Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Stem. Jaargang 12 (1957)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 12
Afbeelding van De Nieuwe Stem. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Stem. Jaargang 12

(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 185]
[p. 185]

Kort bestek

Schone Schijn en Lelijke Werkelijkheid

Per 1 juli zal, als het betreffende wetsontwerp wordt aangenomen - en waarom zou het niet, in dit parlement? - de huur van alle vooroorlogse en van enkele categoriën van naoorlogse woningen met een kwart de hoogte in gaan.

Dat is bekend. Ook bekend is, dat de huiseigenaren slechts voor de helft over dat kwart de vrije beschikking krijgen; de andere helft komt in een fonds.

Maar niet bekend is wat er nu met dat fonds gaat gebeuren. Het heet weliswaar dat het dient om woningverbetering of nieuwbouw mee te financieren, maar wij vrezen dat dit slechts een van de vele goede bedoelingen zal blijken, waarmee de weg naar de hel, zoals men zegt, geplaveid is.

Wat immers zal het geval zijn? De éne, vrije helft zal niet voor woningbouw of -verbetering besteed worden. Dat meent de regering blijkbaar ook zelf, want anders zou de oprichting van het fonds niet eens nodig geweest zijn. En de andere helft, het fonds? Ook die zal, naar zich laat aanzien, niet voor het beoogde doel bestemd warden.

Het geld in het fonds namelijk brengt 3% rente op. Dat is weliswaar minder dan op de vrije markt, maar het is beter, zuiver economisch beschouwd, dan er woningen mee te verbeteren, die ook onverbeterd hun rente opbrengen en dat doen ze, nu zelfs meer dan voorheen, zolang de woningnood duurt. Blijft, wat wij voorzien, het geld, in elk geval voor het grootste deel de tien jaar die daarvoor staat in het fonds, dan krijgen de huisbazen het, vermeerderd met de 3% rente op rente, weer terug.

Met andere woorden: het heeft de schijn alsof op de huizenbezitters de mede-verantwoordelijkheid wordt gelegd om de woningnood te helpen lenigen, maar in feite worden ze tot niets gedwongen dan tot een tikje belasting in de vorm van een klein rente-verlies op de helft van een vijfde van de opbrengst van hun huizenbezit.

En hoe komt dat? Dat komt, omdat we leven in een curieuze overgangsmaatschappij die men - dit geval leert het opnieuw - objectief zó kan karakteriseren, dat het bezit er weliswaar niet meer onschendbaar is, maar nog wel ongeschonden.

Subjectief is dat korter te karakteriseren: schone schijn voor lelijke werkelijkheid.

[pagina 186]
[p. 186]

In Engeland - maar bij ons?

Basil Henry Liddell Hart, misschien wel de meest vooraanstaande theoreticus en historicus der moderne krijgswetenschap, een man van wiens bij dozijnen te tellen werken men er, als wij, slechts twee behoeft te kennen om voorgoed van zijn deskundigheid overtuigd te zijn - Liddell Hart dan heeft onlangs een artikel geschreven, waarvan men de tekst in ‘De Groene’ van 16 februari kan aantreffen.

Hij betoogt daarin, dat Engeland's defensie-uitgaven tweemaal zo hoog zijn als economisch verantwoord is. De laatste oorzaak daarvan is - zo kan men zijn betoog samenvatten - dat men zich zowel op een ‘moderne’ als op een ‘ouderwetse’ oorlog voorbereidt, terwijl het duidelijk is, aldus deze kenner, dat de vernietigingskracht van atoomwapens zó groot is, dat een oorlog, daarmee gevoerd, nooit lang kan duren. Maar duurt die kort, dan heeft alle voorbereiding en voorraadvorming voor een lange oorlog naar oude trant ook geen zin meer.

Met andere woorden: men kan en moet dus òf het ene òf het andere laten. Als men tenminste niet beide laten wil. Maar dat laatste is een toevoeging van ons, die alleen voor onze verantwoordelijkheid komt.

En wat doen wij nu? Wij doen, naar 's lands wijs op wat bescheidener, maar toch ook niet zo héél bescheiden schaal hetzelfde. Engeland geeft ruim 1500 miljoen pond per jaar voor zijn bewapening uit; wij zowat even zoveel guldens als Engeland ponden. Dat is, naar verhouding van het aantal inwoners half zo veel. Zeker. Maar als men dan bedenkt dat Engeland nog een wereldrijk, althans de puinhopen daarvan, te verdedigen heeft en vooral als men overweegt dat er bij Engeland volgens Liddell Hart dan ook op de een of andere manier de helft af moet, dan is het niet overdreven te zeggen, dat wij met duizend in plaats van vijftienhonderd miljoen nog een behoorlijk figuur slaan.

Maar wat misschien in dit artikel nog meer treft dan 's mans deskundigheid is zijn openhartigheid. Hij spreekt over het eigen land als een ‘afhankelijke satelliet’ en hij noemt het dwaasheid ‘te willen blijven staan op afbrokkelende zandkastelen’. Moedgevende woorden: niet omdat wij ons in de afbraak van het trotse imperium zouden verheugen, maar omdat er boven de zee van conformisme die de huidige wereld overspoelt toch nog een enkel eiland van eigen inzicht zich blijkt te kunnen verheffen.

In Engeland - maar bij ons?

Far from the madding crowd

Mijn vriend begroette mij, toen hij mij opendeed met een geschriftje

[pagina 187]
[p. 187]

in de hand, met de woorden: ‘Het moet goed wonen zijn te Leiden - als student bedoel ik.’ Hij liet mij zien wat hij zoëven had gelezen: Achtergronden van de huidige wereldcrisis, uitgegeven door de Universitaire Pers te Leiden en voor f 1,75 verkrijgbaar. Het bevat drie colleges in november gehouden voor alle Leidse studenten door de hoogleraren Th.J.G. Locher, historicus, E. de Vries, rector van het Institute of Social Studies in Den Haag en de volkenrechtskundige F.M. Baron van Asbeck.

‘Als je na 4 november de grote meeting op de Dam hebt bijgewoond, of de P.E.N.-vergadering in die tijd, of alleen maar lezer was van bijvoorbeeld “Het Vrije Volk” of “Het Parool”, dan kun je je voorstellen welk een klimaatsverandering men ondergaat bij lezing van deze drie colleges, die het antwoord waren op de schokkende uitdaging aan onze gevoelens en gewetens.’ De lezing der colleges maakten zijn gevoel van verademing begrijpelijk.

Prof. Locher stelt de vraag of de Russische daad van geweld in Hongarije voortvloeit uit de beginselen van het communisme of uit een eeuwenoude Russische machtspolitiek. Zijn antwoord luidt: het is het een èn het ander. Dit tracht hij uit de historie aan te tonen. Hij vindt dit geen vrolijk vooruitzicht. Maar, zegt hij: ‘de leer is niet altijd de praktijk’. En daarom acht hij, ofschoon de verdere toekomst weliswaar geen idylle zal bieden, eventueel de mogelijkheid van compromissen op realistische basis niet uitgesloten. De communistische en de westerse werelden hoeven niet per se als monolitische blokken tegen elkaar te blijven staan.

En als hij hier dan nog een persoonlijk woord aan toevoegt, dan veroordeelt hij vanzelfsprekend het begrijpen-en-dus-vergoelijken. Maar hij wijst ook een niet doordachte emotionele reactie af en een houding ‘die alleen nog maar zwart en wit kan zien met konsekwenties van ketterjacht zoals we die op het ogenblik ook al aan de gang zien’.

Prof. de Vries sprak over: Het zelfbewustzijn der Aziatisch-Afrikaanse volken. Ook hier wordt in de eerste plaats gepleit voor begrip en hij noemt het gebrek hieraan verbazingwekkend. Hij wekt op tot zelfkritiek en gevoel van saamhorigheid met de mensen van Azië en Afrika.

Prof. Van Asbeck tenslotte leidt ons binnen in het werk der Verenigde Naties. Die zijn op geen stukken na wat zij zouden moeten zijn, maar zij zijn er gelukkig. Hij bindt de studenten op het hart zich ervan te doordringen dat de universiteit ‘een der grote supranationale instellingen van de geest’ is, dat de intellectueel een bijzondere, zware

[pagina 188]
[p. 188]

verantwoordelijkheid draagt die hij niet mag verraden (geen ‘trahison des clercs). ‘Want zo past het vrije mensen in een vrije staat’.

En als prof. Van Asbeck het onafhankelijk en getrouwelijk, verantwoordelijk zoeken naar waarheid als de zeer bijzondere taak ziet van de Universiteit, als alle drie de sprekers bij de studenten aandringen op hard werken en zo hun begrip uit te breiden en te funderen, dan mag men niet spreken van een academische distantie. Want zij richtten zich persoonlijk tot jonge mensen, tot studenten, die ook vragen mochten stellen. Hier kan alleen gesproken worden van besef van verantwoordelijkheid van een Universiteit die niet uit de weg ging voor een plicht tot spreken in een tijd dat zwijgen verraad zou zijn geweest in de zin van Benda's ‘trahison’ en die andere intellectuele groepen tot een beschamend voorbeeld strekt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken