren in één begrip samengevat zien, wij zouden zeggen: de schrijfster is in de fout vervallen van zo menig biograaf, dat zij niet de moed heeft kunnen opbrengen, critisch tegenover haar onderwerp te staan. Bewondering, ook gerechtvaardigde bewondering, sluit critiek niet uit, maar in. Paradoxaal toegespitst: ik moet eerst weten wat iemand niet kon, om te begrijpen wat hij wel heeft gekund. Levenskunst immers is dat allercurieuste tovermiddel, dat ons in staat stelt, een plusteken te zetten bij onze tekortkomingen, en roem verwerft hij zich, die uit het tijdelijke dier tekortkomingen iets blijvends weet te bouwen.

Maar moge deze beschrijving dan al niet de definitieve zijn, waarop de beschrevene misschien recht had, dat neemt niet weg dat men ook dankbaar kan zijn voor iets voorlopigs; méér: dat we daarvoor dankbaar zijn.

J.R.

[pagina 448]
[p. 448]

Dr J.J. Mak, De geboorte der moderne beschaving, Van Loghem Slaterus, Arnhem, 1954.

De lezers van de N.R.C. zullen zich de artikelen herinneren, die onder bovenstaande titel in dit blad verschenen zijn. Er zullen er onder zijn geweest, die het jammer vonden, dat deze erudiete en welgeschreven stukken tot het kortstondig bestaan van een krantenartikel waren veroordeeld. Deze lezers kunnen ze nu gebundeld en in samenhang lezen. Meer dan in de verbrokkelde vorm van wekelijkse bijdragen in een Zaterdagavondblad zullen zij nu tot het inzicht voeren, dat hier een knappe poging is gedaan om een schets te geven van de 12de eeuw in Europa als het begin van die ommekeer in Europa, waarmee een nieuwe levensstijl werd ingeluid. Of het mogelijk is in de vorm die de krant de auteur oplegde, nl. telkens in drie bladzijden een aspect te behandelen, ook al kon daaraan wel eens een vervolg worden aangeknoopt, zou men van mening kunnen verschillen. Zoals het gedaan is, is het knap gedaan. Men zou het zelfs als een voordeel kunnen zien, dat er mogelijkheid geboden werd, talrijke aspecten te behandelen, zodat het boek inderdaad rijk van inhoud is geworden. Soms moet men betwijfelen of het ontijdig afbreken van een onderwerp, dat juist om een verdergaande beschouwing vroeg, dit wel tot zijn recht heeft doen komen, als bijv. het hoofdstuk ‘Kerk enWereld’. Overigens heeft dr Mak kans gezien over het grondthema van zijn boek - de botsing en mengeling van Christendom en cultuur, de strijd tussen geloof en rede, de spanning tussen kerkgeloof en humanisme - uitzichten te openen op latere tijden. Hij is soms van latere of huidige opvattingen en controversen uitgegaan om hun basis in de 12de eeuw aan te tonen. Het is al met al een boek geworden, waarin een lezer met historische belangstelling voor eigen tijd - de echte historische belangstelling - geboeid en met vrucht zal lezen. Geen zware lectuur, maar helder en van de hand van een bekwaam en belezen auteur.

O.N.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Cornelis van Vollenhoven 1874-1933


auteurs

  • Jan Romein

  • O. Noordenbos

  • over Henriette Laman Trip-de Beaufort

  • over J.J. Mak