Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Stem. Jaargang 12 (1957)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 12
Afbeelding van De Nieuwe Stem. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Stem. Jaargang 12

(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 163]
[p. 163]

A. Romein-Verschoor
Nederlands proza

Max Nord: Geen Talent voor Geluk. N.V. Querido's Uitg. Mij., Amsterdam 1956.

Willem G. v. Maanen: Al lang Geleden. N.V. Querido's Uitg. Mij., Amsterdam 1956.

A. den Doolaard: Het Land achter God's Rug. N.V. Querido's Uitg. Mij., Amsterdam 1956.

Johan Fabricius: Setoewo de Tijger. H.P. Leopold's Uitg. Mij. N.V., 's-Gravenhage 1956.

Van de emotionele ontreddering, die de eerste wereldoorlog bracht, kunnen we meer in de vorm dan in de thematiek van de literatuur, die tijdens en onmiddellijk na die oorlog verscheen, iets terug vinden. Pas in de loop van de jaren '20 kwamen de pogingen los die verschrikking in romans van zich af te schrijven en er mee in het reine te komen.

Ik heb nooit een redelijke verklaring ontmoet van het verschijnsel, dat het in '45 anders liep. Nauwelijks was er wat gelig papier beschikbaar of we werden overstroomd met blijkbaar kant-en-klaar liggende oorlogsboeken. Een doelbewuste uitbuiting van het sensationele heeft daar zeker wel een rol bijgespeeld; de wijze, waarop sommige van deze publicaties werden aangekondigd, zegt daaromtrent al genoeg. Maar we zouden groot onrecht doen aan enkele boeken uit die jaren, die het onuitsprekelijke klank gaven en het daarmee zijn ergste verschrikking ontnamen, wanneer we het verschil tussen '18 en '45 eenvoudig met een meer geschoolde speculatie op de sensatiezucht zouden afdoen. Die speculatie bleek trouwens... speculatief te zijn. Er trad vrij snel een verzadiging met oorlogsliteratuur op en de uitgevers wilden er niet meer aan. Op grond daarvan werd b.v. het Dagboek van Anne Frank door enkelen van hen afgewezen, wat ook weer een verkeerde speculatie bleek. Terwijl politici en sociologen, jeugdleiders en predikanten onze tijd nog voor alles als na-oorlogse periode blijven zien, terwijl maatschappelijk conformisme en landerigheid ook in de literaire wereld werden gerechtvaardigd met: ‘wij zijn nu eenmaal in de oorlog opgegroeid’, schenen we over de aangrijpende ervaringen van die oorlog zelf uitgepraat.

En ziet, nu liggen er op eens vier romans over oorlogsproblematiek, over oorlogs- en na-oorlogse ervaringen voor me. Max Nord schreef zijn korte roman Geen Talent voor Geluk in de vorm van een nabe-

[pagina 164]
[p. 164]

trachting, door de schilder Frans Wolters opgetekend, over schokkende oorlogsavonturen en de nasleep daarvan, die hem op de rand van de waanzin brachten. De feiten, die er in vermeld worden - ik zou bijna zeggen de gewone en dus onvermijdelijke verschrikkingen van de illegale strijd - dringen zich niet als wezenlijke elementen van het verhaal aan ons op, hoe aanvaardbaar ze er ook mee verweven zijn. En dat minder door die gespannen beheersing van de stof, die in zijn allerhoogste vorm het ‘understatement’ kan zijn, als wel omdat oorlog en illegaliteit niet de kern en het probleem van het boek vormen, maar slechts de omstandigheden, die de driehoeksverhouding, waar het in wezen omgaat, zijn dramatische accenten geven.

Zonder die omstandigheden zou het gegeven van de man, de vrouw en de uit het verleden van de vrouw terugkerende en zijn plaats weer veroverende minnaar een groot schrijver hebben moeten ontmoeten om boven de middenmaat uit te komen. Nu de man een illegaal strijder, de minnaar een met de illegaliteit samenwerkende Duitser is, krijgt het verhaal de schrille accenten van verraad en berouw en voor de ik-figuur de kwellende en nooit opgeloste onzekerheid of hij vrouw en medeminnaar heeft uitgeleverd. Maar hoe redelijk de persoonlijke en de illegale strijd-motieven van deze roman ook in elkaar zijn gehaakt, de noodzaak van hun samenhang overrompelt ons nergens, zoals eigenlijk niets in het zelfverhaalde leven van Frans Wolters zijn onvermijdelijkheid - en daarmee zijn tragiek - aan de lezer oplegt. Waarom is deze man schilder en geen journalist of kantoorbediende? Waarom speelt hij een belangrijke rol in het verzet?

‘Woorden, woorden zijn dit slechts, die niet gelden, omdat ze geen realiteit dekken,’ schrijft Wolters aan het eind van zijn herinneringen. De onbewogenheid, die dit boek bij de lezer achterlaat, kunnen wij niet beter weergeven.

 

Kan men zeggen, dat deze tweede roman van Willem van Maanen Al lang Geleden ‘een realiteit dekt’? Alleen in dezelfde zin waarin zijn eerste De Onrustzaaier dat deed. Want als men hier al van realisme zou willen spreken, dan toch van een fantastisch, of beter van een fantaserend realisme.

Uiterst reëel is zijn uitgangspunt en het scherpzinnig, vaak diepzinnig betoog, dat in deze roman verwerkt is, zonder de verhalende elementen te overwoekeren. Dat die ook niet kan overwoekeren, omdat het er uit leeft; het betoog lag niet klaar toen de schrijver de pen op papier zette. Er was alleen die dreigende, martelende vraag, waar-

[pagina 165]
[p. 165]

mee duizenden in de periode na '45 in allerlei vormen geworsteld hebben, de vraag: hoe wordt men van een held tegen wil en dank weer een gewoon fatsoenlijk man?

De grondslag van het verhaal, waarin deze vraag zijn moeizaam veroverd antwoord vindt, is van een zo alledaagse realiteit, dat we de varianten ervan bij al onze buren zouden kunnen aantreffen: de exheld, die in verbitterde zelfvoldoening vervreemdt van de zich aanpassende na-oorlogse wereld en zich de eenzame drager van de schuld aan miljoenen oorlogsslachtoffers gaat voelen, tot het inzicht in hem groeit, dat hij in deze grote rol zijn kleine taak ontwijkt: de zorg voor zijn in en door de oorlog overspannen geraakte vrouw. Van Maanens tot het wezen doordringende fantasie heeft dit geval boven het toeval uitgetild en er het drama van de plichtgetrouwe zelfontluistering van de Held van gemaakt. Sommige van zijn figuren en taferelen krijgen daardoor een irreële, maar voorbeeldige echtheid. De ambtenaar en de beide politiemannen b.v.; en de geboorte van het kind op het onderduikadres is niet het toevallig ter wereld komen van een toevallig kind, maar vertegenwoordigt de Geboorte. Van Maanen reikt in deze tweede roman ook psychologisch nog aanmerkelijk dieper dan in De Onrustzaaier, wat misschien verklaart dat dat boek iets gaver aan deed. Bij wat m.i. juist het meest bewonderenswaardige en eigene is in Van Maanens talent: het in elkaar grijpen van dagelijkse werkelijkheid en irreële wezenlijkheid, doen zich hier af en toe onopgeloste conflicten voor. We weten niet goed raad met de provinciale drukker Theo Kemp, als hij op het spoor naar zijn verleden in een statig Amsterdams (?) huis zijn geboortehuis terugvindt en ook niet helemaal met de nieuwe bewoners van dat huis. De zelfverzekerd-onzekere muziekcriticus Bastide dient nog als een soort echowand voor Kemps ontwakende gedachten, maar zijn dazende vrouw is niet veel meer dan een stoplap en in het intermezzo van Kemps avontuur met de dochter is de fantasie niet meer in vrijwillige dienst van de intensiviëring der realiteit, maar regelrecht met de auteur op hol geslagen. Waarbij we ons dan hoogstens er over kunnen verheugen, dat Willem van Maanen over machtsmiddelen beschikt, die hem voorlopig soms nog te machtig zijn. En dat wij in hem een schrijver bezitten, die daarom alleen al, maar daarom niet alleen, met hoofd en schouders boven zijn leeftijdgenoten uitsteekt.

 

Den Doolaards Land achter Gods Rug is geen verrassing. Niet in die zin, dat het een teleurstelling zou zijn, maar omdat het precies het

[pagina 166]
[p. 166]

boek is, dat wij van hem verwachten. Het oorlogsverhaal heeft niet hem gegrepen, maar hij koos als goed verteller welbewust dit bewogen thema, waar wat in zat: de Montenegrijnse boerenzoon, innerlijk verdeeld tussen de ruige vechterstradities van zijn vaderland en het in zijn ingenieursopleiding gesterkt verlangen tot opbouw en bevrijding uit armoede en achterlijkheid van datzelfde vaderland. In de strijd tegen de Italiaanse invallers vernielt hij zelf de schepping van zijn modern geschoold vernuft: de brug, die zijn land met de wereld moet verbinden. Als partisaan gevangen genomen, weigert hij de brug ten bate van de overheersers te herstellen en wordt op de ruïne van zijn werk gefusilleerd.

Het verhaal is boeiend verteld en - ook dat is geen verrassing - zoveel overtuigender waar het in Den Doolaards eigen Balkanwereld speelt dan waar anderen - in dit geval Italianen - er aan te pas komen, dat men bijna in het ongecompliceerde wezen van de ‘primitieve’ mens zou gaan geloven.

 

Johan Fabricius is met Den Doolaard een van onze zeldzame begaafde vertellers en een van de al te weinigen, die buiten een kring van al te verwante zielen gelezen worden. Dat is op zichzelf evenmin een verdienste als het omgekeerde. Het gaat er niet om of men veel kopers vindt, maar voor welke waar men die vindt. Het is geen verdienste van Johnny Jordaan maar een tekort van het Nederlandse (en Belgische) publiek, dat zijn platen als warme broodjes wegvliegen, het is wel een verdienste van Wim Kan, dat op oudejaarsavond heel Nederland op hem afstemt.

Het aantrekkelijke van de romans van Joh. Fabricius ligt in zijn knappe verteltechniek en in zijn getemperd romantisch realisme. Hij heeft niet die het wezen belichtende fantasie, die we in Van Maanen bewonderen, zijn fantasie werkt breeduit verhalend met een overvloed van kleurige details, die gemakkelijk aanspreekt. Daarbij sluit aan dat zijn kennis van mensen ruimer is dan zijn mensenkennis diep.

Maar in zijn laatste boek: Setoewo de Tijger mis ik iets wat juist voor de realist, ook voor de romantische realist onmisbaar is: onbevangenheid. Ook dit is een oorlogsboek: het gaat ditmaal over het Indonesische naspel van de oorlog en de hoofdfiguur is een uit een kamp in Birma teruggekeerde controleur, die enthousiast bereid zijn werk op Sumatra weer op te vatten, na korte tijd moet ervaren, dat er in het nieuwe Indonesië voor Nederlandse controleurs geen plaats meer is. Dat is een wezenlijk stuk historische tragiek en de schrijver, die

[pagina 167]
[p. 167]

deze tragiek als thema van zijn roman kiest, behoeft het niet te ontbreken aan inspirerende modellen. Er zijn genoeg controleurs in het oude Ned.-Indië geweest, die voor een bescheiden beloning niet alleen de belangen van de overheersers, maar ook die van de bevolking hebben trachten te dienen.

Een schrijver, die als Fabricius Indonesië kent, had hier een groot boek van kunnen maken, dat Nederlanders èn Indonesiërs met ontroering hadden kunnen lezen. Nu kan het alleen op de al te gerede ontroering rekenen van de Door-de-Eeuwen-trouwen en van die paar miljoen Nederlanders, die nog altijd lui weg van Indië blijven spreken (hoe gauw zeiden die mensen Oslo i.p.v. Christiania!) en die graag bij de kachel een spannend verhaal lezen. Want het is een klein en rancuneus boek geworden, vol benepen hoon over de nationalisten, die allemaal dom, onnozel, afgunstig, begerig en ijdel zijn. Dezelfde zouteloze geest, die vroeger laffe grapjes maakte over krompratende indo's, hoont nu over de repoebliek (waarom niet over die domme Engelsen, die ‘riepùblik’ zeggen?), dezelfde koloniale eigenwaan verheft in een onmiskenbaar goed verteld verhaal de tijgerjagende Hollander tot de enig betrouwbare beschermer van de onnozele en weerloze bevolking.

Fabricius heeft een boek geschreven, dat stellig veel gelezen zal worden, maar hij heeft de kans gemist het boek te schrijven, dat over vijftig jaar ons gezicht nog had kunnen redden, wanneer in alle geschiedenisschoolboekjes ter wereld een paragraaf zal staan met een hoofdje in de trant van: stubborn reaction of the dutch on Indonesian liberation.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Al lang geleden

  • over Het land achter Gods rug

  • over Setoewo, de tijger


auteurs

  • Annie Romein-Verschoor

  • over Max Nord

  • over Willem G. van Maanen

  • over A. den Doolaard

  • over Johan Fabricius