Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Stem. Jaargang 11 (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 11
Afbeelding van De Nieuwe Stem. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Stem. Jaargang 11

(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 477]
[p. 477]

Ex libris

E. Breton de Nijs: Vergeelde portretten uit een Indisch familiealbum. Em. Querido Uitg. Mij., Amsterdam 1954.

Wanneer er nog zijn, die twijfelen aan de betekenis van de belletrie als bron van sociologische kennis, dan zal deze twijfel na lezing van ‘Vergeelde portretten’ wel voorgoed zijn verdwenen. Het zou moeilijk zijn, in een sociologische studie een beeld te geven van de vooroorlogse heerserskaste in Indonesië, die de scherpte en tegelijk de genuanceerdheid van de tekening van ‘Tante Sophie’ en haar omgeving ook maar benadert.

Breton de Nijs had de verbondenheid met, maar tevens de afstand tot die omgeving, die vereist waren om er als ‘participant observer’ volledig mee vertrouwd te raken. Zijn weergave bezit die objectivering, die een zekere emotionele ambivalentie ten opzichte van de wereld, die hij beschrijft, niet uitsluit. Hij weet verstandelijk, dat deze wereld had afgedaan. Hij kent haar beperktheden en bekrompenheden, hij weet haar stereotiepen ten opzichte van de onderworpen kaste als zodanig te herkennen en te hanteren. En toch is ook hij onder de ban van een zekere allure - meer allure dan stijl, zoals hij ergens zegt - en charme van diezelfde wereld.

Deze familieroman bevat een flinke dosis fantasie. Het geraffineerde procédé - het voortdurend zoeken in de oude herinneringen met een angstwekkende nauwgezetheid in het onderscheiden tussen wat de schrijver zelf heeft ervaren of van anderen heeft gehoord - doet ons de authenticiteit van het beschrevene slechts aanvaarden als wij aan het lezen zijn. Maar het doorzien van het procédé na afloop doet geen enkele afbreuk aan de erkenning van de wezenlijke waarheid en levensechtheid van de tekening.

Het zijn geen gefotografeerde, maar geschilderde portretten. Zij zullen dus niet kunnen vergelen. Zij zullen zelfs aan waarde winnen in het verloop der tijden en, wie weet, eens mèt ‘Het land van herkomst’ en ‘Het laatste huis van de wereld’ tot de klassieken gaan behoren van een vergankelijke, maar in haar ondergang in hoge mate boeiende maatschappij. Op dezelfde wijze als ‘Vaders en zonen’, ‘Oblomow’ en ‘Drie zusters’ de klassieken zijn geworden van een overeenkomstige episode uit een vergelijkbare wereld.

W.F.W.

[pagina 478]
[p. 478]

Dr. Walter Thys, De Kroniek van P.L. Tak. Brandpunt van Nederlandse cultuur in de jaren negentig van de vorige eeuw. Wereld-Bibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1956.

Het komt niet te vroeg, dit boek over De Kroniek, nadat reeds zoveel over De Nieuwe Gids is geschreven; de jaren tachtig hebben een grote reputatie gekregen, de jaren negentig als tijdperk van vernieuwing op breder schaal zijn daarbij in de verdrukking gekomen. Pas de laatste decenniën komt er duidelijker besef van wat de beweging van tachtig meer inhield als belofte dan er in de literaire beweging uit is gekomen. Dat wat er meer in zat en in het literaire gekrakeel en door het tekort aan ruimere belangstelling en bredere menselijkheid verstikt is, heeft zich in de jaren negentig een uitweg gebaand en een eigen stem gekregen, die nergens zó'n oorspronkelijk geluid heeft gegeven als in De Kroniek van P.L. Tak, het weekblad waaraan bijna allen die naam hadden in de wereld van kunst, cultuur, letteren en wetenschap in het algemeen, hebben meegewerkt, maar dat toch weer niet mogelijk zou zijn geweest - tenminste niet in zijn unieke vorm - als daar niet de man was geweest, die in staat was en door een ieder daartoe de aangewezen man was gevonden, om zolang hij leefde, dit blad te redigeren. Het was zo vanzelfsprekend, dat dit blad zonder zijn redacteur onbestaanbaar was, dat er, toen hij was gestorven, ook nog maar maar één nummer is verschenen, nl. om hem, Pieter Lodewijk Tak, te herdenken.

Wij spreken wel over de beweging van tachtig, over de tachtigers, het begrip en woord negentigers is hier niet gangbaar geworden, in tegenstelling met Engeland, waar over de ‘Eighteen Nineties’ al meer dan veertig jaren geleden een boek is verschenen, dat ook hier zeer bekend is geworden. (Holbroak Jackson, The eighteen nineties, 1913). De negentigers hier hebben zich dus vooral in De Kroniek geuit en het blad is daarom zo belangwekkend geworden, omdat er ten eerste een samengaan heeft plaats gevonden van mensen van uiteenlopende en politieke geloven als voor en na niet het geval is geweest en ten tweede een niveau werd bereikt als een weekblad maar in zijn hoogste verwachtingen mogelijk acht.

Er ging een geestelijk fluidum rond dat aanstekelijk was, een gevoel aan iets nieuws bij te dragen. Het woord dat samenbond, heette gemeenschap en al spitste zich dit vooral toe op het verlangen naar een gemeenschapskunst en al lieten zich van meet af wel de divergenties gelden tussen de maatschappelijke verwachtingen van socialisten en de meer mystieke katholieken, men behoorde op een of andere wijze toch - een tijdlang - bij elkaar.

Het is over dit weekblad, over de man die de divergerenden aan zich, aan het blad en aan het gemeenschappelijk ideaal bond en over degenen die in vriendschap en geestverwantschap zich om man en blad verenigden, dat het boek van Dr. Thys, oorspronkelijk een Gentse dissertatie, handelt. Dat hiermee nog niet alle facetten van de Nederlandse ‘nineties’ tot hun recht zijn gekomen, mag de schrijver niet als een tekort worden aangerekend. Hijzelf noemt zijn boek in zekere zin te vroeg gekomen, omdat dit terrein nog weinig bewerkt is.

Het is nu eenmaal zo, dat een blad, dag-, week- of maandblad maar eenmaal verschijnt. Men kan ook niet verwachten, dat het, behalve door wie er zijn studiemateriaal uit haalt, her-

[pagina 479]
[p. 479]

lezen wordt. Voor de kennis van wat het heeft betekend, is men dus aangewezen op wie getracht heeft de essentie er uit te puren. Omdat het blad en de tijd - De Kroniek heeft bestaan van 1895 tot 1907 - zo belangwekkend zijn, is deze arbeid bijzonder lonend geweest. Wie er zich toe zet, moet zich congeniaal voelen met blad en medewerkers, hij moet voor de sfeer ervan ontvankelijk zijn.

Het komt mij voor, dat het de schrijver niet heeft ontbroken aan congenialiteit en ontvankelijkheid en dat hij dus een boek heeft geschreven, waar wij hem meer mogen gelukwensen en waar wij blij mee mogen zijn.

 

O.N.

W.A. Braasem & R. Nieuwenhuys: ‘Volkspoëzie uit Indonesië’. (Uitgegeven door J.B. Wolters 1952) W.A. Braasem: ‘bamboe doeri en orchideeën’. (Uitg. ‘De Beuk’, Amsterdam, Juli 1955).

‘Het werk, dat ik thans met een enkel woord mag inleiden - voor het Indonesische volkslied tevens de eerste verzamelbundel van deze aard - behoort tot de bredere voortzetting van wat een paar eeuwen geleden, zo glorieus begon,’ aldus de heer Hendrik de Vries in zijn voorwoord tot het eerstgenoemde werk. Zonder bepaald mijzelf te willen opwerpen tot expert op dit gebied van folklore in het algemeen en van de Indonesische volksliederen in het bijzonder, doet de uitgave van beide hierboven genoemde werken mijn hart goed.

Om te beginnen vind ik het ‘Ter Inleiding’ van de heren W.A. Braasem en Nieuwenhuys absoluut lezenswaard niet alleen, doch mag - wil men inderdaad enig inzicht hebben in en waardering voor deze verzameling ‘gedichten uit de volksmond’ - in geen geval overgeslagen worden. Naar mijn mening is deze inleiding inderdaad ethnologisch en literair verantwoord. Trouwens de schrijvers zijn op dit gebied zeker geen dilettanten!

Wat de heer W.A. Braasem betreft, heb ik reeds een en ander verteld in de ‘Nieuwe Stem’ van enige nummers geleden.

De heer R. Nieuwenhuys - die op Java (Indonesië) geboren is - heeft ook ettelijke artikelen over Multatuli, de Indonesische letterkunde van toen en thans en nog andere opstellen op het terrein van Indonesische ethnologie geschreven. In de eerste jaren van Wereldoorlog II was hij medeoprichter van het cultureel maandblad ‘De Fakkel’, vervolgens redacteur-secretaris van het tijdschrift ‘Oriëntatie’ (Djakarta) en kort geleden publiceerde hij (onder het pseudoniem ‘Breton de Nijs’) de roman over de ‘goede oude tijd in Indië’, ‘Vergeelde Portretten’ (Amsterdam, 1954). Voorts schreef hij af en toe in het in Nederland verschijnend tijdschrift ‘Indonesië’. (Uitgave W. van Hoeve, 's-Gravenhage).

‘Volkspoëzie uit Indonesië’ is bereids door Dr. Giacomo Trampolini, ‘de grote propagandist voor de Nederlandse cultuur in Italië’, (‘Studium Generale,’ Leiden, 1955, nr. 9) in het tijdschrift ‘Indonesië’ besproken, doch ‘helaas’ in het Frans. Ik zeg ‘helaas’, omdat ik uit ervaring weet, dat zelfs in dit land van ‘polyglotten’ het Frans toch nog geen lingua franca is.

Wat Dr. Trampolini over dit boek schreef, kan ik onderschrijven en wel:

....‘même si quelque “hyper-spécialiste” pouvait découvrir et blâmer des lacunes et des disproportions.’

Ten slotte nog een enkel kort

[pagina 480]
[p. 480]

woordje over: ‘bamboe doeri en orchideeën’.

Het is een klein, keurig, esthetisch verzorgd uitgaafje van de uitgeverij ‘De Beuk’ te Amsterdam en beslaat 38 pagina's druks, voorzien van ‘Verklarende Aantekeningen’.

Er is ook een ‘ter inleiding’ waarin de schrijver een verantwoording geeft van deze bundel en van de naam ‘bamboe doeri en orchideeën’ (alles met kleine letters gedrukt!), waaruit ik ter beëindiging van mijn beschouwing de slotalinea citeer: ‘Zij wil hem (de lezer) althans enig beeld geven van de twee elementen in deze vitale poëzie: enerzijds haar aan exotische orchideeënpracht herinnerende liefelijkheid en bloemrijkheid van taal met soms, daarnaast, een verbeten hardheid als die der vlijmende dorens der bamboe doeri, de grimmige stekelbamboe der Indonesische jungle.’

Het is te hopen, dat dank zij de publicatie van dit boekje de belangstelling in de Indonesische letterkunde zal groeien en daarmede de aandacht gevestigd wordt op het eerstgenoemd werk van de heren Braasem en Nieuwenhuys.

I.F.M. SALIM.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Vergeelde portretten uit een Indisch familiealbum


auteurs

  • W.F. Wertheim

  • O. Noordenbos

  • I.F.M. Salim

  • over Walter Thys

  • over Hans van de Braak

  • over Rob Nieuwenhuys